Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Kerk en wereld

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Kerk en wereld

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

„En Dina, de dochter van Lea, die zij Jakob gebaard had, ging uit om de dochters van het land te bezien. " Genesis 34 vs 1

Belijdenis

Kerk en wereld, dat is een thema, dat even aktueel als oud is. Al van oude tijden af heeft de kerk zich bezonnen op haar plaats in de wereld. En nog steeds is dat brandend aktueel. Het raakt ook ieder gelovige apart. Mannen en vrouwen, jongens en meisjes. Als je christen bent, hoe ga je dan met allerlei dingen in je leven om? Wat moet je met mensen, die ongelovig zijn? Tal van vragen duiken op. Er zitten allerlei kanten aan, aan die verhouding tussen kerk en wereld. In dit bijbelgedeelte zien we er drie. Allereerst die van de belijdenis.

Jakob is in het beloofde land teruggekeerd. Er is heel wat gepasseerd. Maar Gods Woord bij Bethel is toch heerlijk vervuld. Bij Sichem koopt hij een stuk land. Dat mag hem een teken zijn van Gods toekomst. Heel het land zal het eigendom zijn van zijn zaad. Hij richt op dat stukje land dan ook een altaar op en belijdt bij en over dat altaar de naam des HEEREN. We horen hem zeggen: de God Israëls is God.

Ooit had zijn grootvader Abraham hier een altaar gebouwd. Nu mocht Jakob dat net zo doen, en dan heel persoonlijk. Hij belijdt niet: de God van Abraham is God, nee, de God Israëls is God. Hij heeft zelf de God van zijn vaderen leren kennen. Bij Pniël heeft hij een nieuwe naam van Hem ontvangen. Dat laat hij nu allemaal meeklinken in zijn belijdenis bij Sichem.

En dan is dat een belijdenis ten overstaan van de wereld. Daar in Kanaan golden immers heel andere goden, afgoden. Allerlei namen werden genoemd. Allerlei machten aanbeden. Maar ten overstaan van de machten, die in Kanaan de dienst leken uit te maken, riep Jakob de naam van God uit. De God die Zich in mijn leven openbaarde. De God, die een Jakob, Israël noemt, een vorst Gods, die is God.

Het gaat in dit Bijbelgedeelte over kerk en wereld, het begint bij een heerlijke belijdenis midden in die wereld. Een belijdenis, die ook bij ons aanstekelijk mag werken. Hoeveel te meer hebben wij van de God van Israël te belijden. Hij heeft Zich nader geopenbaard als de God van Jezus Christus. De God, die in Christus zondaren genadig wil aanzien. Tegen alles wat zich ook in onze tijd breed maakt aan machten en afgoden, mogen wij het belijden: De God van onze Heere Jezus Christus, Die is God. Dat mogen we doen in de kerk. Jakob deed het bij het altaar. Daar werden de offers gebracht. Maar eens is er een volmaakt offer gebracht. Het offer van Christus en de bediening der verzoening is nu de prediking der verzoening. Bij en onder die prediking mogen wij het belijden: Want deze God is onze God. Maar wat komt het er dan op aan, dat we door ons levensgedrag die belijdenis niet ontkrachten. Dat we de Naam van onze God geen smaad en oneer aandoen.

Begeerte naar de wereld

Daarover gaat het in het vervolg. In het gezin van Jakob is één meisje. Dina, een dochter van Lea. U kunt zich wel voorstellen wat dat betekende: Eén meisje bij zoveel jongens. Wat zullen de broers, die ondertussen al jonge mannen waren geworden hun zusje hebben verwend.

Daar kon het wel eens mee te maken hebben gehad, dat Dina op een dag erop uit wil om de dochters van Sichem te bezien. Verwendheid leidt heel vaak tot verveeldheid. Je hebt alles wat je maar wensen wilt, maar je wilt toch altijd weer wat anders. Zo moet het bij Dina ook zijn geweest. Ze had in ieder geval schoon genoeg van het leven thuis. Dat leven thuis was toch eigenlijk maar eentonig en saai. In eindeloze regelmaat keerde alles telkens terug. Onder al dat werk door heeft Dina met verlangende ogen naar de karavanen gekeken, die langs trokken van en naar Sichem. Wat een schatten en rijkdommen voerden ze mee. In Sichem moest het leven er veel mooier en vrolijker uitzien. Daar moest heel wat meer te beleven zijn dan hier bij die saaie tenten van haar vader en moeder.

Sichem was een oeroude kanaanietische stad, een van de middelpunten van de kanaanietische kuituur. Wat Dina daarvan zag trok haar onweerstaanbaar aan. Ze wilde ook wel eens wat anders. Op een dag wordt de verleiding haar te sterk. Ze trekt haar mooiste kleed aan en gaat er op uit.

We kunnen het wel aanvoelen denk ik. Zo'n jong bloeiend kind. Het leven bruist in haar, de wereld lokt. Aanvoelen, begrijpen, maar ook goedkeuren? Ik denk aan onze jonge mensen: Ik mag toch ook wel eens een verzetje hebben. Altijd maar werken, leren, schoolgaan, huiswerk maken, je moet er toch ook wel eens even uit. Nu zo'n uitje gunnen we je graag, maar waar ga je dan heen? Moeten het dan ook de dochteren van het land zijn? Moet het dan ook de wereld zijn met al haar begeerlijkheden? Hoe opwinderder, hoe mooier? Hoe meer sex en drank, hoe beter? Thuis is het altijd maar zo saai, daar geniet je tenminste nog eens. Ga, jij ook zo uit om de dochters van het land te bezien? Was en is dat de vulling van je zaterdagavond?

Of nog anders, nog radikaler. Je bent het beu thuis. Altijd maar onder toezicht van je ouders. Altijd maar dat christelijke gedoe. Je hebt er nu wel genoeg van. Je gaat het huis uit. Misschien zit je nog wel in de kerk, maar het plan broedt al in je. En straks neem je je kans waar. Eindelijk eens wat anders. Eindelijk eens een beetje van het leven genieten. Eindelijk eens wat meer van de wereld zien.

Wat kan die wereld ons boeien met al haar begeerlijkheden. Dat leven met de HEERE, dat lijkt maar grijs en grauw, dan de wereld nog eens. Die is vol van bonte kleuren en vrolijkheid. En daar hoef je niet jong voor te zijn. Je hoeft er geen 15 of 16 jaar voor te zijn om de dochteren van het land te gaan bezien. De jeugd wordt er wel eens op aangekeken, maar wie zal zeggen in wat voor gelegenheden nette keurige zondagse kerkmensen komen. Niemand weet het misschien en u weet het prachtig te verbergen, maar ondertussen.

Zo gaat Dina, vol gespannen verwachting, haar wangen gloeien, haar hart klopt in haar keel. En hoe loopt het dan af? Ach, zoals het bijna altijd afloopt. Ze wordt verkracht door een jongen uit Sichem. Hoeveel geschiedenissen zouden er zo niet te vertellen zijn. Van jongeren, die bij het Woord van de HEERE zijn opgevoed. Ze zijn de wereld ingetrokken. En wat heeft die wereld hun gebracht?

Tenslotte toch niets dan ongeluk. De een raakt verslaafd de ander blijft na alles geprobeerd te hebben leeg en geschonden achter.

Misschien denken een vader en moeder nu wel verdrietig aan hun kind. Het was niet meer te houden. En nu: een geschonden en verloren leven. Die wereld lijkt zo aanlokkelijk. Maar je komt ermee van een koude kermis thuis. Het loopt op niets uit, het geeft je geen werkelijke, innerlijke rijkdom.

Door het geloof in de Heere Jezus Christus mogen onze ogen en harten opengaan voor de diepe en innerlijke rijkdom in Hem. Hij wordt onze lust en onze vreugde. Alles wat aan Hem is dat is gans begeerlijk. In Christus is de begeerlijkheid van Zijn zelfovergevende liefde. De wereld slokt je helemaal op. De wereld verteert al je levenskracht en je levensvreugde erbij. Uitgeblust en leeg blijf je achter. Maar Christus geeft je het leven. De volheid en de vreugde van het eeuwige leven. De wereld heeft niets voor je over. Die wil alleen maar hebben. Christus geeft. Hij gaf Zichzelf tot in de dood. Daarom mag je nu nog uitgaan. Nee, niet om de dochteren des lands te bezien, maar om de Koning te zien in Zijn schoonheid. De Koning, die zichtbaar wordt in Zijn evangelie. Zo horen we de dichter van psalm 119 blijmoedig zingen: Uit al de schat van 't grote wereldrond is nooit die vreugd in mijn gemoed gerezen, die 'k steeds in Uw getuigenissen vond.

Die wereld bedrogen

We lezen nog verder in ons hoofdstuk. We vinden nog weer een andere verhouding van kerk en wereld. De kerk, die de wereld bedriegt. De jongeman, die Dina heeft verkracht is Sichem de zoon Hemor dc vorst van Sichem. Hij houdt werkelijk van het meisje. Hij wil met Dina trouwen. En zo slaat zijn vader aan het onderhandelen met Dina's broers, die blijkbaar nogal een stem in het kapittel hebben. En dan blijkt weer eens waar wat Abraham Kuyper ooit eens gezegd moet hebben: De wereld valt mee, maar de kerk valt tegen. Sichem en zijn vader Hemor onderhandelen in goede trouw. Sichem houdt echt van Dina en heeft alles voor haar over. De broers, die althans bij het volk van God horen, zijn vol van list en bedrog. Ze zeggen tegen Hemor, dat het huwelijk door kan gaan, maar alleen als zij met hun ganse volk zich laten besnijden. Dat huwelijk zal een verbondenheid geven tussen beide families maar dat kan alleen als alle mannen van Sichem het teken van het verbond zullen dragen.

Op zichzelf zat daar iets waars is. Voor • een huwelijk is een stuk eenheid nodig. Een gemeenschappelijke basis, een hecht fundament. We denken daar soms wel eens te lichtvaardig over. De hefde zou alles wel goed maken. , , Ik houd van die jongen en nu komt het wel goed". Meestal komt het dan helemaal niet goed.

Maar dat goede misbruiken de broers grof. Het ging hun er niet om, dat de mannen van Sichem werkelijk tot geloof kwamen in de God van Israël. Als ze maar besneden waren dan was het goed. Ze zullen zich daardoor een paar dagen niet goed voelen. Daarvan zullen ze gebruik maken.

Wat is dat verschrikkelijk, als we zo met de inzettingen van de Heere omgaan. Ze niet gebruiken, waarvoor de HEERE ze heeft ingezet, maar voor onze boze bedoelingen. Dat is al de eeuwen van de kerkgeschiedenis gebeurt. Soms werden volken gedoopt uit machtspolitieke overwegingen. Waar gebruiken wij de Heilige Doop voor? Om in de gunst te blijven van grootouders misschien, van wie een erfenis te wachten is? En gaat het ons in het Heilig Avondmaal werkelijk om de dood van Christus te gedenken? Of om een demonstratie van onze vermeende rechten?

De gemene list van de broers slaagt volkomen. Hemor en zijn zonen gaan er op in. En Simeon en Levi nemen hun zwaard en zaaien dood en verderf in de stad Sichem. Zo komen ze dan met hun zusje Dina thuis.

Wat verschrikkelijk. En dan te bedenken, dat tegenover Sichem bij het altaar de naam des HEEREN is aangeroepen en uitgeroepen. Daar hebben Simeon en Levi ook bij gestaan. Daar worden Simeon en Levi op aangezien. Wat hebben wij er toch acht op te geven, hoe wij met nietchristenen omgaan. Het gaat echt niet al-, leen maar om onszelf, het gaat om de HEERE. Het gaat om de Jezus Christus. Als u een niet-christen bedriegt of lelijk behandelt, haalt u de naam van de Heere Jezus naar beneden. Wat is het jammer, dat we daarvan niets uit Jakobs mond horen. Hij heeft het alleen maar over zichzelf. Hij is bang. Hij zegt niet: Julhe hebben van de HEERE stinkende gemaakt. Nee, jullie hebben mijn naam. stinkende gemaakt en nu zullen ze wraak nemen. Jakob vergat het ergste een massamoord gepleegd in het gezicht van het altaar. Jakob is bezorgder om zijn eigen hachje dan om de eer van de HEERE. Wat hebben wij mensen toch genade nodig, de genade van vergeving en vernieuwing. Van die genade getuigt, wat we later lezen van Sichem en van Levi. Hier heeft hij samen met zijn broer door moord en doodslag Sichem veroverd. Maar dat houdt geen stand. Ze moeten vluchten. Zo valt het beloofde land ons niet ten deel. Later bij de verdeling van Kanaan wordt Sichem een priesterstad, een stad van Levi. Daar hebt u het verschil tussen mensenwerk en Gods werk. Mensenwerk, dat is bedrog, moord en doodslag; mensenwerk, dat is zonde, hoe fraai het er soms ook uitzien, Gods werk, dat is genade, dat is vergeving, dat is ondanks alles doorgaan met zulke mensenkinderen. Jakob zag het wel op zijn sterfbed. Zijn zonen stonden om hem heen Simeon en Levi ook. Werktuigen van geweld, zuchtte hij, vervloekt zij hun toorn. Maar er klonk van die stervenssponde ook die andere zucht: Uw zaligheid HEERE. En het is die zaligheid, die we bij alle gedoe var ons mensen over mogen houden. De Zaligheid van de Zaligmaker. De Zaligheid van Jezus, die stierf aan het kruis en die opstond op de derde dag, op dat ook wij u en ik uit het duister van de zonde zouden treden in de nieuwe dag. De kracht van Zijn bloed vergeeft. De kracht van Zijn Geest vernieuwt.

Hij zal Zijn volk niet eindeloos kastijden. Noch eeuwiglijk Zijn gramschap ons doen lijden. Hij is het. Die ons Zijne vriendschap biedt. Hij handelt nooit met ons naar onze zonden; Hoe zwaar, hoe lang wij ook Zijn wetten schonden. Hij straft ons maar naar onze zonden niet.

K.

W.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 oktober 1990

Gereformeerd Weekblad | 10 Pagina's

Kerk en wereld

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 oktober 1990

Gereformeerd Weekblad | 10 Pagina's