Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Doopgebruiken (2)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Doopgebruiken (2)

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

RONDOM DE SACRAMENTEN

Ook bij Kuijper

e vroegdoop leefde onder het gereformeerde kerkvolk. Het verbaast dan ook niet dat men in kringen van afscheiding en doleantie op dit door de reformatie ingeslagen spoor verder gaat. Met name in de gereformeerde kerken met hun sterke verbondsvisie. Dr. A. Kuyper, de vader der doleantie, drong er stevig op aan „dit goede beginsel der Reformatie" te herstellen en de bediening van de doop beshst niet langer uit te stellen dan strikt noodzakehjk. Dit standpunt werd mijns inziens het langst gehandhaafd binnen de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt). Merkwaardigerwijs kwam ik in het Doopregister van de Gereformeerde Kerk van Sprang niet één geval van vroegdoop tegen. Evenmin het „Aantekeningen-Boek der herstelde Gereformeerde Gemeente te Sprang, enzv, begonnen in het Jaar onzes Heeren, 1835." Ook de aantekeningen van de Gereformeerde Kerk te Nieuw-Lekkerland leverden weinig belangwekkends op.

Ik wees er reeds op, dat het verdwijnen van de vroegdoop te maken heeft met de doorwerking van „De Reglementenbundel" van 1816 in de Nederiandse Hervormde Kerk. Op de ene plaats ging men sneller over naar de nieuwe orde dan op een andere. In het Overijsselse Nieuwleusen nam de kerkenraad in 1819 al het besluit om, conform de Synodale richtUjnen, een vaste doopzondag in te stellen. Het werd de eerste zondag van de maand.

Dat het sterke verbondsbesef van de Reformatie en Doleantie lange tijd doorwerkte onder het kerkvolk komt ook daarin naar voren, dat het vrij algemeen als ongehoord werd beschouwd om met een ongedoopt kind buitenshuis te gaan. Het scheen generaties lang een ongeschreven regel: eerst naar de kerk, dan naar buiten. Men mag daar van denken wat men wil, toch proef ik daarin iets van een hoge verbondsopvatting.

Doopgetuigen

De kerk der hervorming stond een ruime dooppraktijk voor De bediening van de doop weigeren vanwege bezwaren tegen leer en leven van de ouders, is ondenkbaar. Ook de huidige hervormde kerkorde geeft die ruimte niet. Wel kan het doopgesprek worden voortgezet. In gevallen waarin de ouders een ergerUjk leven leidden of geen behjdende leden van de kerk waren, traden getuigen op, die antwoordden in de plaats van de ouders. Deze getuigen stelden zich dan garant voor de christeUjke opvoeding van de dopehng. Zij moesten de ouders vermanen en tot hun phcht roepen, bij geconstateerde verwaarlozing daarvan. Daarom werd in de derde doopvraag de passage opgenomen: „.. .te doen of te helpen onderwijzen..."

De oude kerk reeds kende het stelsel van de doopgetuigen. Een gebruik dat niet in de Schrift wortelt, maar uit de traditie spruit. De Reformatie schafte het niet af, maar gaf er wel een nieuwe inhoud aan.

De Roomskatholieke kerk had van de doop een hele ceremonie gemaakt, met soms vele getuigen. Liefst van naam. De Synode van Embden bepaalde van de doopgetuigen dat zij moesten zijn: „leden der kerk, gezond in het geloof, onbesproken van wandel, de Heere vrezende en in leer en leven een voorbeeld om de kinderen te leren wandelen in de weg der Godzaligheid."

Dat het getuigenstelsel zijn doel evenwel meer dan eens voorbij schoot bÜjkt uit de vermaning waarmee de Provinciale Synode van Zeeland, in 1610 te Veere bijeen, zich tot de gemeenten richt. „Neemt als getuigen niet aan openbaren goddeloze spotters en verachters der religie." Ook wat de Nadere Reformatoren in hun nagelaten werken zeggen over het getuigenstelsel spreekt boekdelen.

Bij ds. B. Smijtegelt lezen we in Zondag 27 van zijn catechismusverklaring: „Wat nu degenen, die over de doop als getuigen staan, aangaat, gij zult hen mogelijk uw goed niet toebetrouwen, maar ge betrouwt hen de zielen van uw kinderen wél toe. Zij (...) weten dikwijls niet eens wat ze beloven."

We moeten niet gering denken over het getuigen bij de doop. Voor Reformatie en Nadere Reformatie had het „ja" de kracht van een eed. Het getuigen bij de doop mocht dus zeker nooit een middel zijn om een kind gedoopt te krijgen. Er zijn zelfs omstandigheden geweest waarbij de Kerkenraad zelf als getuige optrad.

Algemeen vindt men in de Doopboeken de doopgetuigen vermeld.

In Katwijk aan Zee stelt de Kerkenraad in 1888 een reglement op voor de bediening van de Heilige Doop. Getuigen moesten in ieder geval van onbesproken gedrag zijn en zuiver in de leer

Ook besluit de Kerkenraad strenger op te treden wanneer blijkt dat de dopeüng vóór het huweHjk verwekt werd. Büjkt een kind buiten de echt te zijn verwekt, dan zal de Kerkenraad doopgetuigen eisen.

De tuchtmaatregelen troffen dus de ouders en niet het kind. Het is de moeite waard te lezen wat Justus Vermeer daarover schrijft in zijn catechismus (Zondag 21): „Zo mogen, noch moeten de zegelen van het verbond (...) die kinderen worden onthouden, welker onmiddellijke naaste ouderen bondgenoten zijn (..) Ja, al waren zij zelfs uit hoererij geboren of al waren de beide ouderen onder censuur, zolang dezelve, beide door de christelijke ban niet zijn geëxcommuniceerd; vermits in deze de zoon niet zal dragen de ongerechtigheid van de vaden Ziet vrienden, hoe wijd uitgestrekt de zegelen des verbonds aan kinderen mogen en moeten worden bediend."

Iemand, die zich heel sterk gekeerd heeft tegen het getuigenstelsel was ds. Koehnan. In „De plichten der ouders" rekent hij in niet mis te verstane bewoordingen er mee af. Getuigen bij de doop gaan voor hem terug op een puur raensehjke inzetting, „door God niet gezegend, en uit het pausdom afkomstig" Getuigen zijn in zijn ogen „veelal tuig..." Dat is wel heel erg kras!

Inmiddels is het getuigenstelsel in onbruik geraakt. Echter nog niet zo lang geleden, om precies te zijn in het jaar 1938, eiste de Katwijkse kerkenraad nog een getuige, „wanneer geen der ouders Udmaat is."

Doopzittingen

Het verschijnsel „doopzitting" dateert veelal pas uit de vorige eeuw. De Kerkenraad van Katwijk aan Zee besluit in 1888 een commissie in te stellen. Aangifte voor de doop geschiedt bij de koster, zoals steeds gewoonte was geweest, tenzij het een eerstehng betreft.. In dat geval worden de ouders verwezen naar de speciale Kerkenraadscommissie, die op zaterdagmiddag om drie uur zitting houdt in de consistorie van de Nieuwe Kerk. De predikanten en de ouderiingen zijn bij toerbeurt aanwezig.

Het afleggen van schuldbehjdenis was een algemeen bekend gebruik ingeval bleek dat de ouders op het huwelijk waren vooruit gelopen.

Het heeft mij enigszins verbaasd dat men ook in gemeenten met een uitgesproken liberale geest, daar tot ver in de vorige eeuw grote ernst mee maakte. Wellicht heeft dft te maken met de algemeen heersende deugdengodsdienst, die het burgerlijk fatsoen hoog in het vaandel voerde.

De kerkenraadsnotulen van de Gereformeerde Kerk te Vrijhoeve-Kapelle (NBr) vermelden dat ds. Bmmmelkamp „in de avonddienst van 20 oktober 1913 voornemens is 's avonds dankzegging te houden op het Heilig Avondmaal en alsdan zal van een broeder en zuster een kind den Heiligen Doop bediend worden, maar vooraf zullen deze br en zuster op hun eigen verlangen, openbare belijdenis doen van hunne zonden tegen het 7de gebod."

In het Doopboek van Hervormd 's Gravenmoer komen we in het begin van de vorige eeuw verschillende malen de mededehng tegen van ouders, die berouw en smart tonen over hun vooruitgrijpen op het huwehjk. In 1808 geeft een jonge vader „aan ten doop het kind van Teuntje Melson, in onecht geteelt, waarvan hij, Cornelis Bakkeren bekent vader te zijn, beijden alhier woon achtig, terwijl zij beijden berouwen leedwezen ove hunne begane zonde te hebben, welk kind ook alhier op den 27sten Januari] geboren en op den 5den Februarij gedooopt zijnde, de naam ontvangen heeft van Jacobus."

In een boeiend artikel toonden jaren geleden twee Wageningse onderzoekers (Th. L.M. Engelen en M.M. Meyer) aan dat vele huwehjken in de vorige eeuw, met name op het platteland, zogenaamde „gedwongen huwelijken" waren. De Kerkenraad van Katwijk aan Zee besluit in november 1885 strenger te gaan optreden in deze. Het bleek hem, dat van de één-en-twintig kinderen, die gedurende de eerste helft van dat jaar werden gedoopt, er maar hefst elf uit "noodhuwelijken" geboren waren.

Het Doopregister van Nieuw-Lekkerland vermeldt op 25 juh 1793 de doop van het zoontje van Jos Verhaar en Gerritje Boerman, met de vol­ gende aantekening: „De moeder heeft zelve haar onechte kind, hetwelk gebooren is op den lOden Julij 1793 ten Doop gehouden, en is openlik over heure ontdaad bestraft."

Het kwam op sommige plaatsen voor dat een ongehuwde moeder haar kind niet geUjktijdig met andere kinderen ten doop houden mocht. De Katwijk-Zeese kerkenraad besloot daartoe ten tijde van de ambtsuitoefening van ds. J.C. Hentzepeter (1850-1852). In die tijd viel ook het besluit om zogenaamde „noodhuwehjken" te bevestigen in de consistorie, in plaats van in de kerk. Er waren nog wel scherper maatregelen in uitoefening van de tucht over het leven. De meeste ervan zijn in onbruik geraakt en weUicht zal niemand dat betreuren. Tegenwoordig wordt meestal binnen vier muren over één en ander gesproken, als er nog over gerept wordt...

Doopdiensten

We wezen al op het ontstaan van vaste doopzondagen. Dat kon en kan betekenen dat er soms een groot getal dopeUngen tegeüjk is. Een record ­ werd misschien wel gehaald in de Hervormde r Gemeente van Katwijk aan Zee, waar ds. P. Pras met Pasen 1945 drie-en-vijftig en twee jaar later op de Paasdag (6 april 1947) niet minder dan twee-en-zeventig jongens en meisjes in de Nieuwe Kerk doopte. Maar daarvoor waren dan wel bijzondere redenen. In 1942 wordt de kuststrook ontruimd en bijna 600 woningen afgebroken. Velen werden geëvacueerd, zelfs naar Groningen. .. Toch kent Katwijk ook later nog wel eens hoge aantallen dopeüngen. Op 1 juni 1958 doopte ds. Bouman vijf-en-veertig kinderen en ds. W. Vroegindeweij (thans te Voorthuizen wonende) had op 10 november 1963 vier-en-veertig dopeUngen.

Bij de ingeburgerde doopzondag hoort doorgaans ook de „dooptoespraak". Weet u, dat we daar „de modernen" uit het begin van de vorige eeuw dank voor verschuldigd zijn?

De Reglementenbundel van 1816, legt onder in- vloed van het modemisme, dat niets voelt voor de geestelijke betekenis van de sacramenten, grote nadruk op de waarde van „het vergroten van de plechtigheden". „Depredicanten zullen in overleg met de Kerkenraden, op bepaalde tijden, opzette lijke Doopspredicatiën houden, en de ouders liefde rijk trachten te overreden, om die gelegenheid voo de Doop hunner kinderen af te wachten, vooral ook de herstelling der moeder, opdat die met het kind ten Doop kome." Voorts zouden „ beweeglijke verma ningen worden gedaan en hartroerende toesprake gehouden, opdat de aandoeningen zouden worden opgewekt, en het volk tot tranen toe bewogen." Dooptoespraken dateren dus uit deze tijd. Er is ook niets op tegen wanneer de predikanten zich met een persoonhjk woord kort en bondig tot de ouders richten.

Vanaf 1816 ontstaat ook de gewoonte om gerichte dooppreken te houden. In Loon op Zand preekte ds. H.J. den Boer in 1843 ter gelegenheid van de doop van zijn zoon uit I Kronieken 28 : 9- „En gij, mijn zoon Salomo, ken de God uws vaders en dien Hem met een volkomen hart en met een willige ziel"

Ds. Leijds, die vóór ds. den Boer, zestien jaar loon op Zand diende, preekte op 4 september 1825 ter gelegenheid van de doop van zijn zoon, over Markus 10 : 14: „Laat de kinderkens tot Mij komen en verhindert ze niet, want derzulken is het Koninkrijk Gods." Het Doopboek vermeldt de volgende bijzonderheid- „Op 8 Augustus is gebooren, fohannes facobus, zoon van Johannes Leyds, predikant alhier, en Aletta Helena van Wijk, en op 4 September ten doop geheven door zijn Broeder Jacobus, en gedoopt door zijn Broeder Johannes ." [NB, ds. Leyds was al eerder gehuwd geweest en had een zoon, die ook predikant was, JB]. Kennelijk hield de famiUe Leyds van enige plechtigheid.

Doopformule

Dan vindt de eigenUjke bediening van de doop plaats. Wij zijn gewoon dat de kinderen onder het ­ ­ r zingen van de gemeente de kerkruimte worden binnengebracht. Driemaal wordt hun hoofd met water besprenkeld, als teken en zegel van Gods genadeverbond. Het gaat niet om veel of weinig water, besprenkeüng of onderdompeling. Het gaat er om, dat wij het teken verstaan en de betekenende zaak in geloof leren kennen en omhelzen. Daarover schreef collega Kunz al eerder in dit blad.

­ Ook over de doopformule is in het verleden wel n eens de nodige commotie ontstaan.

In de nazomer van 1870 richtte de Confessionele Vereniging zich tot de kerkenraden met betrekking tot de doopformule. Sommige predikanten veroorloofden zich afwijkingen. Het kwam voor dat gedoopt werd in de naam van geloof, hoop en Uefde. Ds. A.E. van Eerde te Workum, doopte in 1868 twee volwassenen zonder doopformule. In Noord-Holland bestond een predikant die zelfs een kind, waarvan de vader kort voor de geboorte gestorven was, doopte op grond van de moedertranen. Er brandde weldra een forse pennenstrijd los over de verbindende kracht van de doopformule. Diverse classicale vergaderingen drongen er bij de Synode op aan, bij de bediening van de doop geen andere woorden toe te staan, dan die door Christus Zelfwaren gesproken. Het antwoord dat gegeven werd, was voor velen onbevredigend en bevorderde de rust in de gemeenten niet. Diverse Kerkenraden heten de Synode weten, geen doop voor wettig te erkennen, die streed met de instellingswoorden uit Mattheus 28:19.

Ter afsluiting

Het is goed om zo nu en dan ons te verdiepen in gewoonten en gebruiken, die onze voorgeslachten in ere hielden. Het is vooral zinvol na te gaan wat de achterhggende motieven van één en ander zijn geweest. Bij alles gaat het om de kern en het wezen van de dingen. Dat geldt niet minder de doop, die wij als een inzetting van God Zelf wensen hoog te houden. De beloften van Zijn genade- verbond worden in de Heilige Doop verzegeld en bekrachtigd. Laten wij vasthouden aan de rijkdom van de kinderdoop, het verbond hoog achten en vooral beleven.

P.S. Voor aanvullingen op dit verhaal houd ik mij ten zeerste aanbevolen. De doopboeken en acta, die ik niet gezien heb, zijn altijd nog aanzienlijk meer, dan die ik wél heb kunnen raadplegen.

Nieuw-Lekkerland

J. Belder

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 oktober 1999

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's

Doopgebruiken (2)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 oktober 1999

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's