Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Anselmus van Canterbury (1033-1109)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Anselmus van Canterbury (1033-1109)

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

Toen aan Karl Barth tegen het einde van zijn leven gevraagd werd aan welke roomskatholieken hij iets te danken had, antwoordde hij, even ernstig als badinerend, zoals bij hem in persoonlijk gesprek vaak het geval was: aan Anselmus van Canterbury en aan mijn rooms-katholieke huisarts.1 Voor wie Barth als theoloog serieus neemt, mag dit een vingerwijzing zijn voor het belang van Anselmus, ook voor onze dagen, temeer omdat Barth in 1931 zijn belangrijke boek Fides quaerens intellectum aan Anselmus' theologie wijdde,2 en hij hem in zijn Kirchliche Dogmatik herhaaldelijk ter sprake bracht. Niet alleen Anselmus' theologie is van groot belang geweest, maar ook zijn merkwaardige, dramatische levensloop heeft velen geboeid. Van zijn diverse biografen noem ik er drie. Allereerst zijn eerste en wellicht belangrijkste biograaf, die door jarenlange dagelijkse omgang hem het best heeft gekend: Eadmer, een monnik uit Canterbury, die hem bijna twintig jaar als huiskapelaan en secretaris assisteerde, en die door Anselmus zelf gekwalificeerd is als 'de staf van mijn ouderdom'.3 Eadmer heeft veel in stilte uit de mond van Anselmus opgetekend, en heeft hem in feite jaren lang ongemerkt geïnterviewd. Direct na Anselmus' dood schreef hij in het latijn zijn biografie over hem.4 Daar is voorts de biografie van Richard William Church (1815-1890), een van de leiders van de bekende Oxford-Movement, later van 1871 tot zijn dood in 1890 deken van de St. Paul's Cathedral te London, die door studie en reizen goed bekend was met Italië en Frankrijk, en mede daarom in staat was in 1870 een voortreffelijke biografie aan Anselmus te wijden, die diverse drukken beleefde, en in Engeland en daarbuiten nog steeds veel gelezen wordt. In de derde plaats noem ik de grote mediëvist uit Oxford, Sir R.W. Southern, die tot voor enige jaren president van het aristocratische St. John's College te Oxford was, iemand die men in zijn voorzichtige bezinning en spirituele benadering met de Nederlandse historicus Huizinga zou kunnen vergelijken. Southern bundelde in 1966 zijn in 1959 gehouden Birkbeck-lectures, en gaf ze uit onder de titel St. Anselm and his biographer, waarin hij zowel grondig aandacht schonk aan het leven van Anselmus als aan de wijze waarop de secretaris-monnik Eadmer de eerste biografie van Anselmus had geschreven. Wat dat betreft is de nagedachtenis van Anselmus door zijn biografen - en ik noemde er slechts drie5 - wél verzorgd. En daar is alle reden voor, want in de levensloop van Anselmus tekent zich een veelzijdigheid af die niet vaak voorkomt, en daarom boeit. Hij was een groot systematisch denker, maar tevens iemand die in omgang en geschriften een uitzonderlijke meditatiebekwaamheid en devotie betoonde; voorts noopte zijn levensloop hem als kerkvorst en staatsman op de voorgrond te treden. Hoe is het daartoe gekomen? Om dit te begrijpen, moet men zijn levensloop nauwkeurig volgen, die hem achtereenvolgens verbond met Italië, Frankrijk en Engeland, een levensloop die echter tragische trekken vertoont, ondanks het feit dat nog tijdens zijn leven, waarin diepe theologische bezinning en grote politieke zorgen elkaar afwisselden, sympathie en roem zijn deel waren. Wat Italië betreft, hier werd Anselmus omstreeks 1033 in Aosta geboren, maar zijn jeugd was aan ernstige spanningen onderhevig. In gesprekken met zijn moeder Ermenberga leerde hij zijn christelijk geloof aanvaarden; maar zij stierf in 1046, toen hij dertien jaar was. Met zijn vader, een vermogende Lombardische edelman, wiens enige zoon hij was, kon de jonge Anselmus niet goed overweg. Aan het begin van zijn biografie beschrijft Eadmer - ongetwijfeld opgetekend uit Anselmus' mond - het vader-zoon-conflict kort, maar zo modern, dat het wel een verhaal van nu lijkt, ware het niet dat deze conflicten van alle tijden zijn, en in de beste families voorkomen, juist bij sterke en groeikrachtige karakters. Zoals de jonge Pieter Breughel bad om schilder te worden, zo bad de jonge Anselmus, zoals duizenden in zijn dagen, om monnik te mogen worden. Wat hij zocht was religie en cultuur, en temidden daarvan deed zich reeds op jeugdige leeftijd een onoplosbaar probleem voor, dat voor hem, evenals later voor Franciscus van Assisie (1181/2-1226), alleen kon worden opgelost door een rigoreuze breuk, die bij hem een wond moet hebben achtergelaten: hij brak op drieëntwintigjarige leeftijd met vader en vaderland, liet alles achter zich wat hij bezat en waarop hij aanspraak kon maken, en ging op reis. Die reis opende een volstrekt nieuwe levensperiode.6 Hij zocht geen plaats in de hoge kerkelijke hiërarchie van die dagen, hij zocht zoals duizenden in die eeuwen - zoals ook John Wesley later zou doen - zijn ziel te redden, door, ontlast van alle wereldse zorgen, monnik te worden, niets dan monnik. Geen wereldse ambities, geen eer, geen pracht van de kerk had hij voor ogen, enkel de stille, ongestoorde relatie van de ziel met God. Daartoe trok de jonge Anselmus ver, ver weg, en bereikte na een paar jaar zwerven, zijn Wanderjahre, in 1060 de Abdij van Notre Dame te Bec in Normandië, in Frankrijk, die in die dagen reeds grote bekendheid genoot, omdat daar een leermeester was, die velen vereerden: de prior Lanfranc, ook een Italiaan, een Lombardiër, uit Pavia.7 Hier zou Anselmus vijfendertig gelukkige levensjaren doorbrengen, gewijd aan stille meditatie, boeiend gesprek en volhardende studie, want die drie vielen voor hem samen.8 De grote bekwaamheden van Anselmus moeten direct zijn opgevallen, want reeds vier jaar na zijn intrede werd hij prior van het klooster, om Lanfranc op te volgen, die naar Caen vertrok, om daar abt te worden van het St. Stephanusklooster. Dit had voor Anselmus zijn schaduwzijden, want hij zag zeer op tegen administratief werk, maar terwille van het eens aanvaarde ideaal liet hij zich daartoe in 1063 overhalen. Hieraan moet worden toegevoegd dat Anselmus in zijn jeugd een zwakke gezondheid had en levenslang overmatig veel studeerde, zodat hij al jong aan slapeloosheid leed en vroeg oud was. Maar het resultaat van zijn studiën heeft eeuwen lang de Europese theologie beheerst. In 1076 en 1077 verschenen zijn eerste grote werken, het Monologion, een meditatie over de triniteit, en zijn Proslogion, waarin hij het ontologisch godsbewijs leverde.9 Dit zijn geen theologische werken waaruit men een enkel citaat kan kiezen, om dat met onze gedachten en inzichten te weerleggen. De geest van Anselmus' oeuvre wordt duidelijk wanneer ik de aanvang citeer van zijn Proslogion, waarin hij de tot meditatie bereide lezer als het ware bij de hand neemt, en deze voorzichtig toevoegt: 'Kom nu, mensenkind, ontvlucht een wijle uw bezigheden, onttrek u een ogenblik aan uw onrustige gedachten. Werp nu van u uw drukkende zorgen en stel uw moeizame werkzaamheden op het tweede plan. Stel u een weinig open voor God en rust een weinig in Hem. Treed de intieme kamer van uw geest binnen, sluit alles buiten behalve God en datgene, wat u helpen kan Hem te zoeken, en zoek Hem na de deur gesloten te hebben. Zeg nu, gij mijn ganse hart, zeg nu tot God met Psalm 26:8 : 'Ik zoek Uw aangezicht, Uw aangezicht, o Heer, zoek ik gestadiglijk.' Wat trefl ons zo diep wanneer wij Anselmus aandachtig lezen? Dat denken en bidden bij hem als twee gevouwen handen voortdurend samenzijn. Hij is zowel een speculatief denker als een mystieke vrome monnik, die in zijn Proslogion, geheel in de lijn van Augustinus, getuigt: 'Want ook dit geloof ik: dat ik niet zal inzien, indien ik niet geloofd zal hebben.' Bij Anselmus vinden wij een vlijmscherpe woordkeuze én muzische formuleringen, gepaard aan een innig Godsverlangen, zoals wij ook aantreffen bij Guido Gezelle, een hevige dorst naar God, zoals wij terugvinden bij de Vlaamse dichter Karei van de Woestijne. Er is bij Anselmus de verbazing over de pretentie van de dwaas die in zijn hart zegt: er is geen God. Bij Anselmus is de diepe overtuiging dat het intellect ook in het geloof aan het woord mag komen, maar tevens dat de mens eerst volop mens is, wanneer hij zich bewust in contact stelt met God, zijn Schepper. Bij Anselmus zijn we daarom in het klimaat van de psalmen, en hij kent de smart van Jesaja, die uitriep: 'Och dat Gij de hemelen scheurdet en nederkwaamt.' (Jes. 64:1) Zijn gebeden en meditaties10 moeten daarom langzaam en met volle persoonlijke aandacht gelezen en overdacht worden. Anselmus is nooit polemisch, hoewel het hem, evenals later Calvijn en Ignatius van Loyola, ging om de ere Gods te handhaven tegenover de afvallige mens. Over zijn meditaties, gebeden en dialogen, ligt de schemer én het licht van het geloof dat zoekt te verstaan.

En nu het tragische in dit grootse leven van overdenking, van hem die naast zijn geschriften liefst met zijn leerlingen aan tafel sprak en debatteerde," die, evenals zijn leermeester Lanfranc, een charisma had als schrijver van brieven;12 deze man, die gekozen had voor het stille, intieme kloosterleven, en die in 1078 abt was geworden te Bec, moest in die functie naar Engeland, vanwege de kloostergoederen; Engeland, waar in 1070 zijn vereerde leermeester Lanfranc aartsbisschop van Canterbury was geworden. Toen deze op 24 mei 1089 stierf en zijn zetel daarna liefst vier jaar vacant was gebleven, dwong men Anselmus hem op te volgen. De monniken te Bec bezworen Anselmus bij hen te blijven, maar Anselmus kende zijn plichten, ook waar deze tegen al zijn wensen ingingen. In Bec liet hij een wereld van vrede achter zich; in Canterbury wachtte hem zorg en onheil. Zeker, men kan zijn verkiezing tot aartsbisschop van Canterbury een eer noemen, want er blijkt uit hoe hoog men Anselmus schatte en hoezeer men hem vertrouwde, dat men hem op 6 maart 1093 tot aartsbisschop van Canterbury koos en hem op 4 december 1093 installeerde. Maar voor Anselmus, die studie, gesprek, correspondentie en meditatie boven alles stelde, en administratie en zaken rondweg haatte, laat staan die van de gehele kerk van Engeland, betekende zijn verkiezing een afstand doen van zijn liefste bezigheden. Van nu af aan zou strijd zijn deel zijn: van de zestien jaren dat zijn primaatschap duurde, zou hij er zes jaar in ballingschap doorbrengen, om buiten het bereik van de Engelse koning te blijven, want hij voerde strijd met de koningen Rufus en Hendrik I over de rechten en vrijheden van de kerk.13 Gedurende de zomer van 1089, in ballingschap vertoevend in Italië, schreef hij zijn meest vermaarde, en laatste grote werk Cur Deus homo?, waarom God mens werd. Het onderwerp is even treffend als ambitieus. Treffend, want wie, die in de incarnatie gelooft, zal zichzelf deze vraag nooit eens gesteld hebben? Maar ook ambitieus, want wie zal menen op deze vraag ooit het afdoende antwoord te kunnen vinden? Toch is het groots dat Anselmus deze vraag, in dit meest bekende werk, waarin hij zijn satisfactieleer uiteenzette, heeft durven behandelen.14 Ook de in 1987 overleden classica en patristica mevrouw prof.dr. C.J. de Vogel heeft de satisfactieleer van Anselmus als constructie 'niet houdbaar' geacht, maar ze wees er tevens met klem op dat theologen als Karl Barth en Emil Brunner - de laatste vooral blijkens zijn boek Der Mittler - door deze leer van Anselmus zijn gegrepen geweest. 15 Anselmus van Canterbury, die leefde precies tussen de eeuw van Christus en onze eeuw, werd later 'de vader van de scholastiek' genoemd. Als zodanig heeft Abraham Kuyper hem in zijn grootse Encyclopaedie der Heilige Godgeleerdheid verweten 'bevrediging te zoeken voor eigen weetlust', met name in zijn Cur Deus homo?16 Maar aan de andere kant moest ook Kuyper in Anselmus waarderen, 'dat de theologie voor het eerst als wetenschap om haarzelve begon beoefend te worden, en het dualisme tusschen ons geloof en ons redelijk bewustzijn voor onhoudbaar wierd verklaard."17

Op woensdag vroeg in de morgen, op 21 april 1109, in de week voor Pasen, is Anselmus te Canterbury gestorven, temidden van al zijn zorgen, maar ook omringd door zijn getrouwe monniken, met wie hij tot het laatst in gesprek bleef.18 De dag daarop werd hij in Canterbury Cathedral bijgezet. En nu rust zijn gebeente sedert eeuwen in het hoge koor, onder het altaar van de kleine kapel van St. Petrus en St. Paulus, welke kapel sindsdien naar Anselmus is genoemd.Bij Anselmus leren wij wat ik Southern in 1975 eens hoorde zeggen in een discussie over Petrus Abelard (1079-1142), die het trotse woord uitsprak: 'Wij kunnen niet geloven wat wij niet kennen.' Voorzichtig corrigeerde Southern, geheel in de lijn van Anselmus, deze uitspraak van Abelard met de woorden: 'Dit is een beetje waar, maar niet helemaal. Want wij kunnen een beetje geloven wat wij een beetje kunnen begrijpen. Of andersom: wij kunnen een beetje begrijpen wat wij een beetje kunnen geloven."19


Dr. G. Puchinger (1921) was tot 1986 hoofd van het Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme (1800-heden) van de Vrije Universiteit. Adres: Kon. Emmakade 168, 2518 JM Den Haag.


Noten:
1. Zie mijn interview met Karl Barth in mijn Gesprekken over Rome-Reformatie, Delft. 1965, pag. 223.

2. Karl Barth in zijn Kirchliche Dogmatik, II, 1, ZoIIikon, 1946: 'Die grundsätzliche Haltung zu dem Problem der Erkenntnis und der Existenz Gottes, die in diesem § (und in diesem ganzen Kapitel) eingenommen ist, meine ich bei Anselm von Canterbury, insbesondere aus seinem Prosl.2-4 niedergelegten Gottesbeweis gelernt zu haben. Ich bitte darum, dasz der Leser sich diesen Text vor Augen halte und erlaube mir, zum Verständnis dieses Textes auf mein 1931 erschienenes Buch "Fides quaerens intellectum, Anselms Beweis der Existenz Gottes" zu verweisen.' (pag. 2)

3. R.W. Southern, Saint Anselm and his biographer. A study of monastic life and thought 1059-c. 1130, Cambridge, 1966, pag. 198.

4. The life of St. Anselm, Archbishop of Canterbury, by Eadmer. Edited with introdi .ion, notes and translation by R.W. Southern, Oxford, 1962.

5. Ik denk ook aan het tweedelige werk The life and times of St. Anselm, Archbishop of Canterbury and Primate of the Britans by Martin Rule, M.A., London, 1883, en aan St. Anselm of Canterbury. A chapter in the history of religion by J.M. Rigg, London, 1896.

6. Martin Rule: 'In crossing Mont Cenis Ansclm did more than traverse a geographical barrier; he put term to an old period of his life and entered on an new.' (I, pag. 66)

7. Dr. L.J. Springer in zijn Argumentum Ontologicum, Assen, 1957: 'Ongetwijfeld is Lanfranc, hoewel zijn leerling Anselmus zich ver boven hem verheft, een van de machtigste geesten van zijn tijd geweest." (pag. 13). R.W. Southern: 'Lanfranc was Anselm's only master: behind him we can discern no large influence nearer than St. Augustine and after him, but more faintly, Boëthius.' (pag. 13). Na te hebben opgemerkt dat er grote tegenstelling lijkt te bestaan tussen Lanfranc en Anselmus, vervolgt Southern: 'Lanfranc was a man who, having made his reputation as a scholar, only rose to his full stature in the world of practical affairs. In this he was the opposite of Anselm, whose virtues as a philosopher condemned him to comparative failure as a statesman.' (pag. 13). Na te hebben uiteengezet dat Lanfranc een groot bibliotheekbouwer was (pag. 18-19) merkt Southern op: 'Lanfranc was a schoolmaster, Anselm a man of original genius. But he needed Lafranc's books, accurate in their texts, systematic in their collection, carefully read and annotated, for the development of his genius.' (pag. 20). 'Anselm.... was both a philosopher and a theologian.' (pag. 25) Wel vormde Lanfranc een grote stimulans voor Anselmus, maar 'the two men had intellectually little in common. But this was something hidden from both of them in 1059.' (pag. 25). 'We know that Lanfranc disapproved of the Monologion: we do not know what he thought of the Proslogion, but it is hard to think that - if he ever read it - he approved.' (pag. 64)

8. R.W. Church in zijn Saint Anselm, London, 1905: 'The last abbot of Bec, of the house founded by Herlwin, and made glorious by Lanfranc and Anselm, was M. de Talleyrand', (pag. 47)

9. Southern: 'The two treatises Monologion and Proslogion made his name known far and wide.' (pag. 64). 'The Monologion and Proslogion were the product of two remarkable years in Anselm's life, 1077-8, his last years as Prior of Bee. In shear force of philosophical originality he never rose to these heights again.' (pag. 66)

10. Sister Benedicta Ward (geb. 1933) in de Introduction van haar uitgave The Prayers and Meditations of Saint Anselm, Penguin Books, 1973: De gebeden van Anselmus 'are not to be read for the interest of reading them but as a way into prayer, and for this purpose they are divided into paragraphs.... The Prayers and Meditations are not meant to be read in the congregation of the faithful but in the secret chamber, not only in the inner room of the heart, but literally apart, in solitude.' (pag. 51-52) Voordien was een keuze uit de prayers en meditations van Anselmus in 1856 te London uitgegeven door E.B. Pusey. Volgens Southern was Anselmus de eerste die zijn gebeden onder eigen naam uitgaf (pag. 43). Southern: 'These prayers are Anselm's earliest works, and whatever else may be thought of them, they are certainly the work of a man with great literary gifts, great originality in transforming traditional models, great sensibility, and an overwhelming sense of the grievousness of sin.... Anselm's prayers opened the way which led to the Dies Irae, the Imitatio Christi, and the masterpieces of later medieval piety.' (pag. 46-47).

11. Southern: 'It was in talk that Anselm made his most powerful impression on his contemporaries.... It was Anselm's talk which first excited the interest of the young Eadmer.' (pag. 217). 'Anselm's favourite time for such talk was at meals. In this he was unusual. The Rule of St. Benedict laid down, and common practice required, that a book should be read at mealtimes.' (pag. 219) 'Anselm himself hated business. He was at home with pupils and with those with whom he could discuss problems of philosophy and of spiritual life. At Bec he had been the centre of a group of young monks, many of whom had entered the monastery to be near him. At Canterbury he had no opportunity to build up a similar group, for even when he was in England he was seldom at Canterbury. His influence therefore was concentrated on those who travelled around with him, or was scattered in a more diffused way among those with whom he corresponded.... Anselm needed the stimulus of philosophical discussion.... Canterbury could not provide what he needed.' (pag. 201). 'Anselm's influence never informed the whole community at Canterbury as it had at Bec.' (pag. 203) Mgr. J. Moyes citeert in zijn artikel St. Anselm of Canterbury, opgenomen in The Dublin Review, edited by Wilfrid Ward, jrg. 73, deel 145, nr. 291, October 1909 een uitspraak van de bisschoppen tot Anselmus, geciteerd in Eadmers Historia Novorum in Anglia: 'Lord and father, we know that thou art a holy and religious man, and that thy conversation is in heaven.' (pag. 330).

12. Southern: 'The letters he wrote at Bec are Anselm's most personal contribution to a great age of letter writing.' (pag. 68)

13. Moyes: 'On the death of the Conqueror and the accession of his son, William Rufus, 1089, all was changed for the worse. The Red King is described by those who knew him best as a vicious and merciless tyrant, a hater and scoffer of all religion, "boundless in his love of the world and in his hatred to God." '[citaat van John of Salisbury] (Jrg. 75, deel 145, nr. 290, juli 1909, pag. 116). Southern over Anselmus als staatsman: 'He was no politician, and he had no political views of a systematic kind.' (pag. 122) Daarom merkt Southern op dat het feit dat Anselmus zo unaniem tot aartsbisschop werd verkozen, ons verwonderen kan. (pag. 152). In zijn essay St. Anselm, overgenomen in zijn bundel Medieval humanism and other studies (Oxford, 1970) rondt Southern zijn oordeel over Anselmus als aartsbisschop van Canterbury af met de opmerking 'there have been many better ones' (pag. 10). Positiever daarentegen was aartsbisschop Michael Ramsey in zijn Address te Bee op 20 april 1967: 'Lastly, we cherish the name of Anselm as the heroic statesman of the Church against the intolerable claims of Kings and princes.' (Michael Ramsey, Canterbury Pilgrim, London, 1974, pag. 88-89).

14. J.M. Rigg sluit de bespreking van Cur Deus homo? in zijn biografie af met de woorden: 'Despite its lucidity an ingenuity, its hard juridical character, the limitations to which it seems to subject at once the love, the freedom, and the omnipotence of God, prevented its gaining acceptance either among the schoolmen or the later doctors of the Church. It did much, however, to stimulate thought on the profound and, perhaps, impenetrable mystery of which it treats, and, in fact, marks a new epoch in theological speculation.' (pag. 176).

15. Dr. C.J. de Vogel, Wijsgerige aspecten van het vroeg-christelijk denken. Kleine geschiedenis van de patristische en vroeg-middeleeuwse wijsbegeerte, Baarn, 1970, pag. 129.

16. Amsterdam, 1894, pag. 95.

17. Amsterdam, 1894, pag. 96.

18. Eadmer verhaalt over Anselmus' laatste ziekte: 'Palmpasen was aangebroken en wij zaten - zoals wij dit gewoon waren te doen - om hem heen. En terwijl wij daar zo zaten, zei een van ons tot hem: "Mijn Heer en Vader, menselijkerwijs gesproken gaat gij deze wereld verlaten en naar het Huis van Uw hemelse Vader om daar Pasen te vieren." Anselmus antwoordde daarop: "Voorzeker zal ik, indien het zo Zijn Wil is, Zijn Wil gewillig gehoorzamen. Maar indien Hij mij liever althans nog zó lang in uw midden zou willen laten blijven, totdat ik de vraag naar de oorsprong van de menselijke geest, waarvan mijn gedachten vervuld zijn, zou kunnen oplossen, zou ik dit dankbaar aanvaarden; want ik weet niet of iemand na mijn dood deze quaestie zal weten op te lossen. Immers wat mij zelf betreft is mijn verwachting, dat ik wel weer op krachten zou komen, als ik maar zou kunnen eten. In geen enkel lichaamsdeel voel ik namelijk enige pijn, behalve dan dat alle kracht mij begeeft en mijn maag mij plaagt vanwege het voedsel, dat ze niet meer hebben kan ".'

19. De voordracht van Southern over Abelard en Origenes vond plaats op 5 juni 1975 in the Chaplain's rooms van St. John's College te Oxford, voor een zeer klein gehoor. Hoewel Abelard - die volgens Southern de diepste denker van zijn tijd was - Origenes als zijn inspirator zag, beschouwde Southern in deze voordracht Abaelard toch vóór alles als een variatie op Anselmus. omdat beiden de theologie acceptabel wilden maken voor de wijsbegeerte.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.forumc.nl/radix

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 maart 1998

Radix | 68 Pagina's

Anselmus van Canterbury (1033-1109)

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 maart 1998

Radix | 68 Pagina's