Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Simon Jan Ridderbos en De homosexuele naaste (1961)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Simon Jan Ridderbos en De homosexuele naaste (1961)

34 minuten leestijd Arcering uitzetten

Inleiding
In 1961 verscheen bij uitgeverij Bosch en Keuning in Baarn het boek De homosexuele naaste.1 Het bevatte een voor de Gereformeerde Kerken in Nederland nieuw geluid over homoseksualiteit. Met deze publicatie is onlosmakelijk de naam van dr. S.J. Ridderbos verbonden. Hij nam het initiatief ertoe, motiveerde een aantal gereformeerde (en andere) wetenschappers om een bijdrage te leveren en schreef zelf een belangrijk artikel in het boek. In de literatuur over het begin van de emancipatie van homoseksuele mannen en lesbische vrouwen binnen de Gereformeerde Kerken in Nederland is zijn naam vaak niet meer te vinden. Ds. A.J.R. Brussaard wordt eerder genoemd als de gereformeerde predikant die aan de wieg stond van een nieuwe visie op homoseksualiteit.2 Zelf schreef Brussaard echter: ‘Ridderbos opende onze ogen er voor dat de homoseksuele naaste door de felle oordelen van de kerk werd afgestoten en gedreven in een isolement, terwijl hij juist zozeer op het evangelie van Jezus Christus is aangewezen’.3
De homosexuele naaste verscheen in een bijzonder jaar. In zijn overzicht van de geschiedenis van de Gereformeerde Kerken in Nederland na de Tweede Wereldoorlog, noemt de kerkhistoricus prof. dr. J. Plomp 1961 een keerpunt. Het is het begin van een nieuwe fase: achttien predikanten (waaronder negen gereformeerde) dulden niet langer de hervormd-gereformeerde verdeeldheid, twee gereformeerde theologen bezoeken als waarnemer de Wereldraad van Kerken in New Dehli, en de breuk met de vrijgemaakte kerken blijkt definitief.4 De verschijning van De homosexuele naaste kan volgens mij aan dit lijstje ‘keerpunt 1961’ worden toegevoegd.
Daarom deze kleine zoektocht naar de man achter het boek, de gereformeerden, hervormden, vrijgemaakten en homoseksuelen die het onder ogen kregen, en naar hoe het verder ging met ‘de homosexuele naaste’ in de Gereformeerde Kerken.

Leven en werk
Simon Jan Ridderbos5 werd in Kampen geboren op 12 augustus 1914 als zoon van Gezina Velthuis en prof. dr. Jan Ridderbos, hoogleraar Oude Testament aan de Theologische School aldaar. Simon groeide op in een milieu waar de in 1892 gevormde Gereformeerde Kerken in Nederland en haar theologiebeoefening een belangrijke rol speelden.6 Na zijn eindexamen aan het Gereformeerd Gymnasium in Kampen wilde hij aanvankelijk klassieke talen studeren, maar koos toch voor een rechtenstudie aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. Met kerstmis 1932 keerde hij al weer terug naar Kampen om in januari 1933 ingeschreven te worden aan de Theologische School. Hij ging daarmee in het spoor van zijn oudere broers Herman (1909) en Nico (1910-1981). Zij werden, als respectievelijk hoogleraar Nieuwe Testament in Kampen en Oude Testament aan de vu, gezaghebbende theologen binnen de Gereformeerde Kerken na de Tweede Wereldoorlog.
Bij Simon Jan Ridderbos was er naast trouw aan de gereformeerde traditie al vroeg ook kritische distantie. De betrokkenheid bij het interacademiale studententijdschrift Vox Theologica en bij de ncsv, de landelijke oecumenische studentenvereniging waarvan de gereformeerde synode het lidmaatschap sterk ontraden had, zijn veelzeggend. Als student correspondeerde hij al met de hervormde theoloog dr. Oepke Noordmans over controversiële thema’s tussen neo-calvinisten en barthianen.7
In 1942 trad hij in het huwelijk met H.J.W. van Apeldoorn uit Heerde en samen betrokken zij de gereformeerde pastorie van het Drentse Sleen. Het was oorlogstijd en in de pastorie verbleven langere tijd meerdere onderduikers, onder hen ook een joodse vrouw. De ingrijpende ervaringen in de oorlog brachten Ridderbos op het spoor van de ethiek. Met name vragen over de plaats van het compromis in de christelijke ethiek kregen zijn belangstelling. Dat bleek nog niet uit zijn proefschrift De cultuurbeschouwing van Abraham Kuyper, waarop hij in 1947 bij prof. dr. V. Hepp promoveerde. Zijn onderzoek naar Kuyper’s ‘algemene genade’ stond in het teken van de bijdrage die de calvinistische traditie aan de wederopbouw van Nederland zou kunnen leveren. Ridderbos stond toen in zijn tweede gemeente, Rotterdam-Charlois, een snelgroeiende grote stadskerk met dorpse kenmerken.
In 1950 vertrok hij vandaar naar Amsterdam. Als predikant van wijk 11, de oude binnenstad rondom het Centraal Station en de Montelbaanstoren, ervoer hij aan den lijve de teruglopende belangstelling voor het gereformeerde leven. Ridderbos initieert vernieuwingen op het terrein van liturgie, jeugdwerk en oecumene, maar ziet zijn gemeente langzaam afbrokkelen. Naast zijn werk als wijkpredikant publiceert hij in verschillende theologische tijdschriften, met name over ethische vraagstukken. Als hij in 1965 wordt aangesteld als geestelijk verzorger bij de Valeriuskliniek, een gereformeerd psychiatrisch ziekenhuis in Amsterdam-Zuid, krijgt wijk n geen opvolger. De loyaliteit aan de gereformeerde traditie verdwijnt niet, maar de kritische distantie voert steeds meer de boventoon. In Het lege midden uit 1975 staat de twijfel centraal als de meest authentieke vorm van geloven. Anders dan de theologen H.M. Kuitert en H. Wiersinga kreeg Ridderbos geen kritische vragen vanuit de meer behoudende vleugels van de Gereformeerde Kerken.
De voorzichtige stijl en verhulde inhoud van het boek gaven daartoe blijkbaar geen aanleiding.
Na zijn emeritaat woonden Ridderbos en zijn vrouw een tijdlang in Groningen maar in 1994 keerden zij terug naar Kampen. Hij overleed er op 24 januari 1999. De familie schreef in een in memoriam: ‘ ...een rijk leven, dat verrijkend was voor ieder, die in nauwe aanraking met hem kwam, en vooral voor ieder, die in zijn vriendschap delen mocht.’8

Gereformeerd en homoseksueel Amsterdam
Kampen stond aan het begin en einde van zijn leven; Amsterdam was de plek waar Ridderbos bijna dertig predikant is geweest. De laatste stad gold begin jaren vijftig nog als een prestigieuze standplaats voor een gereformeerd predikant. De wijkgemeente van Ridderbos lag echter in het meest geseculariseerde gedeelte van Amsterdam. Wijk 11 had ook niet een eigen kerkgebouw, maar hield diensten in een zaal met bijgebouwtjes aan de Oude Schans. Met gevoel voor humor doet Ridderbos in Recht uit het hart, zijn eigen gestencilde kerkblad, verslag van vergeefse huisbezoeken in de verpauperde binnenstad.9 Er vertrekken niet alleen veel gemeenteleden naar de nieuwe westelijke tuinsteden van Amsterdam, ook de belangstelling voor kerkbezoek en gemeenteleven is bij de achterblijvers niet groot. Ridderbos komt daardoor in aanraking met een groep gemeenteleden die zich in feite buiten de gereformeerde zuil bevindt. Het maakte hem ontvankelijk voor de sociale problematiek van de grote stad en de taak van de kerk daarin. De openheid voor maatschappelijke en sociaal-economische vragen hing in die jaren trouwens ook in de lucht.10
Diezelfde Amsterdamse binnenstad was in de jaren vijftig een homoseksueel mekka geworden. In 1946 werd de Shakespeare-club opgericht, een kleine Amsterdamse organisatie rondom de lezers van Levensrecht, het eerste Nederlandse tijdschrift voor homoseksuelen. Later ging deze club zich Cultuur- en Ontspanningscentrum (coc) noemen. De meeste (besloten) feesten van het co c werden in Amsterdam georganiseerd in de eigen sociëteit aan het Leidseplein; zo ontstond er geleidelijk een levendige homoseksuele subcultuur. 11 Dat deze beide werelden - gereformeerd en homoseksueel Amsterdam - elkaar nauwelijks ontmoetten blijkt uit een herinnering in een column van journalist Bert Klei:12

‘Homo’s stonden ver van je af, je wist dat ze bestonden, maar je kwam ze nooit in ’t echt tegen, ik tenminste niet. ‘t Waren toch van die kerels, die rondscharrelden bij de pisbakken onder het Muntplein... ? In Trouw kwam je ook niets over homo’s aan de weet. Ik herinner me nog dat er in 19 56 bij de post een brief was, waarin de krant werd gevraagd, de viering van het tienjarig bestaan van het co c bij te wonen. ‘Da’s niks voor ons’, besliste de chef van de nieuwsdienst na een vluchtige blik op het papier. De uitnodiging van het co c verdween in de prullenmand. (...) De ochtend na de jubileumbijeenkomst sprak een collega van het Parool me aan. ‘Waarom waren jullie niet bij het coc? Er sprak ook iemand van jouw club... een gereformeerde dominee nog wel’ ! Hij raadpleegde zijn aantekeningen en vervolgde: ‘Een zekere dr. S.J. Ridderbos...ken je die?’

Of deze herinnering van Klei precies klopt is nog maar de vraag. Het tienjarig jubileum werd in 1956 groots gevierd, maar de verslagen in de cocbladen De Schakel en Vriendschap maken geen melding van een bijdrage van Ridderbos. Bij het vijftienjarig jubileum van het c o c in 19 6 1 vinden we wel zijn gelukwens afgedrukt tussen enkele andere brieven in Vriendschap. Ridderbos vermeldt daarin d at hij drie keer bij een vergadering aanwezig is geweest, waarvan tweemaal als spreker: ‘Dit kleine deel van de door U thans gevierde vijftien jaren, dat ik kan beoordelen, acht ik echter zeer waardevol, omdat hier een gespreksmogelijkheid lag voor mensen van verschillende levensovertuiging over een probleem, dat U en mij ter harte gaat’.13

Voorgeschiedenis
Het verschijnen van De homosexuele naaste in 19 6 1 had een voorgeschiedenis. Al in 1959 publiceerde Ridderbos het artikel ‘Bijbel en homoseksualiteit’ in het blad Bezinning,14 waarin hij de klassieke bijbelteksten over homoseksualiteit in een ander licht plaatste en ruimte voor homoseksuele relaties zag. De gezichtspunten van Ridderbos waren binnen de Gereformeerde Kerken - en niet alleen daar - nieuw en baanbrekend. En in zekere zin ook welkom. Dat er behoefte was aan nieuwe perspectieven op homoseksualiteit15 blijkt bijvoorbeeld uit een vergelijking tussen de eerste druk van de Christelijke Encyclopaedie uit de jaren twintig met de tweede (geheel nieuw opgezette) Christelijke Encyclopedie uit de jaren vijftig (beiden bij Kok, Kampen). Naslagwerken die veel ‘gewone’ gereformeerden bezaten en raadpleegden. In de eerste druk lezen we nog over homoseksualiteit:

In onzen tijd wordt er sterke propaganda voor gemaakt en wil men u daarbij overtuigen, dat deze neiging een speling der natuur is, voorkomt bij overigens gezonde en hoogstaande persoonlijkheden, en daarom niet mag beschouwd worden als onzedelijk en schandelijk: en tevens dat voldoen aan die neiging niet strafbaar moet zijn voor de wet zoals nu. Natuurlijk kan een Christen nooit ofte nimmer met deze beschouwingen meegaan. (...) Wij kunnen de homoseksualiteit nooit anders beschouwen dan als een zedelijken pest.16

In 1958 wordt door mr. A. Bouman17 in de ‘tweede’ druk van de Christelijke Encyclopedie, anders gesproken over homoseksualiteit. Er is volop aandacht voor de psychologische oorzaken van homoseksualiteit en waardering voor homoseksuelen die ‘religieus en ethisch in toenemende mate de eisen erkennen die aan de liefde, ook de homoseksuele, worden gesteld’. De conclusie van Bouman luidde dan ook: ‘Waar over de homoseksualiteit en haar behandeling nog veel onklaarheid bestaat, ook in homoseksuele kring, is naast een afwijzing van ontuchtige handelingen door homoseksuelen (Lev. 18:22; Rom 1:26,27) een voorzichtige benadering in pastorale sfeer op zijn plaats’ .18 Het artikel van Ridderbos dat een jaar later in Bezinning verscheen, koos een radicalere weg in de exegese van de bijbelteksten en vooral in de morele consequenties van deze interpretatie.
Wat Ridderbos er toe bracht om te gaan schrijven over homoseksualiteit? In een interview: ‘Hij geeft ruiterlijk toe, dat het zijn publikatiedrift en zijn bereidheid om tot actie over te gaan zijn geweest (echt gereformeerde trekjes) die hem tot schrijven hebben aangezet’ .19 De behoefte om in de aanwezige discussie nieuwe wegen te gaan laat Ridderbos ook zien in de keuze voor het citaat van de aartsbisschop van Canterbury dat hij het artikel ‘Bijbel en homosexualiteit’ meegaf:

Ik loop liever al het gevaar, dat het gevolg is van de vrije bespreking van het geslachtelijke dan het grote gevaar, dat de samenzwering van het stilzwijgen brengt.20

Het onderwerp was in de Gereformeerde Kerken onbespreekbaar gebleken (een ‘unaniem stilzwijgen van conferenties en vergaderingen’ ) en er was nauwelijks literatuur in pastoraal-ethisch opzicht aanwezig. Ridderbos constateert dat men zelfs geneigd is om het probleem te ontkennen; in een gemeenschap als de Gereformeerde Kerken (met een sterk normbesef) zou volgens velen homoseksualiteit zich nauwelijks voordoen!
Voor hem zelf was de ontmoeting met de vergeten groep begonnen naar aanleiding van een preek in de (inmiddels verdwenen) Raamkerk in Amsterdam:

‘Ik had een vaag gevoel, dat het niet hoorde. In mijn gewone werk had ik er ook niet mee te maken. In een preek die over eenzaamheid ging, noemde ik een aantal groepen en daarbij maakte ik ook een bedekte toespeling op homoseksualiteit, zoals we dat toen nog noemden. Kort daarop werd ik tijdens een promotiereceptie aangesproken door een man die die dienst had bijgewoond. Hij wilde graag op het onderwerp doorpraten. Toen ik later in zijn kamer zat, zei hij, dat hij homoseksueel was. Ik zei: ‘ach, dat denk je maar’, maar hij hield vol. Van dat moment af ben ik me erin gaan verdiepen.’21

Deze man was Nico Dekker. Hij zou een huisvriend van de familie Ridderbos worden en onder het pseudoniem Nomen Deest (de naam is afwezig) een bijdrage leveren aan de De bomosexuele naaste,22 Deze ontmoeting leidde ertoe dat Ridderbos zich ook grondig ging verdiepen in de nieuwere psychiatrische literatuur over het onderwerp. Zijn uiteindelijke oordeel over homoseksualiteit werd sterk beïnvloed door het werk van de (socialistische) psychiaterseksuoloog dr. Coen van Emde Boas.23 Deze maakte onderscheid tussen ‘kern’ en ‘perifere’ homoseksualiteit: mensen bij wie homoseksualiteit tot hun ‘wezen’ behoorde, en anderen bij wie het aangeleerd gedrag betrof.
De tolerantere houding ten opzichte van homoseksualiteit werd dus geboren in het pastoraat. In dezelfde tijd publiceerden progressieve psychiaters als Van Emde Boas over homoseksuele leefpatronen en omschrijven homoseksualiteit als afwijkende ‘geaardheid’. In deze onderzoeken wordt voor het eerst geschreven dat homoseksuelen in staat zijn tot duurzame verhoudingen. Het gaf aan pastores als Ridderbos de ruimte om homoseksualiteit te zien als een identiteit in plaats van een moreel verwerpelijke handeling.24

Stille revolutie
Maar als gereformeerd theoloog moest Ridderbos zich in deze discussie vooral bezig houden met de bekende bijbelteksten over ‘homoseksualiteit’ . Dat was ook de titel van zijn artikel: ‘Bijbel en homosexualiteit’ . Zowel bij een bespreking van Genesis 19 en Leviticus 18 wijst hij op het historisch karakter van de openbaring en roept hij op de teksten niet ‘klakkeloos te citeren als een absoluut verbod van iedere vorm van homoseksualiteit in iedere situatie.’ Nog preciezer analyseert hij Romeinen 1 en de vraag of homoseksualiteit tegennatuurlijk kan worden genoemd. Ook hier kleuren de nieuwe psychiatrische inzichten zijn exegese. Ridderbos vraagt zich af of Paulus hier wel ‘werkelijke’ homoseksualiteit veroordeelt. Het gaat immers over mannen die hun natuurlijke omgang vervangen hebben en dat zou eerder wijzen op ‘perifere’ homoseksualiteit. Zijn beslissende argumenten ontleent hij echter aan zijn eigen ‘ethiek van het liefdesgebod’ waar hij (vanaf 1957) meerdere artikelen over publiceerde.25 ‘Liefde laat de naaste aldus totaal tot zijn recht komen en zoekt in de volledige ontplooiing van zijn mens-zijn het ware geluk van de mede-mens.’ Dit ethos van de naastenliefde geldt tussen man en vrouw, maar, zo vroeg Ridderbos zich af, waarom ook niet in een relatie tussen twee homoseksuele mannen of vrouwen: ‘Maar wat betekent naastenliefde, wanneer een homosexueel mens een mens van gelijke structuur ontmoet, voor wie ook de weg tot heterosexueel verkeer is afgesneden. Kan de naastenliefde dan ook hierin bestaan dat hij (zij!) met zijn mogelijkheden de eenzaamheid van de ander doorbreekt en in analogie tot de huwelijksverhouding gemeenschap heeft met een mens, voor wie het toch ook niet goed is alleen te zijn?’26
Het was allemaal voorzichtig geformuleerd, maar een totaal nieuw geluid voor de Gereformeerde Kerken dat door homoseksuele mannen en vrouwen als bevrijdend ervaren werd. Nico Dekker noemde deze stille revolutie in zijn artikel een ‘aangename en zeer welkome verrassing’.27 Met name de opmerkingen over de historiciteit van de bijbelteksten en Ridderbos’ verstaan van homoseksuele relaties als vorm van naastenliefde gaf ‘theologisch bewijs’ aan wat intuïtief altijd al door hem was gevoeld.
Hoewel Ridderbos duidelijk gegrepen was door het nieuwe gedachtegoed van Van Emde Boas, bleef hij ‘echte’ homoseksualiteit zien als tegennatuurlijk. De ‘psychische structuur’ van ‘echte’ homoseksuelen komt niet overeen met hun lichamelijkheid en dat plaatst hem voor de nodige vragen. Homoseksuelen blijven in disharmonie leven met hun door God gegeven lichaam. Homoseksualiteit had iets van een noodoplossing. Maar juist het compromis vormde in de ogen van Ridderbos het hart van de christelijke moraal.

Eerste respons
Ridderbos kreeg twee heel verschillende uitnodigingen om zijn artikel uit Bezinning toe te lichten. In oktober 1959 kwam er een vraag van de ‘Christelijke Vereniging van Natuur- en Geneeskundigen in Nederland’ om op 21 mei 1960 een lezing te komen houden voor de leden.28 De voorzitter van deze vereniging, vu-hoogleraar prof. dr. G.A. Lindeboom, was een fel tegenstander van het artikel en Ridderbos voelde zich in het hol van de leeuw.29 De lezing ‘Het theologische aspect van de homosexualiteit’30 was in grote lijnen een herhaling van zijn exegetische en ethische beschouwing in Bezinning. Hij besluit op de bijeenkomst die in Utrecht werd gehouden, zijn betoog met een oproep aan de aanwezige medici om de tot nu toe gevoerde ‘apartheidspolitiek’ te verlaten en de nood van homoseksuelen onder ogen te zien. Individuele aandacht (een ‘goed gesprek’ ), maar vooral ook collectieve actie was nodig: ‘Toch vraag ik mij af, of ook niet een meer opzettelijke, gemeenschappelijke aanvat van het probleem noodzakelijk is.
Zou een zekere organisatie-vorm niet wenselijk zijn, waarin heterosexuelen en homosexuelen zich gemeenschappelijk in Christelijke geest over hun problemen beraden.’ Hij legde het initiatief hiertoe bij de artsen.
Tijdens deze Utrechtse samenkomst was de voorzitter van het c o c Niek Engelschman aanwezig. In een brief aan Ridderbos (25 mei 1960)31 schrijft hij dat hij destijds zeer verrast is geweest door het artikel in Bezinning: ‘Ik ben verheugd dat eindelijk (het wérd tijd) ‘de kerk’ zij het schoorvoetend een vergeten groep bereid is enige aandacht te wijden, hoe dan ook.’ Hij nodigt Ridderbos uit om tijdens een studieconferentie van de c o c over ‘Bijbel en homoseksualiteit’ te komen spreken. Die wordt op 8 en 9 april 19 6 1 gehouden in Epe.32 Ridderbos houdt dan een voordracht, die later samen met de tekst van het artikel in Bezinning als bijdrage aan de De bomosexuele naaste zou worden gepubliceerd.33 Over het c o c spreekt hij ook op een kritische toon: het lijkt hem belangrijk om de problemen te relativeren en vooral de eigen organisatie met een korreltje zout te nemen. Begin jaren zestig bood het c o c aan homoseksuele mannen en vrouwen een veilige schuilkelder,34 maar waren er nog weinig politieke vruchten geplukt. Ridderbos’ pleidooi voor meer zelfrelativering deed geen recht aan de discriminatie en onderdrukking die zijn hoorders ondervonden. Het heeft zijn reputatie binnen het c o c echter niet geschaad. Als bondgenoot in de strijd voor emancipatie van protestants-christelijke homoseksuele mannen en lesbische vrouwen was hij meer dan welkom. Bob Angelo35 vermeldde bij de wapenfeiten in het lustrumnummer van Vriendschap bij het 15-jarig bestaan van het co c ‘ ...dat ook in de kring van de rooms-katholieke kerken en de protestantschristelijke kerken belangrijke mensen zijn opgestaan, die een lans voor ons hebben gebroken op gevaar af dat zij binnenkamers nog veel tegenstand te overwinnen hebben’ .36

De homosexuele naaste
De oproep aan de medici in Utrecht vond weinig gehoor en Ridderbos was ondertussen in Epe al met meerdere homoseksuele mannen en lesbische vrouwen in contact gekomen. Omdat hij het gevoel had dat de discussie naar aanleiding van zijn artikel nog teveel binnenskamers en academisch gevoerd werd, maakte hij anderen enthousiast voor een bundel artikelen die het gesprek over homoseksualiteit in bredere kring op gang zou brengen.37
Binnen Amsterdam waren de lijnen kort tussen een gereformeerd wijkpredikant als Ridderbos, de gereformeerde Vrije Universiteit en de gereformeerde Valeriusklmiek. Ridderbos kende prof. dr. A.L. Janse de Jonge, tweede psychiater in de Valeriuskliniek, die als lid van de redactieraad van Bezinning zijn artikel gelezen had. Aan hem werd gevraagd de inleiding voor de bundel te schrijven. Janse de Jonge vroeg Herman Bianchi, criminoloog en als lector verbonden aan de juridische faculteit van de vu voor een bijdrage vanuit de sociale wetenschappen.38 Psychiater Machiel Zeegers, die Ridderbos tijdens de bijeenkomst met de medici in Utrecht had ontmoet, beschreef de nieuwe psychiatrische theorievorming. Ds. S.J. Popma, de toenmalig geestelijk verzorger van de Valeriuskliniek, leverde een pastorale bijdrage over de eenzaamheid. Het meest verrassende artikel was het levensverhaal van Nico Dekker die onder pseudoniem schreef ‘omdat het uit beleidsoverwegingen voor hem beter is dat zijn naam onbekend blijft’.39 Ridderbos zelf publiceerde, zoals boven reeds aangegeven, zijn geredigeerde versie van de lezing die hij tijdens de coc-studieconferentie had gehouden en het artikel uit Bezinning. Het boek verscheen in november 1961 en kreeg als titel De homosexuele naaste.
Als die ene aartsbisschop van Canterbury had Ridderbos niet langer willen zwijgen. Of hij ook gevaar liep met deze ‘vrije bespreking van het geslachtelijke’ ? In ieder geval overlegde hij met zijn vrouw over de beslissing om over homoseksualiteit te gaan publiceren en vroeg hij haar min of meer toestemming omdat hij zich bewust was van de nadelige gevolgen die het zou kunnen hebben voor zijn gezin.40 Met de nodige regelmaat ontving men hinderlijke telefoontjes. Veel groter was de groep van homoseksuele mannen en lesbische vrouwen die op de Jan Luijkenstraat in Amsterdam-Zuid langskwam voor pastorale gesprekken. Zo herinnerde Ridderbos zich in 19 7 3 : ‘We hadden er geen idee van wat we met onze publicatie hadden losgemaakt. Dat bleek wel in de komende maanden. Ik kreeg stapels brieven. Als ik ‘s morgens de post openmaakte en een brief begon met ‘Onlangs las ik uw boekje en...’ dan wist ik het al: weer iemand in grote nood.’41 En groot was ook de stroom reacties in de kerkelijke pers. Deze recensies van De homosexuele naaste bewaarde Ridderbos zorgvuldig in een knipselarchief.42 Uit de besprekingen blijkt dat het boek in gereformeerde kring en ook daarbuiten door voor- en tegenstanders met respect en waardering is ontvangen. Zijn eigen bijdrage kreeg daarin vaak de meeste aandacht. Collega-theologen waren immers niet zo deskundig op het terrein van psychiatrie en sociologie. Ridderbos hakte knopen door op hun eigen vakgebied.

Gereformeerde ethici: een generatiekloof?
Twee generaties gereformeerde ethici lazen in 19 6 1 De homosexuele naaste. Harry Kuitert (1924), studentenpredikant in Amsterdam, en zijn collega Gerard Th. Rothuizen (1926-1988) in Leiden. Later zouden ze in respectievelijk Amsterdam en Kampen ethiek gaan doceren. Een oudere generatie stond nog aan het roer: aan de Vrije Universiteit van Amsterdam prof. dr. R. Schippers (1907-1989) en aan de Theologische Hogeschool in Kampen prof. dr. G. Brillenburg Wurth (1898-1963).
Rothuizen recenseerde in Horizon43 het boek en noemt Ridderbos’ artikel ‘uitdagend, maar beter: extra voorzichtig’ . Vooral de oproep aan de kerk om deze vergeten groep recht te doen is hem uit het hart gegrepen. Als hij in diezelfde maand in het blad van de Leidse classis het boek nog een keer bespreekt, plaatst hij het in de context van de rassendiscriminatie die zijn laatste dagen beleeft, een opmerkelijk verband.44 Ook Kuitert heeft in Sermo (het blad van de gereformeerde studentenpredikanten)45 vooral waardering voor deze politieke dimensie. Hij verstaat het boek als ‘hartverheffende ruimte’ die geboden wordt aan een groep die lange tijd geleden heeft onder de sociale pressie van anderen en hoopt dat de auteurs ‘hun zin zullen krijgen’. Een scherp oog heeft hij voor de verschuivingen in de bijbelvisie die aan het nieuwe gereformeerde denken ten grondslag ligt: ‘De grens tussen wat wel en wat niet normatief is in de H.S. ligt ergens anders dan vroeger gesteld werd’ .
Schippers had in 1954 De gereformeerde zede gepubliceerd waarin hij meer openheid voor de moderne cultuur bepleitte. In die geest reageert hij ook in Trouw46 onder de kop ‘De vreemde naaste’ . Hij moet constateren dat zelfs het schrijven over homoseksualiteit in een dagblad nog als taboe geldt (en bevestigt daarmee de herinnering van Klei). Met name de genuanceerde kritiek op het misbruik van de klassieke teksten spreekt hem aan en de kritiek op banale vooroordelen jegens homoseksuelen. Hij is blij dat Ridderbos duidelijk maakt dat het huwelijk op geen enkele manier een oplossing kan bieden, maar geeft vervolgens geen aandacht aan het alternatief dat Ridderbos in zijn artikel bood.
Brillenburg Wurth is hierin duidelijker. Hij wijdde er twee besprekingen aan in het Gereformeerd Weekblad.47 De titel onthult Wurths perspectief op de zaak: ‘Rondom een precair probleem’ . Uit zijn recensie blijkt dat hij bij de voorbereiding van het boek betrokken is geweest, maar vanwege zijn afwijkend standpunt niet als auteur wilde participeren. Net als Schippers verwerpt hij de oppervlakkige vooroordelen over homoseksualiteit. Kritiek is er niet alleen op deelaspecten van het boek, maar op de publicatie in zijn geheel. De problematiek van ‘de homoseksuele naaste’ had beter in besloten kring besproken kunnen worden, zodat er onder psychiaters, theologen, medici en juristen een geleidelijk gemeenschappelijk oordeel had kunnen groeien. Inhoudelijk mist Wurth vooral de veroordeling van homoseksueel gedrag als in strijd met Gods Wet. Meer nog dan Rothuizen, Schippers en Kuitert lijkt Wurth oog te hebben voor de ruimte die Ridderbos bood aan homoseksuelen: ‘Dat heeft met hooghartig, schijnheilig oordelen over hen die op een ogenblik vallen niets te maken. Maar men beneemt deze mensen juist dan een van de voornaamste beveiligingen als men hoe voorzichtig ook, het verkeerde zondige van bepaalde homosexuele gedragingen voor hen dubieus gaat stellen.’ Wurth vindt dat er geen sprake is van een compromis omdat er op geen enkele manier recht wordt gedaan aan de door God geopenbaarde levenswetten. Het brengt hem dan ook tot de conclusie dat de homoseksuelen juist door dit boek ‘zullen gaan wankelen en daardoor hun spanningen zien toenemen.’
Deze reacties weerspiegelen de generatiekloof tussen de oudere en jongere gereformeerde ethici aan het begin van de jaren zestig. Brillenbrug Wurth kon niet begrijpen waarom de discussie over dit gevoelige onderwerp binnen de Gereformeerde Kerken zo publiek gevoerd moest worden. In de ‘jongere’ elite van de Amsterdamse gereformeerde zuil die voor de publicatie gezorgd had, herkende hij zijn broeders nauwelijks meer. Voor Schippers was De homosexuele naaste waardevol omdat het blijk gaf van gereformeerd zelfonderzoek en daarmee in de traditie stond van zijn eigen boek De gereformeerde zede. Vooral Kuitert en Rothuizen waren in 1961 spreekbuis van een jongere generatie die zich richtte tegen deze verdedigers van de ‘status quo’.48 Zij hadden oog voor de (kerk)politieke dimensie van de discussie en waren geboeid door de nieuwe visie op de omgang met de Schrift. Het boekje was voor hen een geslaagde onderneming omdat het de gesloten gelederen openbrak.

Reacties van buiten: bewondering en ontzetting
Prof. dr. E.L. Smelik besprak De bomosexuele naaste in Hervormd Nederland van 17 februari 1962, als ‘rustig, bezonnen, vervuld van een waarachtig christelijke liefde’ . Hij waardeert de uitgave als een stuk praktische hulpverlening op tot nu toe onontgonnen terrein en concludeert dan: ‘Deze publikatie komt in meerderheid van gereformeerde zijde. Het is evident dat men in de ethische bezinning ditmaal de hervormde kerk vooruit is’.49 Binnen de hervormde kerk werden ook andere geluiden gehoord. Een recensie uit De Waarheidsvriend van 22 februari 1962 heeft vooral scherpe kritiek op de exegese van Ridderbos ‘waarin hij tot conclusies komt die kortweg verbazen, om geen ander woord te gebruiken.’
Eenzelfde ontzetting was er in de Gereformeerde Kerken (Vrijgemaakt). Hoewel er in de jaren vijftig nog regelmatig pogingen tot toenadering waren gedaan, werd meer en meer duidelijk dat de scheuring van 1944 definitief zou blijven. Aan de verontrusting aan vrijgemaakte zijde over de oecumenische geest in de Gereformeerde Kerken (synodaal), kon het gesprek over homoseksualiteit worden toegevoegd. In De Reformatie verschenen in 1962 vier artikelen waarin ‘Pater later’50 De bomosexuele naaste grondig bekritiseerde in zijn column ‘Aan het stuurwiel’ . Hij daagt Ridderbos uit om concreter te worden over zijn ‘compromis’ van homoseksuele vriendschap: ‘Tot en met de cohabitatio in ano? ... of tot het gebruik door de vrouw van een kunstphallos?’ De serie artikelen van ‘Pater later’ behoort tot de meest uitgesproken negatieve en provocerende reacties. De voorzichtige stijl van Ridderbos en de zijnen stond in schril contrast met deze militante taal en tot een discussie met de vrijgemaakte auteur is het dan ook niet gekomen.
Daarentegen werd het boek in de kringen van het c o c met gejuich ontvangen. Daar was ook op gehoopt: ‘Niet in de laatste plaats beogen de schrijvers de homosexueel zelf te helpen zich van overbodige schuld- en angstgevoelens te bevrijden’ .51 Bob Angelo recenseerde het in Vriendschap,52 Hij gaf een samenvatting van de verschillende bijdragen en merkte op dat ‘de eenvoudige homofiel geaarde Christen door het ridderbos de bomen nauwelijks nog onderscheiden kan.’ Het belang van alle exegetische details ontging volgens hem de gemiddelde homoseksuele christen. Maar hij constateerde wel dat Ridderbos een predikant was die zich in gereformeerde kring het meest ‘waaghalzerig begeeft op het gladde ijs van de vraag of het al dan niet in strijd zou zijn met de wezenlijke betekenis van de Heilige Schrift’ . Dat ‘een der onzen’ een bijdrage had geschreven, werd ook trots vermeld. Angelo besloot met de hoop ‘dat het boekje tienduizenden lezers moge vinden, die bewogen en geschokt moeten worden door lijden en strijden van de homoseksuele mens.’

Hoe ging het verder?
Het zou nog tot 1972 duren voordat aan de generale synode van Dordrecht een officieel rapport over homoseksualiteit werd aangeboden: Over mensen die homofiel zijn. In het artikel over de veranderingen in het klimaat ten opzichte van homoseksualiteit wordt Ridderbos’ werk genoemd. ‘In protestantse kring begint de nieuwe ontwikkeling met het artikel van dr. S J . Ridderbos ‘Bijbel en homoseksualiteit’ in het tijdschrift Bezinning (’ 59). De discussie was op gang gebracht’ .53
Inderdaad. Het artikel in Bezinning en De homosexuele naaste hadden geleid tot een stroom van reacties: besprekingen in talloze periodieken en kerkbladen, gesprekken binnen kerkenraden en vragen om pastorale hulp.54 Toen de generale synode van Amsterdam (1967/1968) een brief ontving van de kerkenraad van Den Haag-Loosduinen met de oproep om aan ‘niet-homofiele leden van onze kerken hun doorgaans krampachtige houding, gevolg van een verkeerde interpretatie van bijbelgedeelten te laten varen’, meende het moderamen nog met een interne vertrouwelijke brief aan de predikanten te kunnen reageren. Maar het recept van Brillenbrug Wurth werkte niet meer. De synode van Sneek (1969/1970) kreeg van onderop kritiek. Twaalf gereformeerde predikanten die lid waren van de interkerkelijke werkgroep ‘Zielzorgers voor Pastorale Hulp aan Homofielen’ stuurden een brief aan de synode. Ze waren blij met de aandacht voor het onderwerp, maar betreurden het feit dat het onderwerp homoseksualiteit slechts vertrouwelijk behandeld kon worden en drongen aan op concrete stappen en deskundige adviezen van de synode.55 De kerkenraad van Rijswijk nam de vraag van de twaalf predikanten over en zo kon de behandeling synodaal worden gemaakt. Dat kon ook omdat de kerkenraad van Amsterdam de synode verzocht de vragen van de werkgroep Synoodkreet’56 in de discussie te betrekken. Adhesie werd ook betuigd in een brief van het coc. Een brief van Kamper studenten werd door de actuarius van de synode onontvankelijk verklaard omdat men de kerkelijke weg - steun zoeken bij een kerkenraad - niet had bewandeld. De briefschrijvers verzochten allemaal het moderamen van de synode om een deputaatschap in te stellen dat de pastoraal-ethische vragen rondom de begeleiding van de homofiele naaste zou bestuderen. En dat gebeurde.
Het synoderapport Over mensen die homofiel zijn bevatte geen bijdrage meer van Ridderbos, maar bouwde wel voort op zijn exegese en ethiek. In 1965 had hij nog meegewerkt aan een uitgave van het ‘Nederlands Gesprek Centrum’ over homoseksualiteit,57 maar begin jaren zeventig hield hij zich, als geestelijk verzorger van de Valeriuskliniek, vooral bezig met de relatie tussen psychiatrie en theologie. Dat een gereformeerde synode niet langer het onderwerp op de agenda kon negeren, was onder meer aan hem te danken. ‘De discussie was op gang gebracht’ . Een klein zinnetje uit het synoderapport dat misschien de beste samenvatting geeft van de bescheiden maar beslissende rol die dr. Simon Jan Ridderbos heeft gespeeld in het veranderende denken over homoseksualiteit binnen de Gereformeerde Kerken in Nederland.

Ben de Boer (1967) is werkzaam als geestelijk verzorger bij Mentrum, een instelling voor geestelijke gezondheidszorg in Amsterdam. Hij studeerde theologie in Kampen en is als predikant verbonden aan de Protestantse Gemeente Amsterdam.

Noten
1. De uitgave verscheen bij Bosch en Keuning omdat Kok in Kampen vreesde dat het de reputatie van de uitgeverij zou schaden. De echtgenote van de toenmalige directeur J.A.G. Kok, mw. A.M. Kok-Oldeboom, heeft nog geprobeerd haar man op andere gedachten te brengen (interview met mw. H.W.J. Ridderbos- van Apeldoorn, 31 mei 2001).

2. Ds. A.J. R. Brussaard (1918 -1986), gereformeerd predikant o.a. te Den Haag- Loosduinen. Samen met (de hervormde) radiopastor A. Klamer en pater J. B. F. Gottschalk in 1963 oprichter van de gespreksgroepen voor homoseksuelen, de zgn. Contactkringen (later De Kringen). Vgl. S. Rozendal, ‘Wie ben ik dat ik dit niet doen mag’, in: Wie ben ik dat ik dit niet doen mag. Ervaringen van homo-theologen in de Gereformeerde Kerken, Kampen 1987, 74 en 76.

3. Ds. A.J.R. Brussaard, ‘Bijbel en homoseksualiteit’, in: A.J.R. Brussaard e.a. (red.), Pastorale zorg aan homofielen, Utrecht/Antwerpen, 1968.

4. Dr. J. Plomp, Een kerk in beweging. De Gereformeerde Kerken in Nederland na de Tweede Wereldoorlog, Kampen 1987, 84V. Over de behandeling van ‘homofilie’ in de gkn, a.w., 5 9 ,1ZI-IZ4, iz 6, 158-163, i88v. Zijn these had Plomp al in 1975 gepubliceerd in de bundel Honderd plus Tien. De Gereformeerde Kerken in Nederland en haar Hogeschool te Kampen, Kampen 1975, 51V. Een evaluatie van het synodale beleid terzake biedt H.B. Weijland, ‘Om de Heelheid van een Mens. Gereformeerde synoden over de plaats van de Homofiele Leden’, in: Reender Kranenborg en Wessel Stoker (red.), Religies en (on)gelijkheid in een plurale samenleving, Leuven/Apeldoorn 19 9 5 ,17 7 188.

5. In deel 6 van het Biografisch Lexicon voor de geschiedenis van het Nederlands Protestantisme (blgnp) zal een door mij geschreven lemma (met bibliografie) over Ridderbos worden opgenomen.

6. Vgl. Herman Ridderbos, Jan Ridderbos. Mens. Kampen 1999 (Serie Kamper Miniaturen iv).

7. De correspondentie met Noordmans en het artikel dat Ridderbos in 1964 hierover schreef in het Gereformeerd Theologisch Tijdschrift (64) (1964), Z30 -Z39, zijn opgenomen in Noordmans’ Verzamelde Werken, dl. 4 (1988) 13 1- 14 0 en dl. 9b (1999), 539-54Z, 806-807.

8. H.W.J. R. van A. en J.S. R, ‘Dr. S.J. Ridderbos’, in: Jaarboek van de Gereformeerde Kerken in Nederland 2000, 570 -571.

9. Archief mw. H.W.J. Ridderbos- van Apeldoorn.

10. H.C. Endedijk, De Gereformeerde Kerken in Nederland, deel 2 , 1936-1975, Kampen 199Z, 139V.

11. R. Tielman, Homoseksualiteit in Nederland, Meppel 198Z, 151V. Vgl. ook G. Hekma, Homoseksualiteit in Nederland van 1730 tot de moderne tijd, Amsterdam Z004, ioovv.

12. Trouw, zz juni 1993.

13. Vriendschap, 16e jrg., sept./okt., 1961, 134.

14. ‘Bijbel en homosexualiteit’, in: Bezinning, gereformeerd tijdschrift tot bewaring en bevordering van christelijk leven, 14e jrg. (1959),nr. 14 ,13 7 - 15 2 . Het tijdschrift Bezinning had volop aandacht voor nieuwe ontwikkelingen op het gebied van de moderne literatuur, psychologie en pedagogiek. Prof. dr. G.C. Berkouwer, prof. dr. R. Schippers, ds. S.J. Popma en ds. H.J. Spier vormden in 1959 de redactie.

15. Dat gold ook voor seksuele voorlichting, geboorteregeling en echtscheiding. Vgl. hiervoor W. Top, Fijn enfrisch. Seksuele voorlichting onder gereformeerden, Amsterdam 19 8 8 ,175W. Top signaleert rondom 1960 een breuk met de klassieke gereformeerde opvatting van ethiek waarin trouw aan de normen van de Schrift centraal staat.

16. Christelijke Encyclopaedie voor het Nederlandsche volk, deel 11, Kampen z.j., 619. Het artikel werd geschreven door de psychiater dr. H.J. Haverkate, en was voorzien van een breed negatief citaat van de politicus H. Colijn. Dr. A. Kuyper had rondom de nieuwe zedelijkheidswetgeving van 19 1 1 en in eerdere Kamerredevoeringen zich uiterst negatief uitgelaten over ‘de zonde van Sodom’.

17. Mr. A. Bouman, tot 19 60 directeur van het Bureau voor levens- en gezinsmoeilijkheden te Haarlem. Schreef samen met Thijs Booy in 1951 Gereformeerden waarheen?, een kritische analyse van de gereformeerde kerken, die veel stof deed opwaaien. Vgl. Endedijk, a.w., 138. Het lemma lijkt een verwerking van de verlegenheid die ze in Gereformeerden waarheen? al hadden verwoord: ‘Christus woord ‘Een ieder die een vrouw aanziet om haar te begeren, heeft in zijn hart reeds echtbreuk gepleegd’, bepaalt ons bij ontuchtige fantasieën, de kat in het donker knijpen. Met dit probleem zijn we nog niet klaar, en evenmin met allerlei sexuele vragen, als zelfbevrediging, buitenechtelijk geslachtsverkeer, homosexualiteit, ongehuwd moederschap en prostitutie. Tegenover degenen, die deze dingen bedrijven, weten we zo zelden de juiste houding. Meestal gaat deze houding niet veel verder dan een stempelen tot ‘zondares’ en ook wel roddelpraat, die soms veel weg heeft van heimelijke jalouzie’ (85).

18. Christelijke Encyclopedie, deel in, Kampen 1958, 497.

19. Jan Goossensen en Martien Sleutjes, ‘De homosexuele naaste’, in: Judith Schuyf e.a. (red J Homojaarboek 3, artikelen over emancipatie en homoseksualiteit, Amsterdam 1985, 2.5-38.

20. In de bundel De homosexuele naaste staat dit motto niet meer boven het artikel.

21. Goossensen en Sleutjes, a.a., 26

22. Nomen Deest, ‘Homo sum’, in: A.L. Janse de Jonge e.a., De homosexuele naaste, Baarn 1961, 12 3-134. Nomen Deest was het pseudoniem van Nico Dekker, musicus en tijdens het verschijnen het boek medewerker klassieke muziek bij de ncrv. Over hem schreef Cor Ofman, ‘Komt die vriend van u dan mee?’, in: Wie ben ik dat ik dit niet doen mag (40V.): ‘Homo sum. Dat was de titel van een hoofdstuk uit een boekje over homosexualiteit, dat in de zestiger jaren verscheen, onder redactie van ds. Ridderbos. Geschreven door een man, die ik in zijn stervensfase heb bezocht, omdat hij lid van mijn wijkgemeente was. Eén die, zoals vele andere gereformeerden in die tijd, in vaak volstrekte anonimiteit zijn weg moest vinden; hij heeft er het geloof mee behouden, in tegenstelling tot vele anderen, die het klimaat in de kerk te verstikkend vonden en het voor gezien hielden’. Nico Dekker overleed in 1982.

23. Goossensen en Sleutjes, a.w., 26. Coen vanEmde Boas (1904-1981), psychiater, psychoanalyticus en seksuoloog. Hij hield zich bezig met sociale aspecten van seksualiteit, geboorteregeling en seksuele hygiëne. Vanaf 1951 was hij als wetenschappelijk adviseur betrokken bij het coc . Vgl. W. van Emde Boas, Coen van Emde Boas, zenuwarts, seksuoloog en verzamelaar van boeken, Amsterdam 2002.

24. P. Pronk, Tegennatuurlijk. Typen van morele argumentatie inzake homoseksualiteit, Amsterdam 1989, 40.

25. Deze werden later gebundeld in: S.J. Ridderbos, Ethiek van het liefdegebod. Compromis/tragiek, Kampen 1975.

26. ‘Bijbel en homosexualiteit’, 147.

27. Nomen Deest, a.a., 132.

28. Archief mw. H.W.J. Ridderbos-van Apeldoorn.

29. Vgl. Goossensen en Sleutjes, a.w. 34. De medicus dr. G.A. Lindeboom (19051986) zou later een scherp artikel tegen Ridderbos c.s. schrijven: ‘Contra Naturam’, in: Geloof en Wetenschap (60) 1962, 6/7, 128-148.

30. De lezing werd gepubliceerd in het tijdschrift van de vereniging Geloof en Wetenschap (58) 1960, 6/7, 165-174. Pas veel later publiceerde Ridderbos deze bijdrage in het boek Psychiatrie en theologie in gesprek, Kampen 1973, 126-153.

31. Archief mw. H.W.J. Ridderbos-van Apeldoorn.

32. Een verslag van de studieconferentie is te vinden in Vriendschap, 16e jrg., mei 1961, 66v.

33. In de bijdrage van Ridderbos aan De homosexuele naaste, ‘Bijbel en homosexualiteit’, 11, 44-55.

34. Tielman, a.w., 164.

35. Pseudoniem van Niek Engelschman, oprichter (en van 1946 -1962 voorzitter) van het coc.

36. Vriendschap, 16e jrg., lustrumnummer, sept-okt. 1961, 134.

37. Goossensen en Sleutjes, a.a., 29.

38. De teksten lagen al in het voorjaar gereed voor de drukker, maar het boek verscheen in november omdat Bianchi eerst zijn post als hoogleraar aan de Vrije Universiteit veilig wilde stellen. Goossensen en Sleutjes, a..a., 31.

39. Janse de Jonge e.a., a.w. , 5.

40. Interview mw. H.J.W. Ridderbos-van Apeldoorn, 3 1 mei 2001.

41. ‘Dominee op de bres voor homofielen’. Interview met Ridderbos naar aanleiding van de Koninklijke goedkeuring van het coc . Verschenen in meerdere regionale dagbladen (knipsel z.d., okt. 1973). Archief mw. H.W.J. Ridderbosvan Apeldoorn.

42. Archief mw. H.W.J. Ridderbos-van Apeldoorn.

43. Horizon. Maandblad gewijd aan levensvragen, dec. 1961, 375V.

44. Leidse Kerkbode. Officieel orgaan van de Gereformeerde Kerken in de classis Leiden, 40' jrg. nr. 50 (15 dec. 1961).

45. Sermo, dec. 1961, 4.

46. Trouw, 25 nov. 1961.

47. Gereformeerd Weekblad, vrijdag 12 okt. 19 6 2 ,1 17 en vrijdag 19 okt. 1962, 124.

48. Vgl. F. de Lange, ‘Zonder applaus - een eeuw (of minder) gereformeerde ethiek’, in: Wessel Stoker en Henk C. van der Sar (red.), Theologie op de drempel van 2000 (jubileumnummer gtt 99e jrg., nr. 3 en 4, 1999), 206.

49. E.L. Smelik (1900-1985), kerkelijk hoogleraar aan de Gemeentelijke Universiteit van Amsterdam waar hij o.m. ethiek doceerde. Afkomstig uit een gereformeerd milieu was hij als jong predikant meegegaan met de Gereformeerde Kerken (in Hersteld Verband), die in 1946 opgingen in de Nederlandse Hervormde Kerk. Smelik schrijft in zijn recensie: ‘ditmaal’ en doelt hiermee op de discussies aan hervormde zijde die zouden uitlopen op een ‘neen’ tegen de kernwapens (juni 196a).

50. Pater later (‘de arts is een vader’ ). Pseudoniem van de Leidse arts P. Jasperse (1909 -1991). Publiceerde vanaf 1935 talloze artikelen in De Reformatie, het blad van K. Schilder c.s.. Het pseudoniem was bedacht door de laatste, een goede vriend van Jasperse.

51. Tekst op de achterzijde van De komosexuele naaste.

52. Vriendschap, 16e jrg., dec. 1961, 182.

53. H.R. Zijlstra, ‘Klimaatsverandering’, in: Over mensen die homofiel zijn, rapport aan de Generale Synode van Dordrecht 19 7 1 /1972, uitgave Kerkinformatie, jan. 1972, 2e jrg., nr. 1 , 1 1 .

54. Ridderbos was niet meer actief betrokken bij de verdere ontwikkeling van de in noot 2 genoemde contactkringen. Vgl. K. Posthumus, Kringen in de branding, 40 jaar homo/lesbische emancipatiebeweging, Gorinchem 2004.

55. H.R. Zijlstra, a.a., 12 .

56. Synoodkreet, vragen met voorrang (Baarn 1969), was een oproep van vooruitstrevende gereformeerden aan de synode om nieuwe perspectieven op morele, politieke en sociale vraagstukken. Hoofdstuk 6 over ‘Homofilie’ bevat een bijdrage van o.a Brussaard waarin hij de naam van Ridderbos nog noemt (105,106): ‘Uiterst langzaam dringt deze ontdekking in de gelederen van het kerkvolk door. In dat proces sloegen de gereformeerden eerst geen gek figuur, dank zij het moedige, helaas uitverkochte boekje ‘De homosexuele naaste’ van Janse de Jonge, Ridderbos, Zeegers, Bianchi, Popma en iemand, die onbekend wenste te blijven. Dat was in 1961. Maar men is er intussen niet moediger op geworden, want twee jaar geleden vluchtte de gereformeerde synode duidelijk weg voor de levensnood, verbonden aan de homofiele gerichtheid. Dat is erg jammer voor de 42 1/2 duizend gereformeerden, die deze nood in hun eigen leven hebben te verwerken.’

57. C. van Emde Boas (red.), Homosexualiteit, Nederlands Gesprek Centrum (publicatie no. 31), Kampen 1965.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 november 2004

Historisch Tijdschrift GKN | 56 Pagina's

Simon Jan Ridderbos en De homosexuele naaste (1961)

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 november 2004

Historisch Tijdschrift GKN | 56 Pagina's