Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van Zondag tot Zondag (3)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van Zondag tot Zondag (3)

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

De structurele opbouw van de Heidelberger

In hoofdzaak is de Heidelbergse Catechismus opgebouwd rondom drie vaste bestanddelen in de leer van de christelijke kerk. Deze opbouw is ontleend aan de methode, die men bij het opstellen van catechismi in de loop der eeuwen heeft gehanteerd.

Deze bestanddelen zijn: het Apostolicum (12 artikelen), de Tien geboden en het Onze Vader. Men heeft dus deze lijn gevolgd.

Wat wél uniek is dat de structuur van de Heidelbergse Catechismus de drie lijnen aangeeft waarlangs het geloofsleven van de christen zich beweegt, n.1. de „drie stukken" ellende, verlossing en dankbaarheid. Ik noemde dit uniek, omdat er van een dergelijke structuur in andere catechismi geen parallellen te vinden zijn.

Vaak wordt beweerd dat de Catechismus begint met deze bekende „drie stukken", en dan ligt het voor de hand dat zij worden gehanteerd als een systeem van een temporele, chronologische volgorde; een vast patroon, dat als een maatstaf, liever als een maatlat langs het leven van een

waar christen wordt gelegd. Een soort biografie van de heilsweg. Nog recentelijk is er op gewezen dat de Catechismus „begint met de vraag: waaruit kent gij uw ellende" (Dr. C. Graafland, „Gereformeerden op zoek naar God". De Groot-Goudriaan-Kampen, blz. 50). Mij gaat het hier niet om het inhoudelijk aspect van deze vraag, we komen daar nog op terug. Toch denk ik dat we, met te zeggen dat de Catechismus met genoemde vraag begint, een brug te ver zijn.

Dan zou de Catechismus zelf aanleiding geven tot een heilloze schematisering. Hiermee wil niet het waarheidselement van de vraag ontkend zijn, maar ik geloof niet dat de Catechismus zelf het geloofsleven in een systeem dwingt.

Trouwens de beginvraag luidt nog altijd: Wat is uw enige troost, beide in het leven en in het sterven.

Hierbij gaan de opstellers veelmeer uit van het troostmotief, dat het geloofsleven van de christen beheerst, dan dat men een verstandelijke indeling geeft van drie stadia, waarbij in het eerste stadium er nog geen sprake is van geloof, in het tweede de verlossing door het geloof in Christus beklemtoond wordt, terwijl men aan het derde „stuk" der dankbaarheid niet of nauwelijks toekomt. Helemaal extreem is de hier en daar levende gedachte, dat Gods kinderen op aarde niet verder komen dan de ellende, de verlossing pas plaats vindt bij het sterven, en de dankbaarheid uitsluitend bestemd is voor de hemel... Het is duidelijk dat we deze kant niet uit moeten.

Het begin van de Catechismus stelt de vraag of ik het eigendom van Christus ben, gekocht met Zijn bloed, geheiligd door Zijn Geest, met Hem verbonden door een oprecht geloof. Welnu deze christen is ook in het eerste stuk, dat der ellende aan het woord. Hij belijdt hoe de Heere hem door Zijn Woord en Geest wil leiden. Het is dan ook niet zozeer een terugblik op het verleden, de weg waarlangs de Heere hem geleid heeft, al zit er ook een waarheidselement in; noch minder willen de opstellers aangeven „hoe het allemaal wel gaan moet".

„Ellende, verlossing en dankbaarheid zijn in het leven van de christen, evenals in het leven van Paulus, drie momenten, die onafscheidelijk samengaan" (K. Exalto, a.w. blz. 62). Terecht wijst Exalto er op, dat er in het persoonlijk geestelijk leven wel eens een tijd kan zijn dat men nog maar weinig houvast heeft aan Gods genade in Christus, en het gevoel van zonde en ellende overheerst, maar dat men dat niet schematisch uit deze driedeling kan afleiden. Ellende, verlossing en dankbaarheid zijn de drie „metgezellen" op de levensweg van een christen, die met hem mee gaan van het begin tot het einde.

Op die manier zijn belijdenis van schuld en vergeving van zonde, geloof en rechtvaardiging, verlossing en heiligmaking tot een eenheid verbonden.

Rukt men deze drie momenten helemaal uit elkaar, dan loopt men zelfs het gevaar de kennis der ellende zö te verzelfstandigen, dat het min of meer tot een eeuwigheidsgrond gaat worden. Zelfs kan men hier zover in gaan dat een oprecht gelovige aan de kennis van Christus niet toekomen kan en dit ook niet persé hoeft.

Deze gedachte spreekt de Catechismus met de eerste vraag en het antwoord reeds pertinent tegen.

Waar het me nu omgaat is dat deze driedeling niet slechts in vr. en antw. 2 aan de orde wordt gesteld, maar de opstellers handhaven haar door heel het onderwijs in het christelijk geloof heen. Men kan zelfs spreken van een voortdurend dieper inleiding in, en een verdiept besef van de ellende, die steeds gepaard gaat met rijker geloofservaring van de verlossing, die in dankbaarheid mag geleefd, genoten en vooral geprezen mag worden. Beleefd geloof is ook leven naar de regel der dankbaarheid.

Het eerste „stuk" om zo te zeggen, dat van de kennis der ellende, wordt behalve bij het begin ook expliciet aan de orde gesteld als het gaat om de rechtvaardiging van de goddeloze, (Zondag 23) Antw. 56 spreekt van de „zondige aard, waarmee ik al mijn leven lang te strijden heb". Zondag 33, waarmee we midden in 't „stuk" der dankbaarheid zitten stelt dat in de waarachtige bekering, die bestaat in het afsterven van de oude en de opstanding van de nieuwe mens, juist dit afsterven bestaat in een „hartelijk leedwezen, dat wij God door onze zonden vertoornd hebben". Dit leedwezen is mede een prikkel om de zonde hoe langer hoe meer te haten en te vlieden.

Hoezeer de kennis der ellende haar plaats blijft innemen in het leven des geloofs bevestigt vr. en antw. 115, en zegt dan dat allen die naar Gods Wet als regel der dankbaarheid beginnen te leven, de blijvende confrontatie met de heilige Wet Gods ervaren, „opdat wij zo ons leven en onze zondige aard hoe langer hoe meer leren kennen". Zelfs als in het geloof de Vadernaam mag gespeld worden laat de catechismus de gedachte van dieper ellendekennis niet los, maar wijst er op dat „wij onze nood en ellendigheid recht en grondig kennen, opdat wij ons voor het aangezicht Gods verootmoedigen". Als u de moete wilt nemen om al deze verbanden, waarin over de kennis der ellende gesproken wordt eens na te gaan, dan zult u zien dat deze ellendekennis nergens op zichzelf blijft staan, maar nauw verbonden blijft met de kennis der verlossing, alsmede met het leven der dankbaarheid.

Onze conclusie is daarom dat er meer sprake is van een drieledig, dan van driedelig en dat de structuur van het onderwijs niet door de scheiding van de drie „stukken", wel door schriftuurlijke onderscheiding bepaald is.

De actuele betekenis van de Heidelberger

Van meetaf heeft de Heidelbergse Catechismus onder felle en minder felle kritiek gestaan. Een kritiek die ook in onze tijd nog steeds, en ook steeds duidelijker haar stem tegen de Catechismus verheft. Het feit dat er zoveel aanvallen op dit „Troostboek" der kerk gedaan worden, die ten doel hebben haar actualiteit te ontkennen, bevestigt juist die actualiteit. Wat dood is krijgt geen tegenspraak meer. De kritiek pleit dus in feite tégen zichzelf en vóór de blijvende betekenis van het leerboek.

De kritiek richt zich tegen verschillende onderdelen van de Catechismus, met name de belijdenis van Gods Drieëenheid, Gods voorzienigheid, de verzoening door de voldoening van het offer van Christus, en zo zou er veel meer te noemen zijn.

Het hoofdbezwaar is - merkwaardig verschijnsel juist in een tijd dat het individualisme overal hoogtij viert - dat de opstellers al te individualistisch zouden zijn te werk gegaan. De vragen dragen doorgaans een strikt persoonlijk karakter.

Het gaat om uw enige troost, om het persoonlijk nut van het lijden, sterven en de opstanding van Christus, om de persoonlijke leiding van en het geloof in God de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Hier, zo menen velen dreigt het gevaar van een introvert christendom, d.w.z. een christendom dat zich slechts bekommert om persoonlijk heil. Als ik er maar kom. Er is geen of nauwelijks geen oog voor de brede verbanden van wereld en cultuur, voor wat men noemt „aardse gestalten van het heil". Persoonlijk geloofsleven staat vandaag op de kerkelijke markt heel laag genoteerd. Verborgen omgang met God, wie stelt haar nog aan de orde?

De vraag waar wij voor staan is of deze kritiek van individualisme, en alleen maar oog hebben voor persoonlijk heil in de richting van de Catechismus terecht is. Ik wijs dit met klem af. Reeds de beginvraag naar de enige troost beide in leven èn sterven, betekent de actualiteit, ook van wat wij noemen de moderne mens. Men meent wel dat de Godsvraag in het algemeen tegenwoordige hogere prioriteit moet toegekend worden, dan de vraag „hoe krijg ik een genadig God", maar hiermee is niet beantwoordt aan de diepste menselijke behoefte en nood. Bovendien, „de moderne mens", wie is dat eigenlijk?

Prof. Dr. A. F. N. Lekkerkerker schrijft in zijn boek" Gesprekken over de Heidelberger": „Te zeggen dat wij andere vragen hebben dan de mensen van vierhonderd jaar geleden, zou een ongehoorde hoogmoed zijn, alsof wij, mensen van de 20e eeuw de vragen van het leven radicaal weten te stellen. Zoals het ook hoogmoed is te zeggen dat wij met woorden als zonde en genade niets meer kunnen beginnen".

Als men zegt dat het in de Catechismus in hoofdzaak draait om het egoïsme van de mens, die zijn persoonlijk heil in het middelpunt stelt, dan is men naar mijn inzicht niet voldoende op de hoogte van de rijke inhoud van de Heidelberger.

Het gaat niet om het heil van de ziel alleen, of uitsluitend om de vraag of ik zalig worden zal. De troost geld voor het leven, niet minder dan voor het sterven, voor het lichaam evengoed als voor de ziel. Geen zweem van een dopers uiteenleggen van twee levensterreinen lichamelijk en geestelijk.

De christen wordt geroepen voor het aangezicht van God te leven. Zeker de Catechismusopstellers spreken de taal van hun tijd. Maar wie ontzegt hen actualiteit als zij Gods voorzienige leiding en zijn vaderlijke hand in het leven van een christen belijden, en deze leiding bovendien concreet maken naar het leven van iedere dag? Als men ziekte, gezondheid, rijkdom en armoede, loof en gras, regen en droogte erbij betrekt?

Het zal weinig moeite kosten om mi-Heuvragen en dergelijke bij de uitleg van de Catechismus op dit punt te betrekken, en met dit Godsgeloof der vaderen midden in deze tijd te staan. Alsof zij geen oog hadden voor sociale en andere problemen, waar zij op hun wijze en in hun tijd mee in aanraking kwamen. Op een andere manier weliswaar, maar in wezen niet anders dan wij. Mensen, om het met de woorden van de apostel Jacobus te zeggen, van gelijke beweging als wij.

Heel onze moderne samenleving schijnt - als God het niet verhoedt - stuk te gaan aan individualisme, en vierde ooit het eigen ik hoger triomfen dan in een tijd waarin deze eeuw op verschillende manieren geduid wordt als , , de eeuw van het kind", of de , , eeuw van de vrouwen" en wat voor aanduidingen er meer mogen zijn?

Dr. G. Oorthuys schreef in 1939 al een boek onder de titel: , , De eeuwige jeugd van Heidelberg". Mij dunkt raker kan de actualiteit van de Catechismus niet worden getypeerd.

En als christenen hun roeping tegenover God en de naaste verzaken, ligt dat niet aan een manco in dit catechetisch onderwijs.

Als voorbeelden noem ik een uitdrukking als , , mijzelf tot een levend dankoffer aan Christus te offeren" om als lichten in deze wereld te schijnen (antw. 32).

De wereldkerk komt in het vizier als in antw. 54 beleden wordt, dat Christus zich een gemeente tot het eeuwige leven vergadert van het begin tot het einde der wereld. Antw. 55 stelt aan de christen de verplichting zijn gaven en krachten ten nutte en ter zaligheid van andere lidmaten gewillig en met vreugde aan te wenden. Door de vruchten der dankbaarheid en der goede werken ben ik groepen mijn naaste voor Christus te winnen (antw. 86).

En wie zal om de actuele vragen van onze tijd heen kunnen als hij aan de hand van de uitleg der Tien geboden zich begeeft op alle terreinen van de samenleving? Je kunt de vragen en antwoorden die betrekking hebben op de ethiek en de heiliging van het leven, zonder al te veel moeite, plaatsen in onze tijd.

't Is niet de kwestie dat de Heidelberger niet actueel genoeg zou zijn. De vraag is aan de orde; willen wij in deze tijd van emancipatie en geldingsdrang en , , ikkerigheid" ons laten gezeggen door Gods Woord, ja dan neen.

Vragen van geloof en twijfel, vaak aangeduid als moderne vragen, zou de Catechismus niet kennen? Het beste is door met aandacht de inhoud van het leerboek onder ogen te zien, de proef op de som te nemen. Dan ontdek je een groot verschil, namelijk dat we in onze tijd in hoofdzaak alleen maar vragen kunnen stellen, maar dat er in de catechismus ook klare antwoorden worden gegeven. Of spitst zich de kritiek op de Catechismus juist toe op dit laatste, omdat men het geven van antwoorden als een belastende autoriteit ervaart? Het gaat er maar om of we de bereidheid hebben om als leerlingen ons door deze mannen, vol des Heilige Geestes, willen laten onderwijzen. Dan zal er heel wat sneuvelen niet alleen aan moderne opvattingen van de Schrift en haar goddelijk gezag, maar ook aan gemeentetheologie, die eigen opvattingen niet wil laten corrigeren door één der belijdenisgeschriften, die veel geprezen maar helaas al te weinig in het geloof beoefend en in de praktijk gebracht wordt.

De Heidelbergse Catechismus actueel? En of!

Het is immers een afgeleide stroom van de bron waaruit het water des levens opborrelt, die Bron is Gods Woord.

En al stellen we geen menselijke ge-.schriften, hoe heilig zij ook geweest zijn gelijk met de Goddelijke Schriften, (N.G.B. art. 7), dan zijn we dankbaar dat de Catechismus draagster is van het profetisch woord, dat als een licht schijnt in een duistere plaats. Want niet de Catechismus, maar Gods Woord zelf, blijft in der eeuwigheid. En dit is het Woord dat ook door de Heidelberger verkondigd is en naar we hopen en bidden, onder ons verkondigd zal blijven.

Ik sluit me van harte aan bij de wens van de genoemde Dr. Oorthuys, die de opstellers van de Catechismus , , belevers der waarheid" noemt, die een eigen taal spreken, en de lof des Heeren in eigen toonaard en in gans treffende melodie laten horen.

Ook wat deze eigen taal, toonaard en melodie betreft, kan van , , eeuwige jeugd" gesproken worden. Mogen zij weerklank vinden in de oren en harten van de Jeugd onzer dagen" (Dr. G. Oorthuys, a.w. blz. 7).

H.V.

K.a.Z.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 september 1990

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Van Zondag tot Zondag (3)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 september 1990

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's