Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

ER STAAT WAT ER STAAT

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

ER STAAT WAT ER STAAT

Fundamentele non-communicatie rond een Open Brief

47 minuten leestijd Arcering uitzetten

Inleiding
Van afstand blijken de dingen vaak anders dan van dichtbij. Na vele jaren klinken uitspraken anders dan op het moment dat ze gedaan worden. Juist bij conflicten is het een reële ervaring dat ze op het moment zelf een eigen dynamiek hebben, maar dat na enige tijd de vraag boven komt: Had dit niet anders gekund? Moest het nu werkelijk zo?Ó Het lijkt me na zoÕn vijfendertig jaar tijd worden om dergelijke vragen toe te laten bij het kerkelijk conflict in de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt in de jaren zestig. Voor de betrokkenen van destijds is dat nog steeds erg moeilijk. Sporadisch wordt toegegeven dat er wel wat aan te merken zou zijn op de opstelling van de eigen partij toen. Maar meestal sluit de gegeven opening zich weer in een bevestiging van de eigen zaaksgerechtigheid. Begrip opbrengen voor de positie van de ander is tussen binnen- en buiten-verbanders van toen nog vrijwel onmogelijk. Intussen staan niet-betrokkenen van vandaag steeds meer vreemd tegenover het hele conflict. Zij brengen vaak voor geen van beide posities meer begrip op en vinden dat we deze hele episode uit onze kerkgeschiedenis maar het best zo snel mogelijk kunnen vergeten. In dit artikel wil ik tussen die beide uitersten positie innemen en proberen op een centraal punt beide partijen in dat kerkelijk conflict te verstaan in wat ze wilden zeggen. Wat volgt is een analyse van wat gezegd is in de Open Brief van 31 oktober 1966, in de besluiten van de generale synode van Amersfoort-West (1967), in het protest van de particuliere synode van Noord-Holland daarop, en in de handhaving van de besluiten door de generale synode van Hoogeveen (1969-1970). Daarbij zal ik proberen aan te tonen dat de synodale veroordeling van de Open Brief geen betrekking had op het standpunt dat werkelijk door die brief naar voren is gebracht: fundamentele non-communicatie dus.2

Dat is in principe een ernstige vorm van onrecht. Het valt te begrijpen dat veel huidige Nederlands Gereformeerden dat ook zo voelen. Het is echter de vraag wanneer dit onrecht ter sprake zal moeten komen en op welke manier. Er was in de Open Brief en in de hele kerkelijke situatie uit die jaren wel zoveel dat het oordeel van Amersfoort-West bevestigde, dat ook gezegd moet worden dat de synode niet zonder aanleiding gesproken heeft. In ieder geval valt hier niet te spreken over de willekeur van het gezag. De integriteit van de broeders die in 1967 en 1969 beslisten, mag niet in twijfel getrokken worden. Anderzijds is het tijd om ook op te komen voor de integriteit van de ondertekenaars van de Open Brief en de broeders en zusters die voor hen partij trokken. Het gaat me er daarbij niet om te beweren dat in die jaren in de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt in feite niets aan de hand is geweest. De benadering die ik in dit artikel kies, roept gemakkelijk de suggestie op dat de mensen toen dom of kortzichtig zijn geweest. Hebben zij dit dan allemaal niet gezien?3 Worden hier geen werkelijke problemen onder een vloerkleed van begrip geschoven? Dat alles is niet de bedoeling. Er is met recht gesproken over ''koers tegen koers'' in en rond de Open Brief. Wat over en weer bepleit werd, was een verschillende manier van kerkzijn. Maar op de synodes van Amersfoort-West en Hoogeveen is de Open Brief niet afgewezen omdat daarin een andere kerkelijke koers bepleit werd, maar omdat in twee passages de inhoud en het katholiek karakter van de gereformeerde belijdenis discutabel gesteld werd en de artikelen 27-29 ngb niet nagesproken inzake het schriftuurlijk-confessioneel fundament van de kerken der vrijmaking. De bestaande spanning in de kerken is toen met die woorden vastgelegd. Mijn stelling is dat met dit oordeel niet geraakt is wat de Open Brief werkelijk heeft gezegd. Uiteraard heb ik gebruik gemaakt van de tot nu toe verschenen literatuur. Compleet heb ik daarin niet proberen te zijn. Het gaat me meer om een close-reading van de teksten dan om een uitgewerkte historische setting van de zaak.4 Voor de invulling van details kan verwezen worden naar Peter Siebes artikel over de Open Brief in de bundel Vuur en vlam.5 Ik heb daarnaast dankbaar gebruik gemaakt van de poging van Aad Kamsteeg om in de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt het Ôdossier Open BriefÕ heropend te krijgen.6 Wie zijn Een breuk te ver vergelijkt met dit artikel, zal ontdekken dat ik met name tracht te reageren op het verwijt dat Kamsteeg niet inhoudelijk ingaat op de strekking en de betekenis van de omstreden passages in de Open Brief.7 Dat is precies wat ik nu wel wil doen.

Amersfoort-West
Donderdag 6 april 1967 sprak de generale synode van de Gereformeerde Kerken in Nederland (vrijgemaakt) volgens artikel 16 van de Acta uit:

dat er een onaanvaardbare tegenstrijdigheid bestaat tussen enerzijds de instemming met de belijdenis der kerk, door ds. B.J.F. Schoep ter vergadering betuigd, en anderzijds de inhoud van de Open Brief aan de z.g. Tehuis-gemeente in Groningen, waarvoor ds. Schoep door zijn ondertekening de verantwoordelijkheid aanvaardde.

Deze uitspraak vormde de basis voor het besluit om Schoep niet als lid van de synode te Amersfoort-West te ontvangen. Maar door de algemene formulering werden alle ondertekenaars van de Open Brief er in betrokken. In de volgende maanden fungeerde de uitspraak dan ook als breekijzer bij de scheuring op allerlei plaatsen in het land. Het is alsof met deze synodale uitspraak de stof van het kerkverband werd ingeknipt. Het toch al beschadigde doek scheurde vervolgens razendsnel langs deze lijn. Voor de uitspraak beriep de synode zich op twee passages uit de Open Brief, de zogenaamde fundamentpassage en de zogenaamde vrijmakings- passage. Ik zal deze passages hieronder uitvoerig weergeven en bespreken.

De fundamentpassage
Wij schrijven nu vanuit de kerkelijke situatie in het jaar 1966. De situatie van gescheurdheid van het reformatorische volksdeel in Nederland, dat zich eens liet vergaderen op het fundament van Gods Woord en de drie formulieren van enigheid, samenlevend naar de regels van de Dordtse Kerkenordening; de situatie tevens, waarin dat volk, in velerlei stijl bouwend op dit fundament, zoekt naar de grenzen van zijn kerkelijke gemeenschap; waarin, gestuwd naar het niveau van denken in wereldproporties, ieder zich opnieuw afvraagt, of het historisch fundament van de Nederlandse Gereformeerde Kerken ook samenvalt met het fundament van de heilige, algemene, Christelijke Kerk. Zo ja, hoe is dan de verhouding tot andere kerken in binnen- en buitenland, die kennelijk Gods kinderen vergaderen, maar die niet onze belijdenisgeschriften hebben, noch onze samenlevingsregels kennen? Zo neen, hoe heeft dan dit historisch fundament in eigen gemeenschap en naar buiten te functioneren? Wij zijn van oordeel, dat de kerkelijke werkelijkheid door deze probleemstellingen in de toekomst zal worden bepaald. We worden met ons vaak klein vaderlands gedoe als Gereformeerde Kerken in Nederland weggeroepen naar het niveau van de wereldkerk. En dat zal steeds meer gebeuren, of we dat wensen of niet. Daarheen dringt ons Christus'leiding van de wereldgeschiedenis.

Het beroep op evidentie
In deze passage wordt gesteld, dat ''ieder zich opnieuw afvraagt, of het historisch fundament van de Nederlandse Gereformeerde Kerken ook samenvalt met het fundament van de heilige, algemene Christelijke Kerk''. Blijkens het verder volgende ''Zo neen, ...'' wordt daarbij de mogelijkheid open gelaten dat deze beide 'fundamenten' juist niet samenvallen. Daarnaast wordt de vraag gesteld wat dat zou betekenen voor het functioneren van het 'historische fundament' in eigen gemeenschap en naar buiten. De synodeleden waren van oordeel, dat dit eventueel niet samenvallen ''niet anders is dan het disputabel stellen van de inhoud en het katholiek of algemeen karakter der gereformeerde belijdenis, waardoor zij als hoofdsom van de waarachtige of volkomen leer der zaligheid in twijfel wordt getrokken''.8 Toen de buitengewone particuliere synode van Noord-Holland er in zijn brief aan Amersfoort-West van 10 juni 1967 op wees, dat dit oordeel niet beargumenteerd werd, stelde de synode op vrijdag 25 augustus dat dit ook niet nodig was: ''Hier kan onmiddellijk zonder bewijsvoerende redenering worden geconstateerd, dat de Open Brief de [...] belijdenis der Gereformeerde Kerken in Nederland disputabel stelt.'' Het is opvallend dat dit beroep op evidentie - onmiddellijk zonder bewijsvoerende redenering - ook voorkomt in de genoemde brief van de particuliere synode van Noord-Holland. Daar wordt gesproken over ''buiten twijfel zijn", ''duidelijk zijn'' en over zaken die ''ieder ter zake kundige weet''.9 Verder spreekt Noord-Holland over datgene wat voor Amersfoort-West evident is als van een 'onbewezen en onbewijsbare beschuldiging'. Amersfoort-West spreekt vervolgens weer over datgene wat voor Noord-Holland evident is als van een ''verschonende interpretatie'' en een ''onvolledige'' weergave, ''die de Open Brief in [...] een onschuldig licht tracht te plaatsen''.10 Dergelijke situaties zijn niet meer op te lossen door de betrokken partijen zelf. Een beroep op evidentie geeft immers aan dat over de zaak in geding niet te praten valt. Wanneer beide partijen dat zeggen, is de discussie gesloten. Dat valt ook te constateren ten aanzien van de Open Brief: het gesprek is afgebroken, tot op de huidige dag.11 De vraag valt echter te stellen of dit wederzijds beroep op evidentie niet eerder wijst op een communicatieprobleem dan op het werkelijke verschil van mening. Het is in ieder geval de moeite waard hier de meta-vraag te stellen: waarom was deze constatering voor Amersfoort-West en Hoogeveen evident?

Het standpunt van de synodes
Voor een antwoord op die vraag gegeven kan worden, vragen twee begrippen om verheldering. In de eerste plaats is het van belang na te gaan wat de synodes bedoelden met ''het fundament van de heilige, algemene, christelijke kerk''. In de tweede plaats moeten we nagaan wat zij verstonden onder het samenvallen van dit algemeen fundament met het ''historisch fundament van de Nederlandse Gereformeerde Kerken'', zoals de Open Brief het noemt.

Het algemeen fundament
Voor de synodes van Amersfoort-West en Hoogeveen geldt dat de Schrift zelf het algemeen fundament van de christelijke kerk is. Dat blijkt in Amersfoort-West al uit het voorstel van de Drentse afgevaardigden dat aan de basis ligt van het hele besluit. Daar wordt gesproken van ''de grondslag van de heilige, algemene, christelijke kerk, waarvan in de artt. 27-29 n.g.b. en in zondag 21 h.c. door ons belijdenis wordt gedaan.'' In de genoemde belijdenisgedeelten gaat het er om dat Christus zijn kerk vergadert ''door zijn Geest en Woord in de eenheid van het ware geloof'' en dat die kerk zich daarom ''richt naar het zuivere Woord van God, alles wat daarmee in strijd is verwerpt en Jezus Christus erkent als het enige Hoofd.'' Er wordt verder meestal gesproken van ''de waarachtige en volkomen leer der zaligheid, die het fundament is van de heilige algemene christelijke kerk'', maar als ''de leer der Schrift'' wordt met deze omschrijving op de Schrift zelf gedoeld. De verwijzing naar zondag 7 hc bevestigt dat.12 Het blijkt, dat deze overtuiging door de synode van Hoogeveen gedeeld werd:

Het fundament van de ware kerk is: Gods Woord, omdat de ware kerk daar is, waar ''men zich aanstelt naar het zuivere Woord Gods, verwerpende alle dingen, die daartegen zijn, houdende Jezus Christus voor het enige Hoofd'' (artikel 29 der ngb).13

Het samenvallen
Deze opvatting van de Schrift als het algemeen fundament van de kerk hangt nauw samen met de interpretatie van het ''samenvallen''. De synodes verwerpen de gedachte dat het ''historisch fundament'' en het ''algemeen fundament'' niet zouden samenvallen op grond van het feit ''dat alle artikelen en stukken der leer in de Formulieren van Enigheid in alles met Gods Woord overeenkomen.''14 Er wordt dus van uitgegaan dat ''samenvallen met'' hier neerkomt op ''overeenkomen met''. Dat het ook iets anders zou kunnen betekenen, was voor de synodes niet voorstelbaar. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de opmerking van Hoogeveen: ''Alle appellanten ontkennen, dat met het ''samenvallen'' bedoeld is ''overeenkomen'', maar zij maken niet duidelijk, hoe men ''samenvallen'' dan wel moet weergeven''. Uitgaande van een andere lezing van de passage komt dit neer op een omkering van de bewijslast, waarbij de synode eenvoudig vasthoudt aan een verkeerde interpretatie. In de geest van de synode zelf wijst deze opmerking er echter op dat een andere lezing, gegeven de achtergrond van de Open Brief, niet voorstelbaar was.15 Dit is goed te begrijpen vanuit de synodale visie op het algemeen fundament. Stel dat de Schrift het algemeen fundament van de kerk is. Stel vervolgens dat het bij samenvallen niet gaat om kwaliteit - voldoen aan een bepaalde norm - maar om kwantiteit, om omvang.16 Pas deze begrippen vervolgens toe op de Open Brief. Dit levert slechts een betekenisloze bewering op: de belijdenis is geringer in omvang dan de Schrift. Daaruit zou niets volgen voor het functioneren van de belijdenissen, hetzij intern, hetzij extern. De synode vond voor haar lezing ook steun in de tekst van de Open Brief zelf. Daarin wordt een tegenstelling gemaakt tussen ''eens'' en ''nu''. Daaruit trok zij de conclusie dat de typering ''klein vaderlands gedoe''
van toepassing was op de binding aan de belijdenissen als in overeenstemming met Gods Woord.17 De kwalitatieve typering ''klein vaderlands gedoe'' paste uitstekend bij de kwalitatieve lezing van ''niet samenvallen met'' als ''niet overeenkomen met''.18 Daar komt nog bij dat de lezing van de synodes goed te begrijpen is tegen de achtergrond van de kerkelijke samenleving van destijds. Eind jaren zestig werd immers metterdaad beweerd, bijvoorbeeld door Telder, dat de belijdenissen op punten niet met de Schrift overeenkwamen. Gegeven de synodale opvatting van de Schrift als het algemeen fundament van de kerk en de daarbij behorende interpretatie van het 'samenvallen met' als 'overeenkomen met', moet gezegd worden dat de tegenstrijdigheid tussen de Open Brief en de instemming met de belijdenis inderdaad evident is. Het toelaten van een negatief antwoord op de vraag of het algemeen met het historisch fundament samenvalt, komt onder deze condities neer op de algemene bewering dat het mogelijk is dat de formulieren van eenheid niet met de Schrift overeenstemmen, kortom, op een generaal problematiseren van de belijdenissen.

Het standpunt van de Open Brief en van Noord-Holland
Van het begin af hebben Schoep en de particuliere synode Noord-Holland ontkend dat de synodale lezing van de Open Brief juist was. Ook hier was, zoals gezegd, sprake van stellige evidentie. Opnieuw dringt zich de vraag op: waarom was het voor Noord-Holland evident dat hier van een tegenstrijdigheid met de instemming met de belijdenissen geen sprake was? Het gaat daarbij weer om de begrippen 'algemeen fundament' en 'samenvallen met'. Wat wordt daarmee in de Open Brief en door Noord-Holland bedoeld?

Het algemeen fundament
De synode van Amersfoort-West klaagde erover, dat door Noord-Holland en door Schoep niet duidelijk gemaakt is,
''wat in de Open Brief wordt bedoeld met het fundament van de heilige, algemene, Christelijke Kerk.''19 Die klacht is begrijpelijk, want noch Schoep, noch Noord-Holland gaat op dit punt in, terwijl de Open Brief zelf het begrip evenmin omschrijft. Toch is het goed mogelijk tot een consistente interpretatie te komen. Wat in ieder geval duidelijk kan zijn, is dat, voor de schrijvers van de Open Brief, in tegenstelling tot voor de synodes, niet de Schrift het algemeen fundament
van de kerk vormt. In de Open Brief krijgt de Schrift een plaats bij het historisch fundament. Het is de vraag hoe strikt dat genomen moet worden en of het niet eerder gaat om een verwijzing naar de bijna standaard-uitdrukking 'Schrift en belijdenis', met de betekenis 'de Schrift zoals nagesproken in de belijdenis'.20 De onbeschermde formulering van de Open Brief roept eerder de herinnering op aan een spreken over Jezus Christus als fundament van de kerk, naar I Korinte 3, II. Andere passages in de brief versterken deze indruk:21

Hoe licht wordt het hart afgetrokken van het vertrouwen op de persoon van Jezus als Heer en Zijn leiding die in heiligheid is, naarr het vertrouwen op eigen ideeën omtrent bepaalde gebeurtenissen in de kerkgeschiedenis. Dit moet toch mogelijk wezen, dat Christenen hun veten bevindigen. Dat de liefde alle voorliefde voor eigen ideeën overwint om elkaar te vinden bij de fundamentele waarheid van de liefde Gods voor zondaren.

Of men met deze passages instemt is hier niet van belang. Ze wijzen beide op een kwantitatief heel beperkte kijk op het algemeen fundament. Er valt te denken aan het spreken van Schoep over het gronddogma 'Jezus is Heer'.22 Maar de andere ondertekenaars waren het met Schoep in dezen lang niet allemaal eens. Daarom moet vastgehouden worden aan de gedachte dat ook vanuit het Nieuwe Testament gesproken kan worden over Jezus Christus als het fundament van de heilige, algemene, Christelijke Kerk.

Het samenvallen Gaan we uit van een visie waarin Jezus Christus gezien wordt als het algemeen fundament dan valt er goede zin te geven aan het gebruik van het woord 'samenvallen' in de Open Brief. 'Samenvallen' betekent: 'Helemaal identiek zijn, helemaal ''dekken''. Het kan synoniem zijn met 'overeenkomen', maar dat is niet de meest voor de hand liggende optie.23 Zoals R. H. Bremmer in 1967 al opmerkte, vraagt het woord 'samenvallen' primair aandacht voor kwantitatieve overeenkomst, in onderscheid van het woord 'overeenkomen', dat primair aandacht vraagt voor kwalitatieve overeenkomst. Het gaat bij 'samenvallen' niet om juist of onjuist, maar om meer of minder. Dat past heel goed bij deze passage. Die is zo te lezen, dat de belijdenissen het algemeen fundament van de kerk wellicht niet 'dekken' in kwantitatieve zin. In plaats daarvan komt de vraag naar de hoeveelheid behandelde stof of besproken zaken, niet zozeer de vraag of de stof wel juist behandeld of besproken is. Zo bezien kunnen de woorden van deze passage slechts op drie manieren worden uitgelegd, waarbij de context duidelijk wijst op één van de drie (zie figuur 1).

In figuur (1a) vallen de gereformeerde belijdenissen en het algemeen fundament niet samen omdat de belijdenissen enerzijds meer stof hebben en anderzijds minder: niet het hele fundament wordt 'gedekt'. In figuur (1b) vallen de gereformeerde belijdenissen en het algemeen fundament niet samen omdat de belijdenissen minder stof hebben: opnieuw wordt niet het hele fundament 'gedekt'. In figuur (1c) vallen de gereformeerde belijdenissen en het algemeen fundament niet samen omdat de belijdenissen meer stof hebben: niet alleen het algemeen fundament wordt 'gedekt'. Nu is voor de interpretatie van de Open Brief figuur (1b) bij voorbaat onwaarschijnlijk. Als men het algemeen fundament in beperkte zin opvat, bijvoorbeeld als 'Jezus is Heer', zoals in de Open Brief gebeurt, zou het vreemd zijn dat de uitvoerige drie formulieren van eenheid nog minder stof bieden. In de belijdenissen komt immers veel meer aan de orde dan "Jezus Christus en die gekruisigd". Figuur (1a) lijkt eveneens onwaarschijnlijk. Die stelling zou impliceren dat een gedeelte van het beperkte algemeen fundament in de drie formulieren buiten beschouwing blijft, dat er dus in zekere zin te weinig beleden wordt in de drie formulieren. Dat lijkt geen standpunt dat de ondertekenaars van de Open Brief in redelijkheid kan worden toegeschreven. Rest figuur (1c). Het 'niet samenvallen' komt dan neer op de stelling dat de Nederlandse confessies meer zeggen dan datgene wat het algemeen fundament van de Kerk vormt. Het gaat daarbij dus niet om 'meer zeggen dan de Schrift', maar om meer zeggen dan 'Jezus Christus en die gekruisigd' of een vergelijkbare beperkte formulering van het algemeen fundament. Dat het in deze passage werkelijk om die opvatting van 'meer' gaat, blijkt duidelijk uit het spreken van Schoep en van de Particuliere synode van Noord-Holland over ''de volheid van belijden'' en het ''naar inhoud zo uitvoerig'' belijden van de formulieren van eenheid.24 In de context van
de passage in kwestie is dat bepaald geen nietszeggende stelling. Pas van hieruit worden de vragen die na het ''zo ja ...''en het ''zo nee ...'' gesteld worden ook werkelijk vragen. Als iemand beweert dat beide fundamenten, het algemene en het historische, samenvallen, zegt hij dat de Nederlandse belijdenissen in feite niet meer doen dan met meer woorden de ene kernbelijdenis van het christelijk geloof weergeven. Diegene moet dan ook stellen dat een Christelijke kerk alleen daar wordt aangetroffen, waar de Nederlandse belijdenissen worden aanvaard. De ware kerk wordt dan alleen en uitsluitend gebouwd op het fundament van de Nederlandse confessies - verderop zal nog blijken dat dit precies de stelling is die de Open Brief aan de aanhangers van het zogenaamde 'vrijmakingsgeloof' toeschrijft. Deze positie levert de volgende, reële vraag op: hoe is de verhouding tot andere kerken in binnen- en buitenland, die kennelijk Gods kinderen vergaderen, maar die niet onze belijdenisgeschriften hebben, noch onze samenlevingsregels kennen?

Als iemand daarentegen beweert dat beide fundamenten niet samenvallen, zegt hij dat de Nederlandse belijdenissen meer doen dan de éne kernbelijdenis van het christelijk geloof weergeven. Diegene stelt daarmee niet, dat de drie formulieren niet in overeenstemming zouden zijn met de Schrift. Diegene poneert daarmee dus ook niet, dat er aan die formulieren niet gebonden mag worden - namelijk als in overeenstemming met de Schrift. Maar deze positie roept wel de volgende, eveneens reële vraag op: Hoe heeft dit historisch fundament in eigen gemeenschap en naar buiten te functioneren? Naar buiten betekent dit immers de overtuiging dat ook daar een Christelijke kerk gevonden kan worden waar minder of op enig punt anders beleden wordt dan in de Gereformeerde Kerken. Naar binnen betekent het de overtuiging dat ook die broeder of zuster als werkelijke broeder of zuster in Christus geaccepteerd kan worden die minder of op enig punt anders belijdt dan de Gereformeerde Kerken. Hoe moet je daarmee dan omgaan? Zo bezien zijn beide vragen in de fundamentpassage werkelijke vragen.25 Het verdient nadruk dat ook de tweede vraag voor Schoep en anderen echt een vraag was. Ze hadden daarop geen afgerond antwoord, maar dachten er hardop over na.26 Dat heeft veel onrust veroorzaakt. De kwetsbare en onrijpe gedachten over tolerantie van Schoep en anderen, zoals die in kerkbladen en op de classis Amsterdam naar voren werden gebracht, konden door anderen opgevat worden als het geven van een vrijbrief voor afwijking van de belijdenis.27 Dat hier gezocht werd naar een antwoord op een reëel ervaren vraag en dat daarbij telkens gepoogd werd tot een kerkelijke regeling te komen, kon daarbij niet meer tot zijn recht komen. Vanuit het hier geschetste gebruik van de termen 'algemeen fundament' en 'samenvallen' is duidelijk, dat het bij deze passage nooit om tegenstrijdigheid met instemming met de belijdenis kan gaan. Wie uitgaat van de visie dat Jezus Christus het algemeen fundament van de kerk is, kan vrijuit beweren dat de belijdenissen niet samenvallen met dat algemeen fundament, maar ook dat de belijdenissen naar hun inhoud overeenkomen met de Schrift.

De vrijmakingspassage
De vrijmaking vond plaats overeenkomstig art. 28 n.g.b. Het zou geweest zijn een zich voegen bij de ene ware kerk, die onze geloofsbelijdenis conform de Schriften kent. Deze ware kerk wordt in deze landen vergaderd op de aloude grondslag van de Gereformeerde Kerken, nl. Gods Woord en de drie formulieren van enigheid, terwijl haar kerkelijk samenleven alhier wordt geregeld door de Dordtse kerkenordening. De vrijmaking, die tegen confessionele insluipsels en kerkrechtelijke misgrepen en verschuivingen het historisch Gereformeerd karakter van de kerk alhier handhaafde, bewaarde ons zo bij Gods ene kerk op aarde.28

De weergave van de synodes
Van deze tweede geciteerde passage uit de Open Brief constateert de synode van Amersfoort-West in eerste instantie kortweg dat de daarin beschreven overtuiging als een ''religieus zeer gevaarlijk [...] vrijmakingsgeloof'' verworpen wordt, wat bewijst ''dat inzake het schriftuurlijk-confessioneel fundament van de kerken der vrijmaking de artikelen 27-29 der N.G.B. niet worden nagesproken''.29 Voor wie niet is ingevoerd in deze manier van spreken, blijkt pas bij de behandeling van de brief van de buitengewone particuliere synode van Noord-Holland waar het eigenlijk om gaat. De synode van Amersfoort-West stelt daar namelijk de onderdelen van deze passage als drie parallelle algemene ontkenning op één lijn:

De Open Brief wijst als ''vrijmakingsgeloof'' af, dat de vrijmaking plaats vond overeenkomstig artikel 28 NGB en ''geweest zou zijn een zich voegen bij de ene, ware kerk, die onze geloofsbelijdenis conform de Schriften kent'' en dat de ware kerk in deze landen wordt vergaderd op de aloude grondslag van de Gereformeerde Kerken, nl. Gods Woord en de Drie Formulieren van Enigheid, en dat de vrijmaking ons zo bewaarde bij Gods ene Kerk op aarde.30

Als ''religieus zeer gevaarlijk vrijmakingsgeloof'' ziet de synode dus de ontkenning van de volgende drie feiten:

(a) dat de vrijmaking plaats vond overeenkomstig artikel 28 NGB;
(b) dat de ware kerk in Nederland wordt vergaderd op de grondslag van Gods Woord en de drie Formulieren van Enigheid;
(c) dat de vrijmaking ons bewaarde bij Gods ene Kerk op aarde.
Als de particuliere synode van Noord-Holland vervolgens ingaat op (a), blijkt uit de reactie van Amersfoort-West dat het de synode vooral om (b) en (c) gegaan is:

De generale synode heeft geoordeeld, dat degenen die ontkennen, dat de ware kerk in deze landen wordt vergaderd op de aloude grondslag van de gereformeerde kerken, nl. Gods Woord en de Drie Formulieren van Enigheid, en dat de vrijmaking ons bewaarde bij die kerk en zo bij Gods ene Kerk op aarde, de artikelen 27-29 NGB ten aanzien van het schriftuurlijk-confessioneel fundament van de kerken der vrijmaking niet naspreken. 31

Het is dus van belang wat er in de artikelen 27-29 ngb over het schriftuurlijk-confessioneel fundament van de kerk staat. De synode van Hoogeveen zegt daarover: 32

Het fundament van de ware kerk is: Gods Woord, omdat de ware kerk daar is, waar ''men zich aanstelt naar het zuivere Woord Gods, verwerpende alle dingen, die daartegen zijn, houdende Jezus Christus voor het enige Hoofd'' (artikel 29 der N.G.B.).

Gesteld mag ook worden: tot het fundament van de ware kerk behoren mede de drie formulieren van enigheid, omdat deze in alles overeenkomen met Gods Woord, zoals ook het Ondertekeningsformulier voor de dienaren des Woords zegt. Voor het besef van de generale synodes stelt artikel 29 ngb dus, dat Gods Woord het fundament van de kerk is, waaruit automatisch volgt dat ook de drie formulieren tot dat fundament behoren. Artikel 29 ngb stelt volgens de synodes dus juist wat de Open Brief ontkent: dat de ware kerk in Nederland wordt vergaderd op de grondslag van Gods Woord en de drie formulieren van eenheid. Omdat de vrijmaking losmaking betekende van onschriftuurlijke leeruitspraken en tuchtmaatregelen, volgt dat de vrijmaking bewaarde bij die ware kerk in Nederland en zo bij Gods ene Kerk op aarde. De synodes achtten de Open Brief dus in strijd met de belijdenis vooral waar het ging om de punten (b) en (c). Wat (a) betreft liggen de zaken complexer. Enerzijds willen de synodes wel gezegd hebben dat de vrijmaking plaatsvond overeenkomstig artikel 28 ngb. Anderzijds willen ze niet gezegd hebben dat het in de vrijmaking ging om een zich afscheiden van de valse kerk. De aandacht daarvoor noemt Amersfoort-West een verleggen van de aandacht. De synode stelt:

Dit oordeel was [...] een veroordeling van hetgeen de Open Brief stelt ten aanzien van de kerken der vrijmaking. Zij heeft in dit haar oordeel niet gesproken over het kerkelijk leven van hen, die in 1944 en volgende jaren niet de weg der gehoorzaamheid gingen. 33

Het ter synode van Hoogeveen ingediende rapport van de commissie-Douma, dat geschreven werd naar aanleiding van de dubbele afvaardiging uit Noord-Holland, stelt hierover het volgende:

Dat laat zich alleen verstaan, wanneer de generale synode uit het ''zich voegen bij de ene ware kerk'' niet bindend wilde laten voortvloeien, dat wij ons in de Vrijmaking dus van de valse kerk hebben afgescheiden. Zij heeft alle nadruk gelegd op het feit, dat de Vrijmaking ons bewaarde bij de ene ware kerk, die [...] in Nederland vergaderd wordt op de aloude grondslag, nl. Gods Woord en de drie formulieren van enigheid.

Het lijkt er dan ook op dat de synodes artikel 28 ngb vooral naar voren hebben gebracht in verband met wat er destijds speelde. Het ging er niet zozeer om dat de vrijmaking in 1944 overeenkomstig artikel 28 was geweest, maar veeleer, ''dat de vrijmaking nu in de situatie van 1966/'67 nog eis des Heren is''.34 Zijn de kerken in de vrijmaking bewaard bij de ene ware kerk in Nederland, dan is in het heden gezien artikel 28 ngb ieder verplicht zich bij hen te voegen.35 Dit raakt de Open Brief niet naar de letter van de ontkenning boven onder (a), maar wel in de hoofdlijn van het betoog.
Wat de synodes in verband met deze passage hebben gesteld, hangt nauw samen met wat boven over de fundamentpassage aan de orde kwam. Het ging de synodes primair om de ontkenning van de stelling dat de ware kerk in deze landen wordt vergaderd op de grondslag van Gods Woord en de drie formulieren. De veroordeling van deze passage kan dan ook worden gepresenteerd als ''een illustratie van de strik, waarin zij vallen, die eerst de confessie discutabel hebben gesteld. Het één is hier onlosmakelijk aan het andere verbonden.''36 Het is belangrijk om te bedenken dat deze lezing aansluiting vond in de kerkelijke situatie van destijds. De vraag van een groep kerkleden en ambtsdragers naar samensprekingen met de Gereformeerde Kerken (synodaal) kwam op anderen verkeerd over. Het leek alsof ze ''de ernst van wat rond 1944 gebeurd is en nog meer de sinds jaar en dag toenemende afbraak van wat gereformeerd is'' niet au sérieux namen.37 Deze lezing van de Open Brief valt niet los te zien van het in de vroege jaren zestig opgebouwde imago van de voorstanders - ondanks alles - van samensprekingen, namelijk dat ze bereid zouden zijn tot uitverkoop van de gereformeerde waarden en normen. In feite was het vertrouwen tussen beide partijen al lang gebroken bij het verschijnen van de Open Brief; het werkelijke gesprek was al lang gestopt.

De weergave van de Open Brief en van Noord-Holland
Wie na de bestudering van de beide Acta kennis neemt van het verweerschrift van Schoep en de teksten van de buitengewone particuliere synode van Noord-Holland 1967, valt direct op dat de accenten precies tegenovergesteld zijn aan de accenten van de synodes. Ging het de synodes binnen het door hen aangegeven drietal ontkenningen vooral om (b) en (c), Noord-Holland gaat het vooral om (a). En dat nog wel in de zin die Amersfoort en Hoogeveen onbelangrijk vinden: dat het namelijk in de vrijmaking, naar artikel 28 ngb, zou gaan om een 'zich afscheiden van de valse kerk'. Waar het de synodes ging om de visie op de eigen vrijgemaakte kerken, ging het de Open Brief en Noord-Holland juist om de visie op andere kerken en gelovigen.' Deze spiegeling komt terug in de mate waarin beide partijen aan de zaken aandacht geven. Uitgaande van het door de synodes aangegeven drietal ontkenningen valt te constateren dat de synodes aan (a) weinig aandacht geven. De aandacht die ze er aan geven, richt zich vooral op zaken uit de rest van de Open Brief. Omgekeerd besteedt Noord-Holland geen aandacht aan (b) en (c) De appellanten bij de synode van Hoogeveen doen dat evenmin. Beide partijen bleven kennelijk gefixeerd op hun eigen punt, zonder in te gaan op het punt van de ander. Het is de vraag of de Open Brief en Noord-Holland Ÿberhaupt ontkenden ''dat de ware kerk in deze landen wordt vergaderd op de aloude grondslag van de gereformeerde kerken, nl. Gods Woord en de Drie Formulieren van Enigheid, en dat de vrijmaking ons bewaarde bij die kerk en zo bij Gods ene Kerk op aarde'', zoals de synodes stelden in de punten (b) en (c). Noord-Holland schrijft:

Zonder dat ooit enige kerkelijke vergadering daarover in afkeurende zin geoordeeld heeft, is van alle zijden in de loop der jaren betoogd, dat wij door de vrijmaking bleven wie wij waren, en ons vrijmaakten van een opgelegd juk en van ongoddelijke tuchtmaatregelen, daarbij alle kerkleden oproepend met ons te gaan en te doen als wij.38

Dit staat op zijn minst dicht bij ''bewaard blijven bij Gods ene Kerk op aarde''. Valt, uitgaande van de weergave van de fundamentpassage door Noord-Holland zoals boven geschetst, werkelijk vol te houden dat in de Open Brief de grondslag van Gods Woord en de drie formulieren van eenheid aan de ware kerk ontzegd werd? De synode van Amersfoort-West presenteerde de drie onderdelen van de vrijmakingspassage als drie zelfstandige, algemene ontkenningen: (a), (b) en (c) staan op één lijn in de weergave van het 'vrijmakingsgeloof'. Schoep heeft zich in deze weergave niet herkend. In zijn verweerschrift stelt hij het volgende:

Overigens moge worden opgemerkt, dat de door de G.S. uit de Open Brief geciteerde overtuiging niet in de Open Brief als een "religieus zeer gevaarlijk'' ''vrijmakingsgeloof'' wordt verworpen. De ondertekenaars van de Open Brief hebben gesteld, dat zij het ''vrijmakingsgeloof'', dat in de Open Brief onder het kopje met dezelfde naam wordt beschreven, niet delen. Tevens zij gesteld, dat zij niet delen de mening, dat dit ''vrijmakingsgeloof'' confessioneel bepaald is. Zij delen dus niet de overtuiging, dat de Vrijmaking overeenkomstig art. 28 N.G.B. is geweest een zich afscheiden van hen, die niet van de kerk zijn en een zich voegen bij de ene ware kerk; een overgaan van wat niet meer kerk mag heten naar wat alleen wel kerk heten mag. Zij hebben het ''vrijmakingsgeloof'' religieus zeer gevaarlijk genoemd als het beheersend werd voor het Christelijk handelen. De ondertekenaars willen de broeders, die het ''vrijmakingsgeloof'' huldigen en de vrijmaking opvatten als een naar artikel 28 n.g.b. zich voegen bij de ene ware kerk, daarin geheel vrij laten. Zij hebben het ''vrijmakingsgeloof'' echter als algemeen-confessioneel bepaald afgewezen om onnodige spanningen en breuken in de kerken te voorkomen. Zij hebben op het religieus gevaarlijke van het ''vrijmakingsgeloof'' bij een beheerst worden erdoor gewezen met het doel om geestelijk misgaan ermee te voorkomen. Hoe men er naar het oordeel van de ondertekenaars werkelijk mee mis kan gaan is in de Open Brief aangegeven in het citaat uit de Reformatie: ''Wil de zaak van Jezus Christus nog een toekomst hebben in ons land, dan zullen degenen die bij deze zaak betrokken zijn, elkander voorr alles hebben te vinden in de benoeming en waardering van wat in 1944 in Nederland is geschied binnen de Gereformeerde Kerken''. Door ook eerst in de Open Brief hebben de ondertekenaars gesproken van geloof tegenover ideologie. Zo wordt de in de Open Brief weergegeven en door de G.S. geciteerde overtuiging door mij als ondertekenaar niet als een ''religieus zeer gevaarlijk'' ''vrijmakingsgeloof'' verworpen. Maar deze overtuiging, die een karakterbepaling van de vrijmaking inhoudt, wordt door mij niet gedeeld.

Dit citaat komt in de beide Acta niet voor. Vanuit het perspectief van de synodes is dat begrijpelijk, omdat Schoep hier in ieder geval zegt dat hij het met dat 'vrijmakingsgeloof' niet eens is. Toch is het citaat belangrijk, omdat het laat zien dat het voor Schoep bepaald niet gaat om drie parallelle zelfstandige algemene overtuigingen die hij niet deelt. Het gaat in deze passage dan ook niet om de omschrijving van het vrijmakingsgeloof, zoals de synode suggereert, maar om een afwijzing en uitwerking van de confessionele ijking daarvan. Schoep stelt dat het vrijmakingsgeloof beschreven wordt ''onder het kopje met dezelfde naam''. Dat is niet de paragraaf van de vrijmakingspassage, maar die ervoor. Het gaat bij dat vrijmakingsgeloof om de overtuiging, dat de vrijmaking een ''zodanig'' nieuw werk van kerkreformatie is geweest, dat de kring die met de vrijmaking werd verlaten steeds meer tot besmet gebied verklaard kan worden. Het gaat om een visie op de vrijmaking die tegelijk een afscheid inhoudt van de broeders en zusters die achterbleven.39


In de volgende paragraaf van de Open Brief, waarin de vrijmakingspassage voorkomt, gaat het er om dat dit vrijmakingsgeloof confessioneel geijkt wordt. Die ijking voltrekt zich in de stelling dat de vrijmaking plaats vond overeenkomstig artikel 28 ngb, en dus 'een zich voegen bij de ene ware kerk' geweest zou zijn. Volgens Schoep betekent dat direct en met dezelfde woorden ''dat de Vrijmaking overeenkomstig art. 28 N.G.B. is geweest een zich afscheiden van hen, die niet van de kerk zijn en een zich voegen bij de ene ware kerk; een overgaan van wat niet meer kerk mag heten naar wat alleen wel kerk heten mag.'' Volgens de synode van Amersfoort-West verschuiven Schoep en de zijnen hier de accenten. Maar het valt moeilijk te ontkennen dat Schoeps lezing geheel ligt in de lijn van de beschrijving van het vrijmakingsgeloof als tegelijk een afscheid van wie achterbleven.40 Dit is de overtuiging die Ñ niet als vrijmakingsgeloof maar als confessionele ijking van het vrijmakingsgeloof Ñ door de Open Brief wordt afgewezen. Het is opvallend dat het daarbij slechts om de eerder onder (a) genoemde ontkenning gaat. Ontkenningen (b) en (c) staan kennelijk niet als even zelfstandige onderdelen naast het eerste, maar werken het centrale punt van ontkenning (a) verder uit. Het is van hieruit gezien begrijpelijk dat de buitengewone particuliere synode van Noord-Holland op (b) en (c) eenvoudig niet ingaat. Voor het besef van de particuliere synode ging het om (a). Dat het de generale synode wel eens vooral om (b) en (c) kon gaan is - althans blijkens hun teksten - tot de leden van de particuliere synode Noord-Holland niet doorgedrongen. Zij zagen het optreden van de synode als een bevestiging van wat de Open Brief in deze passage juist bestreed: de confessionele ijking van kerkelijk exclusivisme. Kennelijk wilde de synode tegenover de Open Brief met kerkelijk gezag ijken dat het in de vrijmaking wel om een handelen overeenkomstig artikel 28 NGB ging, en wel in de beschreven zin: als ''afscheiden'' en als ''afscheid''. Ook in de Open Brief zelf ging het al om de eerste van de drie door de synode aangegeven ontkenningen (a). Uit de tekst zelf blijkt dat de beide andere ontkenningen (b,c) daar niet zelfstandig naast staan, maar de eerste uitwerken en nader vormgeven. Daarvoor moet wel op de kleine lettertjes worden gelet. De drie zinnen in de vrijmakingspassage staan namelijk niet zelfstandig naast elkaar in nevenschikking, maar zijn afhankelijk van elkaar geformuleerd. De tweede wordt aan de eerste geschakeld met het woordje ''deze'' en de derde aan de vorige met het woordje ''zo''. Het is in dit verband de moeite waard om ook op een ander klein woordje te letten, namelijk het woordje ''ene'' in ''de ene ware kerk''. Het wordt opgenomen in het ''deze (nl. ene) ware kerk'' in de volgende zin en keert aan het slot terug in het ''Gods ene kerk op aarde''. In dit ene woordje ''ene'' trekt zich heel het kerkelijk exclusivisme samen waar de Open Brief hartstochtelijk tegen protesteert. Het gaat er in de Open Brief nergens om te betwisten dat de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt ware kerken van Christus zijn, maar het gaat er in de Open Brief overal om, te betwisten dat zij in Nederland als enige ware kerken zouden zijn, met diskwalificatie van alle andere kerken, in het bijzonder van de Gereformeerde Kerken (synodaal), waar de ondertekenaars zich nog mee verbonden voelden. Geen van beide synodes laat merken er oog voor te hebben dat dit accent op de ''ene'' ware kerk heel deze passage kleurt. Voor het besef van beide synodes was het kennelijk vanzelfsprekend dat de ware kerk één was en één 'adres' had - een adres dat bij de vrijmaking gewijzigd was, zonder dat de oude woning daarmee automatisch onbewoonbaar verklaard was. In de weergave van Amersfoort-West verschijnt zelfs een veelbetekenende komma tussen ''ene'' en ''ware'': ''de ene, namelijk de ware kerk''.41 Maar de Open Brief ging het juist om dit exclusivistische ''ene''.


Vanuit die gedachte moeten ook de volgende zinnen in de Open Brief gelezen worden. Dan gaat het niet meer om de algemene ontkenning dat ''de'' ware kerk op de grondslag van Gods Woord en de drie formulieren vergaderd zou worden, of de algemene ontkenning dat de vrijmaking bewaarde bij Gods kerk op aarde. Het gaat om de ontkenning dat de ''ene'' ware kerk exclusief die grondslag heeft, en dat dus alleen maar op die grondslag van ware kerk gesproken kan worden. Het gaat dan om de ontkenning dat de vrijmaking zó bewaarde bij Gods ''ene'' Kerk op aarde, dat afscheid genomen kon worden van wie achterbleven. Kortom, de Open Brief ontkent allerminst dat de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt als ware kerken op de grondslag van Gods Woord en de drie formulieren staan en in de vrijmaking bij Gods kerk bewaard gebleven zijn. Wat de brief ontkent, is dat zij zich met confessioneel gezag als de enige ware kerk zouden mogen presenteren. Gezien al het bovenstaande valt te betogen dat de ondertekenaars van de Open Brief en de buitengewone particuliere synode van Noord-Holland niet alleen niet bedoelden, maar ook niet gezegd hebben wat de generale synodes van Amersfoort- West en Hoogeveen veroordeelden. Alleen als men stelt dat de Schrift het algemeen fundament van de kerk is, en dat 'samenvallen' hetzelfde is als 'overeenkomen', kan men ook beweren dat de fundamentpassage in de Open Brief strijdt met de instemming met de belijdenis. Men moet dat dan overigens ook beweren; de stelling is evident. Maar als men, in lijn met de Open Brief, uitgaat van Jezus Christus als het algemeen fundament van de kerk en van samenvallen als 'dekken' in kwantitatieve zin, is niets beweerd dat strijdt met instemming met de belijdenis als zijnde in overeenstemming met de Schrift. Ook deze stelling is evident. Alleen als men de vrijmakingspassage leest als ontkenning van de stelling dat 'de ware kerk' in Nederland Gods Woord en de drie formulieren van eenheid als grondslag heeft, kan men ook beweren dat de vrijmakingspassage in de Open Brief strijdig is met de instemming met de belijdenis. Maar als men, in lijn met de Open Brief, ontkent dat uitsluitend op deze grondslag in Nederland van een ware kerk gesproken kan worden, heeft men daarmee niets beweerd dat met zijn instemming met de belijdenis op gespannen voet staat. De conclusie kan daarom niet anders zijn dan dat de generale synodes van Amersfoort-West en Hoogeveen de Open Brief veroordeeld hebben op basis van eigen begrippen en niet op basis van de begrippen die de Open Brief zelf gebruikt.

Non-communicatie
Wie na zoveel jaren de discussie Open Brief, Amersfoort-West, Noord-Holland, Amersfoort-West, appellanten en Hoogeveen overziet, wordt vooral getroffen door het gebrek aan werkelijke communicatie. Beide partijen roepen elkaar dingen toe vanuit de eigen versterkingen. Niemand verplaatst zich in de ander; niemand tolkt. Iedereen gaat uit van eigen ideeën en begrippen, zonder zich de vraag te stellen of anderen met dezelfde woorden iets anders konden bedoelen. Het is duidelijk dat dit ook geldt voor de Open Brief zelf. Zij weerspiegelt geheel de toenmalige belevingswereld van Schoep en de zijnen. Dat is een wereld van samensprekingen en oecumenische contacten, een wereld die global village wordt, met alle uitdagingen van dien, een wereld die in hoog tempo seculariseert en waarin christenen zich teruggeworpen weten op het abc van hun geloof. In die wereld vroeg 'ieder' zich inderdaad opnieuw af wat de verhouding tussen de gereformeerde belijdenissen en het eerste kernbestand van het christelijk geloof betekende voor de manier van omgang met de confessies en met andere christenen. Maar met de grote groep van vrijgemaakten, voor wie die wereld een spookbeeld en een nachtmerrie was, die nooit die vraag van 'ieder' zouden stellen omdat ze zeer op hun hoede waren voor relativistische invloeden vanuit de oecumenische beweging en die samensprekingen uit den boze vonden zolang leeruitspraken en schorsingen nog overeind stonden - met die grote groep broeders en zusters is in de Open Brief geen enkele rekening gehouden. Er is geen spoor van een poging hun positie te begrijpen of zich in hun gedachtegangen te verplaatsen. Integendeel, ze hadden reden zich geschoffeerd en gediskwalificeerd te voelen. Bij de constituering van de synode van Amersfoort-West en in Hoogeveen botste Schoep dan ook frontaal op de tegengestelde belevingswereld van de synodeleden. Hier ademen we de sfeer van de kerk die zich als een bedreigde minderheid schrap zet tegen de wereld en tegen het oecumenisme. Hier gaat het er om, gereformeerd te blijven tegenover de secularisatie en de verwatering, en daarom ook tegenover de afval in de Gereformeerde Kerken (synodaal). Hier is de blik principieel naar binnen gericht en de hoofdaandacht gevestigd op het samen als gereformeerde kerken bij elkaar blijven.42 Daarbij past ook de steeds verder gaande exclusief interne organisatie binnen de kerken: hoe kun je samenwerken met anderen die je, niet alleen op het punt van de kerk, maar ook op punten van secularisatie, oecumene en schriftkritiek, uiteindelijk niet vertrouwen kunt? Er is geen enkele reden de integriteit van deze positie te betwijfelen. Maar even goed is duidelijk dat men zich steeds minder kon verplaatsen in de broeders en zusters die deze opstelling niet deelden, die in contact probeerden te blijven met de 'synodocratische' kerken, die mee bleven doen in algemeen-christelijke organisaties.43 Het is tekenend dat op de kern van de Open Brief, het protest tegen kerkelijk exclusivisme, door de synodes van Amersfoort-West en Hoogeveen niet eens meer werd ingegaan, zelfs niet in ontkennende zin.44 Dit heeft de polarisatie alleen maar verscherpt. In historisch perspectief wordt duidelijk dat het hier gaat om ontwikkelingen die lang vóór 1966 in gang gezet zijn en die bij het verschijnen van de Open Brief al tot vervreemding hadden geleid.45 De gang van zaken is triest. De traumatische scheuring van de kerken in de jaren na 1966 heeft de gereformeerde wereld in Nederland uitsluitend schade toegebracht. Die schade werkt door tot op vandaag. De cijfers spreken voor zich: zowel van de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt als van de Nederlands Gereformeerde Kerken is tot op heden de werfkracht gebroken. Beide groeien praktisch alleen nog op geboorteoverschot of teren van elkaar. Wanneer we de historische lijnen iets verder uitzetten, valt dit te begrijpen. Tegen de achtergrond van de herleving van het gereformeerd geloven rond de vorige eeuwwisseling valt op dat in de jaren zestig het gereformeerde gedachtegoed uit elkaar gevallen is. Wat de gereformeerden destijds hun enorme impact gaf was juist de combinatie van vast belijnd belijden en integere openheid naar de ontwikkelingen in kerk en wereld. De namen van Abraham Kuyper en Herman Bavinck spreken in dat opzicht boekdelen. Die synthese is tot op vandaag gebroken.46 Alleen als we de angst voor belijnd belijden en elkaar op een zorgvuldige manier daaraan houden, in de angst voor openheid en werkelijk ingaan op eigentijdse vragen en ontwikkelingen overwinnen, kan er weer een wervende gereformeerde gemeenschap ontstaan. Op weg daarheen doen we er goed aan vooral op werkelijke communicatie te letten. Non-communicatie heeft, zoals ik hier geprobeerd heb aan te tonen, al genoeg schade aangericht.47


Noten:
1. Een sprekend voorbeeld leverde het Nederlands Dagblad van zaterdag 12 december 1998, pagina 7, waarin J. Douma de uitspraak van J. Kamphuis dat J. O. Mulder een wolf in schaapskleren zou zijn, aan de orde stelde. De kleine opening die Douma daar gaf werd door Kamphuis in een begeleidend artikel direct weer afgesloten.

2. Aan de kerkrechtelijke kant van de zaak zal ik geheel voorbij gaan. Het is nu eenmaal zo dat gereformeerd kerkrecht gebaseerd is op onderling respect en vertrouwen. Als dat vertrouwen eenmaal gebroken is, biedt het kerkrecht geen enkele bescherming meer. Voor iedere noodmaatregel is wel een precedent te vinden in de jurisprudentie vanaf 1619. Kerkrechtelijk valt daar weinig tegen in te brengen. Hoogstens zou gezegd kunnen worden dat gereformeerden er verstandig aan zouden doen zich in bedreigende situaties niet op uitzonderingsbepalingen te beroepen - zoals in het beweerde wegroepingskerkrecht - maar zich te houden aan wat in de kerkorde is vastgelegd. Dat voorkomt de suggestie van willekeur en machtspolitiek, zoals die door de 'vrijgemaakte' opstelling in de jaren zestig is opgeroepen.

3. Er mag hier wel aan herinnerd worden dat ook in die jaren al individuele kerkleden en ambtsdragers hebben geprobeerd te bemiddelen. Ze hebben weinig gehoor gevonden. Met name valt te denken aan G. Janssen en R. H. Bremmer.

4. Er is gebruik gemaakt van de Acta van de beide synodes; verder wordt, mede voor het gemak van de lezer, verwezen naar de tekstenverzameling Rondom de ''Open Brief'', 2 delen, red. A. A. W. Bolland (Vlaardingen: Bolland, 1967-1968).

5. P.H. Siebe, 'Tussen wereldkerk en ware kerk. Kerk, kerkverband en de Open Brief van 1966', in Vuur en vlam. Aspecten van het vrijgemaakt-gereformeerde leven 1944-1969, red. R. Kuiper en W. Bouwman (Amsterdam: Buijten en Schipperheijn, 1994), 203-253.

6. M. te Velde, 'Een breuk te ver?' De Reformatie 70 (1994-1995): 349-355, 369-374.

7. Acta Amersfoort-West, art. 16 sub 'van oordeel' a.

8. Rondom de "Open Brief'' I, 130-131.

9. Acta-Amersfoort-West, art. 162 sub B 1 ad 2-3.

10. Te denken valt bijvoorbeeld aan het boek van de Nederlands Gereformeerde predikanten G. van den Brink en H. J. van der Kwast, Een kerk ging stuk (Amsterdam: Buijten en Schipperheijn, 1992) en reacties in vrijgemaakte kring daarop, zoals W. G. de Vries, Welke kerk ging stuk? Nogmaals: de Vrijmaking in het vuur
(Goes: Woord en Wereld, 1993).

11. Namelijk wanneer ze wordt begrepen als een primaire verwijzing naar h c antwoord 21 - ''alles wat God ons in zijn Woord geopenbaard heeft'' - en wanneer het Evangelie wordt verstaan in de uitgebreidheid van H.C.  antwoord 19, ook wanneer de verwijzing primair naar h c antwoord 22 is bedoeld. Acta Amersfoort-West, art. 16 sub
'overwegende' B.

13 . Acta Hoogeveen, art. 87 sub c. ad 4b-d, bevestiging van Acta Amersfoort-West, art. 162 sub B II. ad 1.

14. Acta Amersfoort-West, art. 16 sub 'overwegende' c, cf. Acta Hoogeveen, art. 87 sub B, ''De synode stelt
hiertegenover'' .

15. Het heeft dan ook weinig zin hier de eventuele intenties van de ondertekenaars van de Open Brief aan te voeren. Daartegen valt, uitgaande van de lezing van de synode, nu eenmaal altijd in te brengen dat een en ander wellicht niet zo bedoeld, maar dan toch gezegd was.

16. Dit heeft R. H. Bremmer destijds al gesteld in Opbouw, 14 juli 1967. Zie ook Kamsteeg, Een breuk te ver, 47. Vanuit de in de tekst geschetste gedachtegang valt te begrijpen dat dit geen indruk heeft gemaakt.

17. Acta Amersfoort-West, art. 162 sub B I. ad 2.

18. Er gewezen op het feit dat deze lezing buitengewoon onwelwillend is. De tegenstelling tussen eens en nu wordt gemaakt in een ander tekstgedeelte dan waar de opmerking over ''klein vaderlands gedoe'' valt. Ze richt zich in eerste instantie op het verschil tussen de vroegere eenheid op het ''historisch fundament'' en de huidige situatie van ''gescheurdheid van het reformatorisch volksdeel in Nederland''. In die gescheurdheid zoekt dit volksdeel ''naar de grenzen van zijn kerkelijke gemeenschap'' en daarin vraagt ''ieder'' zich opnieuw af, ''of het historisch fundament van
de Nederlandse Gereformeerde Kerken ook samenvalt met het fundament van de heilige, algemene, Christelijke Kerk.
'' Op zijn best heeft dit ''klein vaderlands gedoe'' dus betrekking op de manier waarop het genoemde ''historisch fundament'' in eigen gemeenschap en naar buiten functioneert. Maar veel waarschijnlijker is dat met deze woorden gedoeld wordt op het geheel van spanningen rond ''vrijmakingsgeloof'', samensprekingen en op het hele complex van ''doleanties, afscheidingen, buiten-verband-plaatsing, schorsingen en afzettingen'' dat daarmee samenhangt. Rondom de ''Open Brief'' I, 15.

19. Acta Amersfoort-West, art. 162 sub B I ad 3.

20. Cf. de brief van de particuliere synode Noord-Holland, Rondom de ''Open Brief'' I, 131 over het historisch fundament.



21. Rondom de ''Open Brief'' I, 10 en I, 12.

22. Kamsteeg, Een breuk te ver, 23 n. 10. Voor de setting van een en ander zie P. H. Siebe, ''Tussen wereld kerk en ware kerk'', 213-215 en de verwijzing naar verdere literatuur van Schoep en Kamphuis aldaar.

23. Via de mogelijkheid van synoniem gebruik kan natuurlijk eenvoudig beweerd worden dat beide woorden op hetzelfde neerkomen. Zie voor een dergelijke benadering De Vries, Welke kerk ging stuk?, 22. Zolang uit het verband niet duidelijk wordt dat er sprake is van bewust synoniem gebruik ligt het echter meer voor de hand bij verschillende woorden naar de eigen nuancering te kijken. Er kan dus tegen het in de tekst aangeduide citaat van R. H. Bremmer ook niet ingebracht worden dat het bij samenvallen toch maar om kwantitatieve overeenkomst gaat, en dus toch om hetzelfde als overeenkomen. De eigen nuancering komt juist in de bijvoeglijke naamwoorden kwantitatief en kwalitatief uit.

24. Rondom de ''Open Brief'' I, 116 en i, 131.

25. Er valt op te wijzen dat bij een lezing van 'samenvallen' als 'overeenstemmen' in ieder geval de tweede vraag geen werkelijke vraag meer is. Er wordt dan gesteld dat de Nederlandse confessies tenminste op punten niet correct zijn. Daaruit volgt niet de vraag naar hoe ze hebben te functioneren, maar de vraag hoe ze te corrigeren zijn. Een belijdenis die niet in overeenstemming is met de Schrift behoort überhaupt niet te functioneren.

26. Dat is tegelijk een verklaring voor het feit dat Schoep en Noord-Holland nauwelijks ingaan op deze vraag in de na de Open Brief losgebroken debatten Ñ een verklaring die tenminste de integriteit van deze broeders intact laat. Zie het rapport van de commissie-Douma ter synode van Hoogeveen, Acta Hoogeveen, 517.

27. Zie het rapport van de commissie-Douma, Acta Hoogeveen, 517-518

28. Acta Amersfoort-West, art. 16 sub 'ook constaterende', Rondom de ''Open Brief'' I, 8-9.

29. Acta Amersfoort-West, art. 16 sub 'ook constaterende' en 'van oordeel' b.

30. Acta Amersfoort-West, art. 162 sub b ii. ad 3.

31. Acta Amersfoort-West, art. 162 sub b ii. ad 3.

32. Acta Hoogeveen, art. 87 sub c. ad 4 b-d.

33. Acta Amersfoort-West, art. 162 sub b ii. ad 4.

34. Acta Amersfoort-West, art. 162 sub b ii. ad 3.

35. Acta Hoogeveen, art. 87 sub c. ad 4.

36. Acta Amersfoort-West, art. 162 sub b ii. ad 2.

37. J. Douma, Herinnering en verwachting (Groningen: De Vuurbaak, s. a.), 22-23.

38. Rondom de ''Open Brief'' i, 133.

39. Het lijkt er op dat dit accent in rekening gebracht moet worden bij de verwijzing naar oudere uitspraken van later Nederlands Gereformeerde predikanten, die ook wel beweerd hebben dat de vrijmaking een reformatie was en dat de norm was dat er maar één ware kerk kon bestaan. Zie hiervoor ook J. Douma, Herinnering en verwachting, 27-31. Men kan de vrijmaking ook een reformatie noemen zonder de bijklank van afscheid van wie achterbleven.

40. Het valt eveneens moeilijk te ontkennen dat de poging van de synodes om de vrijmaking te verbinden met artikel 28 NGB zonder daarmee automatisch over de Gereformeerde Kerken (synodaal) te willen oordelen tegen de achtergrond van de tekst van dit artikel zeer gekunsteld overkomt. Het ''zich voegen'' staat in artikel 28 NGB enerzijds tegenover een ''op zichzelf blijven staan'' en anderzijds tegenover een blijven bij ''hen die niet bij de kerk horen''. In het kader van kerkelijke contacten, waar het niet om 'zwervende individuen' gaat, impliceert de verwijzing naar artikel 28 NGB onontkoombaar een oordeel over de andere kerkgemeenschap als valse kerk. Die implicatie wordt nog versterkt door het spreken over vrijmaking als ''eis des Heren'', met alle herinnering die dat oproept aan ''de roeping van de gelovigen zich af te scheiden van hen die niet bij de kerk horen''.

41. Acta Amersfoort-West, art. 162 sub b ii. ad 3.

42. Daarmee is niet ontkend dat juist ook in deze groep enorm veel aandacht is gegeven aan maatschappelijke, politieke, filosofische en culturele ontwikkelingen, en dat ook hier de kerkelijke ontwikkelingen in Nederland en in de oecumene nauwgezet gevolgd werden. Deze aandacht had echter geen waarde op zich, maar diende de verdediging van de kerken: je moet je vijand kennen om hem te kunnen wederstaan.

43. Het valt op dat nergens in de hier besproken artikelen van de Acta van Amersfoort-West en Hoogeveen in woordkeus of anders pijn doorklinkt over de met de Vrijmaking geslagen breuk. Daarmee wil niet gezegd zijn dat die pijn niet ervaren werd. Ze wordt in dit verband echter nergens verwoord. Dat zegt buitengewoon veel over de mate waarin de synodes nog in staat waren de andere partij werkelijk te zoeken.

44. Evenmin is ergens in de Acta een spoor te vinden van wat C. Trimp in zijn ''Open Antwoord-Brief'' van december 1966 schreef: ''Ik heb heus wel in uw schrijven geproefd uw bezorgdheid over blijken van hardheid en wetticistische ijver onder ons en ook ik weet wel dat onze kerken, die reeds jaren in een scherpe antithetische positie leven, de gevaren van dat leven vertonen - de gevaren van krampachtigheid, introvertie, conservatisme, steriliteit, zelfgenoegzaamheid, Judaïstische ijver of farizeïsche hoogmoed. Waarom zouden deze gevaren ons niet bedreigen?'' Rondom de ''Open Brief'' I, 48-49.

45. Niet voor niets zetten alle historische overzichten in bij of rond de Vrijmaking. Dat men in die overzichten elkaar al tegenspreekt bij het verhalen van wat gebeurde in de jaren veertig en vijftig, geeft alleen maar aan hoe lang mensen reeds langs elkaar heen leefden.

46. Een dergelijk uiteenvallen van een oudere synthese zou ook bij het kerkrecht aantoonbaar zijn. Hier vinden we bovendien verwante misverstanden en patronen van non-communicatie als rond de Open Brief. Ze dateren zeker vanaf de discussie tussen K. Schilder en K. Doornbos in 1952, waarin achteraf aan te wijzen valt dat beiden met 'kerkverband' iets anders bedoelden.

47. Het valt op dat in de gesprekken die tot nu toe gevoerd zijn tussen de vrijgemaakte deputaten kerkelijke eenheid en de Nederlands Gereformeerde commissie voor contact en samenspreking met de traumatische gevolgen van de scheuring maar weinig rekening is gehouden. Het is dan ook geen wonder dat de oude stellingen weer betrokken zijn.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.forumc.nl/radix

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 maart 2001

Radix | 96 Pagina's

ER STAAT WAT ER STAAT

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 maart 2001

Radix | 96 Pagina's