Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE HEIDELBERGSE CATECHISMUS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE HEIDELBERGSE CATECHISMUS

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

8

De 14e Mei 1566 was een bijzondere dag in het leven van Frederik III. Die dag moest hij verschijnen op de rijksdag te Augsburg. Moedig als een jonge leeuw, krachtig in de Heere, ging hij er heen. Op de vergadering stond. hij alleen. De roomse vorsten en de keizer hadden bisschoppen bij zich en de lutherse vorsten hadden hun theologen meegebracht. Toch was Frederik niet alleen. Hij heeft kennelijk de bijstand van de Heere ondervonden. De keizer stelde hem de eis, dat hij de catechismus en andere Calvinistische boeken zou afschaffen en zijn Calvinis- tische predikanten en schoolmeesters zou ontslaan. Na het horen van de keizerlijke eis trok de keurvorst zich terug om zich op een antwoord te bezinnen. Toen hij weer de vergaderzaal binnentrad, werd hij gevolgd door zijn zoon Johan Casimir, die hem als zijn geestelijke wapendrager de Bijbel nadroeg.

Tot de aanwezigen sprak hij het volgende: „Mijn godsdienst kan ik niet veranderen op bevel van de keizer, want ik erken in de _zaken van de godsdienst maar één Heere, namelijk de Heere der heren en de Koning der koningen. Niet de keizer, maar alleen God heeft in deze zaken te gebieden. Wat mijn catechismus betreft, de plaatsen op de kant aangetekend bewijzen, dat hij kvan woord tot woord uit de Heilige Schrift en

niet uit menselijke geschrif ten genomen is. Daarom herhaal ik nu voor de ganse rijksvergadering hetgeen ik bij een andere gelegenheid, in tegenwoordigheid van uwe keizerlijke majesteit, in de volle vergadering der keurvorsten gezegd heb: zo er iemand mOcht zijn van wat ouderdom, staat of rang, vriend of vijand, ja de allergeringste keuken- of staljongen, die mij uit de Bijbel beter kan onderrichten, dat ik hem zeer dankbaar zal wezen en gaarne de Goddelijke waarheden zal erkennen.

Hierna nam hij de bijbel, die zijn zoon droeg, in zijn handen en zei:

Indien iemand van allen, die hier aanwezig zijn, die dit op zich wil nemen, ik ben bereid hem te horen; hier is de Bijbel.

Veel hoop, dat de vergadering op zijn voorstel zou ingaan, had hij niet. Vandaar dat hij zijn toespraak eindigde met: „Indien op deze mijn verdediging en voorgestelde allerbillijkste en christelijke voorwaarden, tegen mijn hoop, geen acht zal gegeven worden, zal dit mijn troost zijn, hetgeen mijn Heere en Zaligmaker Jezus Christus mij en alle gelovigen beloofd heeft, dat ons alles wat wij in deze wereld om de eer van Zijn Naam verloren hebben in het toekomende leven hon-. derdvoud vergolden zal worden”.

Zijn woorden hebben diepe indruk gemaakt op de aanwezigen. Volgens overlevering moet de keurvorst van Saksen tot Frederiic gezegd hebben: „Frits, gij zijt vromer dan wij allemaal”. En de markgraaf van Baden moet gezegd hebben: „Wat vechten wij tegen deze goede vorst, die vromer is dan wij”. De protestantse vorsten weigerden ook uitvoering te geven aan het keizerlijk decreet, dat tegen de keurvorst en tegen de gereformeerde godsdienst was gericht.

Tot het einde van zijn leven bleef Frederik de waarheid Gods getrouw. Dit kon ook niet anders, want Gods genade woonde in zijn harts Ontroerend zijn zijn getuigenissen, toen zijn levenseinde naderde. Tot zijn familie en vrienden sprak hij: Ik heb voor u en de kerk lang genoeg geleefd, maar nu wordt ik tot een beter leven geroepen. Ik heb voor de kerk zoveel gedaan, als ik kon, maar ik kon niet veel. God, Die alles vermag en voor Zijn knechten gezorgd heeft, heerst in de hemel. Hij zal u geen wezen laten en mijn tranen en gebed, dat ik in dit vertrek knielend gedaan heb tot God voor mijn opvolgers en voor de kerk zal Hij niet zonder vrucht laten.

Tot zijn hofprediker Olevianus zei hij: „De goede God roepe mij wanneer Hij wil. Ik heb een volkomen vrij geweten in de Heere Christus, Die ik van harte gediend heb en van Wie ik beleefd heb, dat in mijn kerken en scholen de lieden door mensen op Hem alleen gewezen worden”. Ook zeide hij: „Ik ben lang genoeg opgehouden geworden door het vrome gebed der christenen; het is tijd, dat ik mijn leven eindig en tot mijn Heiland in de ware rust worden over gebracht”. Nadat hij nog Psalm 31 en Johannes 17 had laten voorlezen en hard op gebeden had ontsliep hij. Zijn sterfdag was 26 oktober 1576. Deze maand dus 400 jaar geleden. Hij had de leeftijd bereikt van 61 jaar.

Een vrome vorst is hij geweest. Een vorst met een helder verstand en een vast geloof. Een vorst met ongeveinsde vroomheid. Een vorst, die tot zegen is geweest voor kerk en school.

We beëindigen zijn levensgeschiedenis met een brief, tijdens zijn leven geschreven aan een ambtsbroeder. De brief werd geschreven 10 Juni 1563.

„Wat nu het eeuwige en alzo het heil van mijn ziel betreft, ik dank mijn lieve God, Die mij heeft leren bidden en wel het heilige Onze Vader. Welnu, wanneer ik spreek: Vader, of onze Vader, Die in de hemelen zijt! dan geloof en weet ik zeker, dat ik Zijn kind ben. Omdat ik Zijn kind ben, zo ben ik ook een broeder van Gods Zoon, onze Heere en Heiland Jezus Christus en alzo Zijn medeërfgenaam van al die geestelijke goederen, die Hij voor al Zijn gelovigen door Zijn menswording, lijden, sterven, opstanding en hemelvaart in Zijn koninkrijk, dat geestelijk is met alles wat daartoe behoort, verworven heeft. Deze kan mij geen duivel, hel, wereld, of enig mens ontnemen; ik ben er zo zeker van door het geloof, als had ik ze in mijn hand. Laat mij dit zijn tot een recht fundament, gelegd op de hoeksteen Jezus Christus, waarvan Paulus zegt, I Cor. 3: „Niemand kan een fondament leggen, dan hetgeen gelegd is, Jezus Christus”. Nu mag u laten aankomen d:uivel, dood, hel en wereld met hun aanhang; ofschoon zij de tanden laten zien, mij zuur aanzien, woeden, razen en pochen, zij hebben niets aan mij zo min als aan mijn Heere en Hoofd Christus, Wiens artn lidmaat ik ben. Ja, zij kunnen mij allen tezamen zonder de wil Mijns Vaders het kleinste haar niet krenken, zij mogen doen wat zij wiljen, al nemen zij mij het tijdelijk goed, waar ik toch niet veel om geef en het tijdelijk leven, voorzover hun dat door mijn lieve Vader mocht worden toegelaten. Zij helpen mij zo tegen hun wil en dank in het Vaderland, waarnaar ik, sedert ik van nieuws geboren ben, naar Joh. 3, verlang, daar dan ook mijn ziel zal rusten, tot op de dag, dat het lichaam weder opstaan zal en ziel en lichaam weder verenigd worden, om met al de uitverkorenen eeuwig te leven en te bezitten die goederen, waarvan ik even sprak. Dit is mijn geloof, troost en vreugde, waarbij ik met blijdschap het Te Deum kan zingen. Ontbreekt mij nu nog iets, zo vaar ik in het gebed voort en bidde God, de Vader om Zijn Heilige Geest en dat vanwege Zijn lieve Zoon, onze Heere Jezus Christus en ik ben in het geloof volkomen verzekerd en gewis, zoals mij mijn Heiland beloofd heeft, dat, wanneer ik de Vader in Zijn Naam en inzonderheid wanneer ik om de Heilige Geest bid, ik zal verhoord worden.

Zeg mij nu, of ik hierin verkeerd geloof en of ik dit geloof van één van mijner raden of predikers heb geleerd, dan wel van mijn lieve Vader in de hemel en of ik niet een fundament heb, tegen hetwelk de poorten der hel niets vermogen”.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 oktober 1976

Bewaar het pand | 4 Pagina's

DE HEIDELBERGSE CATECHISMUS

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 oktober 1976

Bewaar het pand | 4 Pagina's