Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Paus bezocht Nederland

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Paus bezocht Nederland

11-15 mei 1985

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

Nu het pausbezoek alweer vier maanden achter ons ligt zijn er heel wat aspecten van dit gebeuren op de achtergrond geraakt. We vergeten gauw. En er komen zoveel andere problemen op ons af, dat we alles ook niet kunnen vasthouden. Maar wie zich de meidagen van dit jaar voor de geest probeert te halen herinnert zich enkele bijzonderheden, die uit de zee der vergetelheid weer boven komen drijven. Teleurstelhng over gebrek aan belangstelling. Schaamte over relachtig optreden van jongeren. Verbazing over gedurfde uitspraken die niet door de censuur konden worden gecontroleerd. Nieuwsgierigheid naar de inhoud van een gesprek tussen de paus en kardinaal Alfrink. Kortom gevoelens van gemengde aard.

De stemming was van tevoren op peil gebracht door de gang van zaken rond de benoeming van nieuwe bisschoppen. Daarop haakte de paus in tijdens zijn toespraak in de kathedraal van 's-Hertogenbosch. Hij week van zijn tekst af en verdedigde zijn beleid op de volgende manier: 'Ik wil u in alle oprechtheid zeggen, dat de paus voor iedere benoeming aan het hoofd van een bisdom het leven van een plaatselijke kerk tracht te begrijpen. Hij wint inlichtingen in en vraagt raad, overeenkomstig het kerkelijk recht en gebruik. U zult begrijpen, dat de meningen soms verdeeld zijn. Uiteindelijk moet de beshssing door de paus genomen worden. Geloof mij, broeders en zusters, dit lijden aan de kerk doet mij pijn. Maar weest ervan overtuigd, dat ik werkelijk geluisterd, goed overwogen en gebeden heb. En ik heb ten overstaan van God diegene benoemd, die ik het meest geschikt achtte. Accepteert hem omwille van de liefde van Christus als degene, die temidden van u de Goede Herder van de Kerk vertegenwoordigt'.

Volgens de tekstuitgave in het Archief van de Kerken (Jrg. 40, nr. 6, blz. 467) heeft de paus zich op deze wijze verantwoord. Het blijkt, dat hij met alle begrip voor commotie toch strikt zijn eigen weg gaat. 'Uiteindelijk moet de beslissing door de paus genomen worden'. In dit verband verwees de paus ook naar het kerkelijk recht en gebruik.

In de oorspronkelijke tekst, die afgedrukt stond in de Osservatore Romano stonden nog een paar zinnen meer. Die tekst geef ik hier ook: 'Ik weet dat u moeilijke weken doorgemaakt hebt. De recente bisschopsbenoemingen hebben sommigen van u zeer getroffen. Zij vragen zich af: waarom deze spanningen? Ik wil u in alle oprechtheid zeggen, dat de paus voor iedere benoeming aan het hoofd van een bisdom het leven van een plaatselijke kerk tracht te begrijpen. Hij wint inlichtingen in en vraagt raad, overeenkomstig het kerkelijk recht en gebruik. U zult begrijpen, dat de meningen soms verdeeld zijn. Uiteindelijk moet de beslissing door de paus genomen worden. Moet hij zijn keuze toelichten? De discretie laat het niet toe'. Men ziet dat de oorspronkelijke tekst stringenter de zaken stelt, gelijk zij volgens geldend kerkelijk recht zijn. 'Uiteindelijk moet de beslissing door de paus genomen worden. Moet hij zijn keuze toelichten? De discretie laat het niet toe.'

Klaar en duidelijk is hier het probleem gesteld. Moet een paus zijn keuze toelichten? Zijn eigen antwoord op de vraag bevatte een verwijzing naar de discretie. Naar welke? Die van zijn hoorders? Of bedoelde de paus zijn eigen discretie, zijn eigen vrije beslissing? De vertaling laat de zaak in het midden. Maar het kerkelijk recht laat over het antwoord op de vraag geen enkele onzekerheid bestaan. De paus is vrij om te benoemen wie hij wil: De paus benoemt bisschoppen vrij (libere) of hij bevestigt hen die wettig gekozen zijn. Can. 377. De paus is vrij in zijn keuze. Het staat geheel aan zijn discretie. En die laat het niet toe om daarover informaties te verstrekken.

Een klein voorvalletje tijdens de ontmoeting met tweeduizend jongeren op het terrein van het Eemlandcollege te Amersfoort is tekenend. De paus vroeg wat de jongeren zongen: Jan Paul Twee, wij leven met u mee! Bisschop Simonis legde hem de zaak uit. Terwijl tijdens de volgende toespraak de zon door de wolken heenbrak riep de paus: 'Als de paus spreekt, spreekt de hemel'. Een impulsieve uitroep. Maar veelzeggend. De hemel spreekt door de mond van de paus. Wie dit niet mocht weten kan het vinden in het nieuwe wetboek van de Rooms-Katholieke kerk, de Codex Juris Canonici op 25 januari 1983 door de paus officieel ingevoerd.

Het is interessant om de desbetreffende artikelen te lezen.

Ze zijn te vinden in boek twee, het tweede deel, waarin de hiërarchische organisatievorm beschreven wordt. De eerste sectie bevat een uiteenzetting over het hoogste gezag van de kerk. Daaronder wordt eerst verstaan het gezag van de paus en het bisschoppencollege, waarna later ook de bisschoppensynode wordt genoemd en het college van kardinalen en de curie. Het is duidelijk uit alle bepalingen, dat de paus altijd en overal het eerste en het laatste woord heeft. Van belang is het om de verhouding te zien tussen de paus en het bisschoppencollege. Can. 330 zegt daarover, dat zij onder elkaar zijn verbonden: 'Zoals op aanwijzing van de Heer, de heilige Petrus en de overige apostelen één college vormden, zo zijn op gelijke wijze de paus als opvolger van Petrus en de bisschoppen als opvolgers van de apostelen onder elkander verbonden'.

De tekst van dit artikel doet ons sterk denken aan de uitspraken van het tweede Vaticaanse Concilie die te vinden zijn in de dogmatische constitutie over de kerk. In Hoofdstuk III, par. 22 werd in deze constitutie de betekenis uiteengezet van het college van bisschoppen. De discussies over de betekenis van dit bisschoppencollege waren in die zin onthullend geweest, dat er op dit punt een duidelijke onenigheid aan het licht trad. Degenen, die van het concilie een werkelijke vernieuwing op het punt van de hiërarchische structuur verwachtten, meenden dat zij hun verlangen voldaan zagen in de volgende formulering: 'Zoals door de instelling van de Heer de heilige Petrus en de overige apostelen één apostolisch college vormden, zo zijn op gelijksoortige wijze de paus van Rome, de opvolger van Petrus, en de bisschoppen, de opvolgers van de apostelen met elkaar verbonden.'

Men kon deze uitspraak lezen als een duidelijk pleidooi in de richting van een opvatting der collegialiteit, waarin de paus met de bisschoppen min of meer op voet van gelijkheid handelde. De kwestie was, wat men strikt genomen onder 'college' had te verstaan. Was het op te vatten in de zin van het romeinse recht als een societas aequalium, een gezelschap van aan elkander gelijken? In die zin werd het in het begin der nieuwe tijd opgevat onder protestantse deskundigen. Hun systeem werd aangeduid als dat van het collegialisme.

Indien de uitspraak van het concilie in deze zin moest worden opgevat zou dit een sterke democratisering betekenen van de rooms-katholieke kerk. Daarvoor was een kleine minderheid in het concilie heel beducht. Merkwaardig is de manier waarop de paus toen zelf in de besluitvorming heeft ingegrepen. Aan het concilie werd een merkwaardig stuk overhandigd, met de opmerking erbij, dat het afkomstig was van 'hogere autoriteit'. Het bleek een bindende explicatie te bevatten van het begrip college, waarvan men moest zeggen dat deze behoorde bij de officiële acten van het concilie.

'De term college wordt niet in strikt juridische zin aangewend, als betrof het een groep van gelijken, die hun macht aan hun voorzitter zouden opdragen, maar wel als betreffende een bestendige groep waarvan de structuur en het gezag uit de openbaring is af te leiden. ..

Het parallellisme tussen Petrus en de overige apostelen aan de ene kant en tussen de opperherder en de bisschoppen aan de andere kant, houdt niet in dat de buitengewone machten van de apostelen op de bisschoppen zijn overgegaan, noch vanzelfsprekend, dat de macht van het hoofd en de leden in het college dezelfde zou zijn, doch alleen dat er evenredigheid bestaat tussen de eerste verhouding (Petrus-apostelen) en de tweede (paus-bisschoppen).'

Om alle misverstand te voorkomen werd in de bovengenoemde nota nog uitdrukkelijk verklaard, dat de paus volstrekt onafhankelijk is van het bisschoppencollege. Het omgekeerde kan niet beweerd worden. Als opperherder van de kerk mag de paus zijn macht te allen tijde naar zijn goeddunken (ad placitum) uitoefenen. Het college treedt slechts van tijd tot tijd op en altijd met toestemming van het hoofd.

Welnu, het is deze gang van zaken, die in het nieuwe wetboek werd vastgelegd. Het bisschoppencollege kan zonder de paus, zonder diens toestemming ook, niets beginnen. Dit laatste is nog eens verklaard in can. 336. Het college heeft de paus tot hoofd. Samen met hem, en nooit zonder dit hoofd vertegenwoordigt het de hoogste en volle macht over de gehele kerk. Wanneer men mocht denken, dat in de bepalingen over het bisschopscollege nog enige ruimte was overgebleven voor een meer collegiale gedachte, dan kan het uit de canones over de macht van de paus wel duidelijk worden, dat er voor een zelfstandige bevoegdheid van de bisschoppen geen enkele speelruimte overblijft.

Deze bepalingen vinden we in de canones 331-335. De bisschop van Rome is het hoofd van het bisschoppencollege. In hem duurt het ambt voort dat de Here op een bijzondere manier aan Petrus, de eerste onder de apostelen heeft toevertrouwd en dat aan zijn opvolgers wordt overgegeven. Hij is de plaatsbekleder van Christus en de herder van de algemene kerk hier op aarde. Uit kracht van zijn ambt beschikt hij over de hoogste, volle, onmiddellijke en universele volmacht over de kerk, die hij altijd vrij kan uitoefenen (Can. 331).

Deze volle en hoogste macht over de kerk ontvangt de paus wanneer hij de rechtmatig uitgeoefende verkiezing heeft aanvaard (Can. 332). Krachtens dit ambt heeft de paus niet alleen macht met betrekking tot de universele kerk. Hij bezit deze ook met betrekking tot de afzonderlijke kerken en hun bijeenkomsten. (Can. 333).

Bij de uitoefening van zijn ambt als opperherder van de kerk staat de paus steeds in gemeenschap met de overige bisschoppen, ja zelfs met de gehele kerk. Maar hij heeft het recht om in overeenstemming met de noodzakelijke vereisten van de kerk daarover besHssingen te nemen op een individuele manier, of in collegiaal verband. (Can. 333). Tegen een beslissing of decreet van de paus kan men niet appèleren noch bezwaar inbrengen.

De bevoegdheid van de paus is, zo zien we in de nieuwe codex, volstrekt. Het is een werkelijke macht, althans naar geldend rooms-katholiek recht. Geen menselijke of aardse macht kan de macht van de paus beperken. Zijn primaat is niet een kwestie van eer. Hij oefent het zeer werkelijk uit.

Natuurlijk houdt de paus rekening met de omstandigheden waarin hij een woord spreekt. Hij weet zich te voegen naar die omstandigheden. Maar hij kan niet opgeven wat voor het pontificaat wezenlijk is. De paus neemt zijn beslissingen. Maar hij behoeft deze niet toe te lichten. Zijn macht is inderdaad een oppermacht (supprema potestas). Hij heeft geen autoriteit boven zich en hij is van geen enkele menselijke instantie afhankelijk.

Het tweede Vaticaanse concilie heeft daarover een uitspraak gedaan in de bovengenoemde constitutie over de kerk (par. 22): 'De paus van Rome bezit over de kerk, juist krachtens zijn ambt als plaatsbekleder van Christus en herder over de gehele kerk, de volledige, hoogste en universele macht, die hij steeds vrij kan uitoefenen'.

Bij alle andere ambtsdragers in de kerk spreekt men van een canonieke zending (missio canonica), d.w.z. een zending, die in overeenstemming is met de regels van het kerkelijk recht. Bij de paus is sprake van een goddelijke zending, een missio divina: de paus heeft zijn bevoegdheid rechtstreeks van God ontvangen en is ook alleen aan God verantwoording schuldig. Men kan aanvoelen dat dit een bijzondere nadruk legt op zijn onafhankelijkheid. Wanneer men werkelijk iets tegen de paus wil inbrengen, dan moet men niet bij de mensen zijn, niet bij de bisschoppen, maar bij God zelf. De paus is ontheven aan elke vorm van kritiek. De pauselijke stoel wordt ook door niemand beoordeeld.

Deze oppermacht is ook een volle macht (plena potestas). Dit houdt in dat aan de paus de bevoegdheid toekomt inzake alles wat Christus aan zijn kerk heeft toevertrouwd.

Op een volkomen manier is in de paus aanwezig wat Christus aan zijn kerk heeft toevertrouwd. De zending van de kerk vindt in hem haar uitdrukking. Het drievoudige ambt van Christus komt door hem tot openbaring. Hij leert de kerk als de hoogste profeet op aarde. Hij heihgt de kerk als de gezaghebbende priester en hij regeert ook als een koning in volstrekte zin de universele kerk.

Een volgende eigenschap van de pauselijke macht is, dat zij onmiddellijk is (potestas immediata). De ware bisschoppelijke macht wordt door hem uitgeoefend op een directe manier. De paus kan overal terstond ingrijpen. Hij behoeft geen permissie te vragen, maar hij bezit het recht om zich rechtstreeks met een bepaalde situatie in te laten. Iedere gelovige kan zich ook rechtstreeks tot de paus wenden. Wanneer hij een pastoraal concilie, zeg in Wassenaar, zou bijwonen, zou hem de voorzittershamer toevallen.

Men spreekt ook nog van universele macht. In de paus demonstreert zich derhalve ook de eenheid van de kerk. Alle kerken, alle gelovigen staan onder zijn gezag. In dit opzicht heeft het tweede Vaticaanse concilie geen andere koers gevaren dan het eerste. In 1870 werd de onfeilbaarheid van de paus vastgesteld. In 1964 werd deze opnieuw bevestigd: 'Om het episcopaat één en onverdeeld te bewaren, heeft Christus de heilige Petrus aan het hoofd van de andere apostelen gesteld en in hem het blijvend en zichtbaar beginsel en fundament van de eenheid in geloof en gemeenschap vastgelegd. Deze leer nu over de instelling, de eeuwige duur, de macht en de aard van het gewijde primaat van de paus van Rome en over zijn onfeilbaar leergezag houdt de heilige kerkvergadering nogmaals als vast te geloven aan alle gelovigen v o o r . . . . ' (Dogmatische constitutie over de kerk, par. 18).

Het tweede Vaticaanse concilie bevestigde slechts wat het eerste had uitgesproken. En in de nieuwe codex werden voor deze opvattingen de juiste formuleringen gevonden. Niemand mocht verwachten, dat de paus in Nederland van zijn eigen inzichten, van zijn eigen codex zou afwijken. Men moet nog een stapje verder gaan en vaststellen, dat dit laatste ook ondenkbaar is. De hechte constructie van het pontificaat is zo kenmerkend voor de hiërarchische orde van de kerk, dat men onmogelijk deze kan verlaten, zonder de roomse kerk zelf van karakter te zien veranderen.

De paus heeft het opperste leerambt. Wanneer hij 'ex cathedra' spreekt is wat hij zegt onfeilbaar en onherroepelijk. Het is niet mogelijk om zulk een uitspraak te hervormen. En deze.wonderlijke eigenschap bezit zulk een uitspraak krachtens de pauselijke macht, en niet krachtens de overeenstemming van de kerk. Wanneer de paus zo spreekt is hij de kerk zelf. Op hém rust de taak om de gehele christenheid naar haar bestemming te leiden. Daarom kan hij wetten uitvaardigen, deze handhaven en ook recht spreken. Men kan eraan denken dat deze drie bevoegdheden in goed-geordende staten van elkander zijn gescheiden. De rechterlijke en de wetgevende macht liggen niet in één hand. Maar bij de paus is alles geconcentreerd in zijn eigen bevoegdheid. Van werkelijke decentralisatie is derhalve geen sprake. Een sterke tendens naar centralisatie doet zich vandaag weer volop gelden. In dit licht hebben we de veelheid van activiteiten te zien die de huidige paus ontwikkelt. Wil men de macht van de paus begrijpen, dan kan men ook denken aan de namen die hij draagt. Die van 'bisschop van Rome' is daarbij de onschuldigste, hij is tevens metropoliet van de roomse kerkprovincie, primaat van Italië, patriarch van de westerse kerk en soeverein van de staat, die samenvalt met Vaticaanstad. Sinds oeroude tijden (Gregorius de Grote) noemt de paus zich servus servorum, dienaar van alle dienaren. Maar deze namen zeggen niet zoveel. Duidelijker is die van Hoofd der apostelen, opvolger van Petrus en Plaatsbekleder van Jezus Christus. Deze laatste naam is uitdrukking van de hoogste pretentie. Zij is voor het eerst te vinden in de acten van het concilie van Florence (1438-1445), waar ook gesproken werd over de belijdenis van de Heilige Geest. Dit concilie handhaafde tegenover de Oosters-Orthodoxe kerk het primaat van de paus, als opvolger van Petrus en als de werkelijke plaatsbekleder van Christus. Het eerste Vaticaanse concilie nam deze uitspraak opnieuw in haar canones op, het tweede Vaticaanse concilie deed niet anders. De laatste stap die nog genomen moest worden kwam tot stand bij de invoering van de nieuwe codex. Vicarius Christi: de paus van Rome.

Dat het de paus ernst is met déze naam blijkt uit alles. Het is dan ook op dit punt dat de critiek zich heeft te richten. Alle andere pretenties die de paus heeft worden door deze éne overtroffen. Waar in de Schrift sprake is van de Heilige Geest is in de officiële dokumenten van de rooms-katholieke kerk sprake van de paus. De Geest is de plaatsvervanger van Christus op aarde. De Parakleet, zoals Hij vooral in het evangelie van Johannes wordt genoemd, vertegenwoordigt Christus. Hij neemt zijn rechten waar. Hij verheerlijkt Hem. Op dit punt kwam de kritiek van de Reformatie tegen Rome. Luther spaarde de paus niet, juist vanwege deze aanmatiging. Mocht Luther in zijn begintijd nog de illusie gekoesterd hebben, dat de paus de gevangene was van het Vaticaan, later bleek hem duidelijk genoeg, dat wie déze plaats voor zichzelf opeist het evangehe in de weg móet staan. Vandaar dat zijn kritiek op een zeer ongezouten manier gespuid werd. Luther schuwde de spotprent, de satyre en het bitterste scheldwoord niet. Wie in de plaats van Christus zichzelf stelt wordt daarmee een antichrist. Bij Calvijn is de toon op het eerste gehoor wat anders. Maar niet minder bijtend is Calvijn in zijn kritiek. Calvijn meent terecht, dat men het priesterschap van Christus alleen maar verduistert, wanneer men dit overdraagt op een mens. Christus zélf neemt dit ambt waar, zonder plaatsbekleder, zonder opvolger. Daarom geeft Christus de eer ook niet aan een ander. Hier ligt eigenlijk de grond voor de kritiek op heel het kerkbegrip bij Rome. Het pausdom is zelf in strijd met de inrichting van de kerk naar de eis van de Schrift. Wanneer men Christus en de Geest zo wil binden aan één plaats (Rome) en aan één persoon (de paus), dan ontneemt men aan Christus en de Geest de eer die zij hebben te ontvangen.

Calvijn bestrijdt het pausdom vanuit vele gezichtspunten. Hij ziet allerlei gebreken heel duidelijk en hij brengt deze ook scherp onder woorden. Maar geen enkele kritiek reikte zover als deze, dat men de Geest, dat men Christus zélf tekort deed, door een mens te verheffen tot zijn plaatsvervanger. De diepste motieven van de Reformatie zijn hier in geding. De bestrijding van de paus te Rome vond haar oorzaak niet in politieke motieven, ofschoon deze in de geschiedenis van de Reformatie een grote rol gespeeld hebben, zoals dit immers tot op vandaag geldt. Maar de eigenlijke motivatie voor het conflict met Rome lag in deze verheffing van de mens op een plaats die alleen aan de Geest toekomt.

Wat dit betreft kunnen we uit de geschiedenis een les leren. Toen er op een gegeven moment sprake was van een toenadering tussen rooms-katholieke en protestantse theologen bij de godsdienstgesprekken in de zestiende eeuw, bleek de breuk niet allereerst te liggen op het punt van de belijdenis van de genade. In zekere zin had men elkaar gevonden in de opvatting van de rechtvaardiging. Maar het kwam tot een onheelbare breuk, toen het ging over de structuur van de kerk. Men kan spreken over genade, zeer zeker ook binnen de rooms-katholieke kerk. Maar wanneer het gaat over de vraag op welke manier de genade een plaats krijgt in de ordening van het kerkelijk leven, dan blijkt tot in de codificatie van het recht, dat men niet spreekt over dezelfde genade. De laatste uitgave van de rooms-katholieke 'kerkorde', de Codex Juris Canonici die door dezelfde paus werd bekrachtigd, die ons land bezocht, had ons eraan kunnen herinneren, dat het een échte paus was, die ons tegemoet trad. Vanaf het moment, dat hij de Nederlandse grond kuste tot op het ogenblik, dat hij met een joviale zwaai in de deur van het vliegtuig verdween, was hij een échte paus: plaatsbekleder van Christus op aarde. In zekere zin is die laatste Codex een kerkordelijke vormgeving van een reeds lang ingenomen standpunt. Waar voor ons de Geest staat, of behoort te staan, daar staat voor Rome de paus. Daarom zijn op de keper beschouwd alle reacties, die déze pretentie niet honoreren, vér beneden de maat. Ik spreek nu niet over uitgelokte en ruimschoots gefilmde rellen, waarbij de M.E. moest optreden. Ik denk zelfs niet eens meer aan de pauselijke stoel die een aantal centimeters vooruit stond vergeleken bij de zitplaatsen der protestantse evenknieën van kerkelijke hoogwaardigheid. Wél springt er dat argeloze gezegde uit, ten overstaan van een paar duizend jongeren: 'Als de paus spreekt, spreekt de hemel!'. De zon brak even door. Maar het was niet de Zon der Gerechtigheid. Die heeft immers geen plaatsbekleder nodig. Hij komt Zelf. En doet de dingen ook Zelf. Dat is het verschil tussen een roomskatholieke en een goede gereformeerde kerkorde.

Dit artikel werd u aangeboden door: Protestants Nederland

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 oktober 1985

Protestants Nederland | 12 Pagina's

De Paus bezocht Nederland

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 oktober 1985

Protestants Nederland | 12 Pagina's