Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Meditatie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Meditatie

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Toen zeide Elia tot het ganse volk: Nadert tot mij. En al het volk naderde tot hem. En hij heelde het altaar des HEEREN, dat verbroken was. (...) Toen viel het vuur des HEEREN en verteerde dat brandoffer, en dat hout, en die stenen, en dat stof, ja, lekte dat water op hetwelk in de groeve was. Als nu het ganse volk dat zag, zo vielen zij op hun aangezichten, en zeiden: De HEERE is God, de HEERE is God.

1 Koningen 18:30 en 39

Het is een aangrijpende geschiedenis die we hier in dit hoofdstuk beschreven vinden. De tijd van grote droogte was voorbij. Die grote droogte is ook een oordeel geweest over de handelingen van Achab en Izébel, maar de Heere heeft voor de profeet Elfa zorg gedragen. Hij kwam aan de beek Krith terecht, waar hij op een wonderlijke wijze door de raven onderhouden werd met brood en vlees. Hij moest uit die beek drinken, maar die beek droogde uit. Daarom moest hij weer verder en kwam hij bij de weduwe van Zarfath terecht, die haast geen meel en olie meer in huis had. We weten welk een wonder God toen gedaan heeft: het meel uit de kruik en de olie uit de fles verminderde niet. Zeer wonderlijk heeft God toen gehandeld! De voorzienigheid Gods heeft ons ook hierin veel te zeggen. Wat is er in deze tijd van die wonderlijke leidingen Gods in de weg van Zijn aanbiddelijke voorzienigheid nog te vinden? Zijn wij ook niet met de goden van deze tijd van de ware, levende God afgeweken?

Daarna is er nog een wonder gebeurd, want de zoon van de weduwe werd ook nog door Elfa uit de dood opgewekt. Vervolgens moest Elfa zich aan Achab gaan vertonen. Want nu moest er iets bijzonders gaan gebeuren, op de berg Karmel. Elfa is op pad gegaan en Obadja is hem tegemoetgekomen. Obadja was den HEERE zeer vrezende; dat had de Heere Zelf van hem gezegd. En dat heeft hij in de vrucht mogen openbaren. Hij heeft honderd profeten des HEEREN, twee keer vijftig, in een spelonk van brood en water voorzien. Izébel had wel vierhonderd profeten aan tafel die ze liet mee-eten. Ja, dat waren Baaisprofeten. Geen echte profeten des HEEREN. Met hen hield Izébel het dus, maar Obadja niet.

Elfa zei nu tot Obadja: 'ga heen, zeg uw heer: Zie, Elia is hier'. Maar toen werd diezelfde Obadja met vreze vervuld, want hij zegt: 'Achab heeft overal al gezocht om te weten waar u was, en dat met de bedoeling om u te doden, maar nu zal hij mij doden'. Ja, dat was nu die Godvrezende Obadja. Hij kon daar toch ook de dood niet mee aandoen, al had hij al die profeten onderhouden. Maar Elfa heeft hem gerustgesteld. Hij is naar Achab gegaan en Achab is Elfa tegemoet gegaan en hij heeft gezegd tot Elfa: Zijt gij die beroerder Israëls? Toen antwoordde Elfa hem: Ik heb Israël niet beroerd, maar gij en uws vaders huis, daarmede dat gijlieden de geboden des HEEREN verlaten hebt en de Baals nagevolgd zijt. Daar ligt de oorzaak van al de ellende omdat gij zover van de God der vaderen afgeweken zijt. Maar nu moeten we naar de berg Karmel; daar moet wat gaan gebeuren. U moet al de profeten van Baal verzamelen en al het volk bijeenbrengen. En de profeten van Baal moesten gaan bidden en een var als offer brengen, en dan bidden tot Baal totdat hij vuur van de hemel zou doen nederdalen. Nu, het waren vurige bidders, hoor! Ja, ze hielden lang aan. Ze sneden zich zelfs met messen en priemen, maar daar gebeurde niets. Maar Elfa had ook nog wat anders gezegd: Hoe lang hinkt gij op twee gedachten? Zo de HEERE God is, volgt Hem na, en zo het Baal is, volgt hem na. Maar het volk antwoordde hem niet één woord. Kies nu heden wie gij dienen zult, had hij gezegd, maar zij kozen niet. Nu, dat geslacht is echt nog niet uitgestorven. Dat hinkt altijd op twee gedachten; en wij zullen toch altijd een rechte lijn moeten gaan in ons leven. Ik geloof toch dat dit de bedoeling is waarom we hier vanmiddag bijeengekomen zijn: om dit met elkaar te bespreken dat we een rechte lijn zullen moeten gaan.

Zo was het ook bij Elfa. Die Baaispriesters konden net zo lang bidden als ze wilden, maar er kwam geen vuur van de hemel. Maar nu zou Elfa dat gaan doen. Deed hij dat zomaar? Nee, we lezen: hij heelde het altaar des HEEREN, dat verbroken was doordat de Baaispriesters uit enkel kwaadheid tegen dit altaar aan gesprongen hadden. Dit alles heeft ons heel wat te zeggen. Laten we daar eens goed over nadenken! God werkt over de schuld niet heen en Zijn volk mag ook niet over de schuld heen werken. God handelt altijd met Zijn volk door een rechte weg. Dat altaar des HEEREN was verbroken en dat moest geheeld worden. Als dat niet gebeurde, dan zou al dat bidden van Elfa nog niet helpen. Nu hoefde hij maar een kort gebed te doen. Ach, ik wijs daar nu maar met een enkel woord op. Het is voor ons allen nodig dat we daar toch wat van leren kennen, om bij de breuk gebracht te worden die door onszelf geslagen is en door ons nooit meer te helen is. Daarvan heeft Elfa iets gekend, anders zou er geen vuur uit de hemel gekomen zijn. God werkt immers als een rechtvaardig God niet over de schuld heen. Hij moet Zijn recht handhaven in het straffen van de zonde.

In het Oude Testament is altijd weer heen gewezen naar wat er eenmaal zou gebeuren in de volheid des tijds; die dierbare Persoon zou in de wereld komen om dat altaar te helen dat verbroken is in onze diepe zondeval. Hij heeft Zichzelf geofferd om een dure prijs aan te bren-

gen tot een volkomen verlossing van al de Zijnen. Elfa heeft het altaar geheeld en toen is er een var geslacht en op het altaar gelegd. Er moest water omheen gesprengd worden. Het vuur is van de hemel gedaald en heeft het offer verteerd. Toen het volk dat zag, riep het uit: De HEERE is God, de HEERE is God. En wat heeft Elfa toen gedaan. Hij heeft die profeten van Baal naar de beek Kison meegenomen en hij heeft gezegd: ze moeten geslacht worden. Al die profeten zijn daar geslacht en in de beek Kison geworpen. Dan was die Elfa toch wel een massamoordenaar? Ja, maar toch niet. Nee, hij ontzag die profeten van Baal niet. Hij ging recht door, in het een zowel als in het ander. Anders kon men de Heere niet meer meekrijgen.

Maar dat werd Izébel aangezegd en zij heeft Elfa laten weten dat hij nu zou moeten sterven, net als die profeten van Baal. Nu moest Elfa de vlucht nemen en hij kwam in de woestijn terecht onder een jeneverboom. En daar zei hij: Het is genoeg; neem nu, Heere mijn ziel, want ik ben niet beter dan mijn vaderen (1 Kon. 19:4b). Heere, ik ben maar alleen overgebleven. Dat ik nu mag sterven. Nee, Elfa, u mag nog niet sterven. Er is u nog een beter lot bereid. Als u nu uw zin krijgt, gaat u alleen met uw ziel naar de hemel. Straks mag u met ziel en lichaam naar de hemel gaan. O, wat valt het van Gods zijde toch altijd bijzonder mee! Maar altijd door een weg waarin wij het niet verwachten en wanneer wij het niet bekijken kunnen. Dat heeft ook Elfa mogen ondervinden; en de engel roerde hem aan en zei: Sta op, eet, want de weg zou voor u te veel zijn (1 Kon. 19:7b). En hij zag een koek aan zijn hoofdeinde en een fles met water. Maar toen hij gegeten en gedronken had, legde hij zich toch weer neer. Hij hield zich bij zijn punt: hij moest sterven. Nee, Elfa! Hij werd nog weer eens aangeroerd en bemoedigd: Sta op, eet, want de weg zou voor u te veel zijn. O, dat bemoedigende, dat God er toch vanaf weet, van zo'n profeet die niet meer verder kan en zich in moedeloosheid heeft neergelegd en dat dan de Heere zegt: 'Ik weet, hoor, hoe de weg zeer zwaar voor u is. Sta op, eet, want de weg zou voor u te veel zijn'. Toen kreeg hij moed en kracht. Veertig dagen en nachten ging hij op de kracht van die spijs totdat hij aan de berg Gods Horeb kwam. Hij kwam in een spelonk terecht. Daar is de Heere hem ook weer verschenen. Maar niet in een sterke wind, niet door een onweer en niet in een aardbeving, maar in het suizen van een zachte stilte. Nu moest Elfa nog weer eens wat zeggen: 'Ik heb zeer geijverd voor den HEERE, den God der heirscharen, maar het heeft mij niets gebaat. De kinderen Israëls hebben het verbond verbroken, ze willen de Baal dienen, ze hebben de profeten gedood en ik ben alleen overgebleven'. Nee, zegt de Heere, ook heb Ik in Israël doen overblijven zevenduizend, alle knieën die zich niet gebogen hebben voor Baal; en allen mond die hem niet gekust heeft (1 Kon. 19:18). Elfa dacht dat hij helemaal alleen was overgebleven, maar nu waren er nog zevenduizend, ja daar was nog een Elf sa ook. Die moest hij als profeet gaan zalven in zijn plaats. Daar heeft hij nu helemaal niet op kunnen rekenen. Maar wat is hij daar toch goed mee geweest. Zevenduizend had de Heere er nog doen overblijven.

Ik heb kortgeleden op de jaarvergadering van de SGP gesproken over Gfdeon. Het liep laag met hem af. Van de tweeëndertigduizend hield hij er eerst maar tienduizend over en op den duur maar driehonderd. Maar toen had hij de Heere met zich, al had hij er maar driehonderd. Daar hebben we nu toch aan te denken. Ik heb er toen ook op gewezen: als de weg nu rechtuit is en we doen één stap opzij in een andere richting, dan zal de volgende stap ook in die richting zijn. We wijken dan steeds verder van de weg af. Daarom gaat het toch altijd zo nauw uit. Natuurlijk, ik kan de moeilijkheden begrijpen waarin het SGP-hoofdbestuur verkeert, en dat het tot deze stap kwam om te zeggen: 'nu ja, dan moeten de vrouwen ook maar in de kiesverenigingen komen'. Maar dat gaat vanzelf al maar verder. Dat zien ze nu nog niet, maar dat komt vanzelf. We hebben die brochure Man en vrouw schiep Hij hen gekregen en de eerste vier hoofdstukken zijn mooi, leerzaam ook, maar het einde deugt niet. We kennen de voorgeschiedenis en dan kunt u zien hoe men steeds maar een andere weg wilde. Dat hebben ze zelf moeten erkennen en nu is men met hetzelfde bezig. Weer een beetje toegeven en waar komen we terecht? We kijken te veel naar het aantal, mensen! We rekenen te veel. Ik geloof ook wel dat we er wat waren kwijtgeraakt wanneer men bij het oude beginsel was gebleven, maar dat was niet het beste deel geweest. Want dat deel wil wat anders, wil meer, steeds een stapje verder. Uiteindelijk moet de vrouw in de gemeenteraad, in de Tweede Kamer en ten slotte in de ministerraad. Waar komen we dan met die vrouwen terecht? Wel ze overwinnen de helden, al zijn het vrouwen! Dat weten we uit de Schrift. We weten dat Salomo zeer wijs was, maar eigenlijk raakte hij zijn wijsheid kwijt en werd een dwaas. Hij liet zich verleiden tot de afgodendienst. We weten van een Simson hoe de vrouw sterker was dan hij. Want zijn haar ging eraf en hij raakte zijn kracht kwijt. Daar moeten we erg in hebben. We mochten maar inzien dat we met de vrouw in de politiek op een verkeerd spoor zijn. Wij moeten aan de kant van God komen; daar komt het op aan. Dat leert de Heere Zijn volk in dit leven. Het moet afzien van alle gebroken bakken die geen water houden en het zal vlak voor God moeten invallen en het zelf niet meer kunnen en weten. Zo was het bij Elfa ook. Hij wist het niet meer en hij kon niet meer verder. Hij zei: 'Heere, neem me nu maar weg, want ik ben alleen overgebleven. Ik zie het echt niet meer zitten'. Nee, zegt de Heere, maar Ik zie het nog wel zitten. Als u maar in de rechte weg gaat, als u het volk maar wijst op het verkeerde spoor dat men thans betreedt, dan zult u zien dat Ik nog voor Mijn eigen werk blijf instaan. Want ja, die Middelaar moest eenmaal nog uit dat volk voortkomen. Daarom heeft de Heere dat volk nog niet gans verdelgd. Ik ben er nog verblijd mee dat er vanmiddag nog zoveel mannen naar deze plaats zijn opgekomen en dat men toch nog aanvoelt dat men nu een verkeerde weg is ingeslagen. Ach,

het mocht het hoofdbestuur nog tot inkeer brengen over wat het nu eigenlijk doet. Vele kiesverenigingen gaan, zoals in de krant was te lezen, de verkeerde kant op, maar laten wij daar niet mee meegaan. Want we komen verkeerd uit! Dan gaan we steeds verder van het rechte spoor af.

Och, mochten we daar nu ook door genade wat van leren om voor die God Die het voor Elfa opgenomen heeft, in te vallen! Als u het met die God eens wordt, dan valt het altijd mee, echt waar! Dat kan ik u uit ervaring wel zeggen. Dan zijn er bij den HEERE, den Heere, uitkomsten tegen den dood (Psalm 68: 21b). Als we een beetje meehuppelen, dan gaat het echt niet goed. Daar mocht de Heere ons voor bewaren. Er mocht nog gebed zijn of de Heere over ons nog zou willen opstaan ten goede. Daar komt het ook persoonlijk voor eenieder van ons op aan. Uit het hart vandaan mocht gelijk een Ruth die oprechte keus maar gedaan worden: uw volk is mijn volk en uw God mijn God (Ruth 1:16b). Daarin is heel deze geschiedenis van Elfa en Obadja ons ook tot lering. De Heere mocht Zijn zegen nog verbinden aan het weinige dat door mij nu gebrekvol gesproken is.

Bij de profeet Elfa durf ik mij echt niet te vergelijken, maar Elfa wilde ook sterven. Ach, het zal voor mij een wonder zijn als het voor mij bij het sterven zal mogen meevallen, hoewel ik niet ontkennen kan wat de Heere gedaan heeft in het leven en wat die God voor mij geweest is, een uit- en doorhelpend God in alle omstandigheden. Maar dan word ik nog bang voor de dood.

Er blijft niets anders dan genade over. Het is toch zo'n nauwelijks zalig worden. Maar er lag toch iets in mijn hart wat mij naar deze plaats deed komen, om dan toch nog in de Naam des Heeren te waarschuwen tegen elke afwijking van Gods heilig gebod en van het beginsel dat we hebben voor te staan en waaraan we ons moeten blijven vastklemmen. We mogen de oude palen niet terugzetten. Gods Woord zegt het duidelijk: Zet de oude palen niet terug, die uw vaderen gemaakt hebben (Spr. 22:28). Daarin heb ik mijn leeftijd dan toch nog mee dat ik weet van een ds. G.H. Kersten, een ds. P. Zandt en een ds. J.D. Barth en een ir. Van Dis senior. Dat waren mensen voor wie men met ontzag was vervuld, vanwege de genade en de vreze Gods. Die hebben dat beginsel voorgestaan van de vrouw buiten de partij te houden. Laten we ons daaraan toch houden! We hebben vanmiddag al gezongen: Leer mij, o HEER', den weg door U bepaald" (Ps. 119:17). Daar hebben we echter de Geest voor nodig. Laten we daarom ten besluite nu nog het derde vers van Psalm 119 zingen:

Och, schonkt Gij mij de hulp van Uwen Geest! Mocht Die mij op mijn paan ten Leidsman strekken! 'k Hield dan Uw wet, dan leefd' ik onbevreesd; Dan zou geen schaamt' mijn aangezicht bedekken, Wanneer ik steeds opmerkend waar' geweest Hoe Uw geboön mij tot Uw liefde wekken.

Dit artikel werd u aangeboden door: In het spoor

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 december 2006

In het spoor | 56 Pagina's

Meditatie

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 december 2006

In het spoor | 56 Pagina's