Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Simon Hendrik Buytendijk, een markante dominee uit de 19de eeuw

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Simon Hendrik Buytendijk, een markante dominee uit de 19de eeuw

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

(VI)

Vrienden der Waarheid

Nadat we in het voorgaande vrij uitvoerig hebben stilgestaan bij het leven van Buytendijk, daarbij voornamelijk puttend uit zijn autobiografie (, , Bladen uit mijn levenboek"), willen we tenslotte een poging doen de plaats te bepalen die hij heeft ingenomen in het kerkelijk leven van de vorige eeuw.

In zijn beginperiode was Buytendijk vrijwel van meet af aan aktief in de kring van de „Vrienden der Waarheid". Er waren in de vijftiger jaren, uit ontevredenheid over de toestand van de kerk, hier en daar verenigingen ontstaan van mensen die de kerk wilden terugroepen naar Schrift en Belijdenis. Verenigingen die later, in 1864, meer landelijk zouden worden gecoördineerd. Doel was , , de handhaving van de leer en de rechten der gereformeerde Kerk". Het aantal van die verenigingen groeide snel, er werden bidstonden belegd en men gaf ook een eigen maandblad uit, het Kerkelijk Tijdschrift. Vooral in die regio's, waar de Afscheiding nog weinig aanhang had gekregen, waren de Vrienden der Waarheid aktief: in Friesland, op de Veluwe en in het gebied dat we nu , , de Randstad" noemen.

Vrij spoedig nadat Buytendijk in 1858 bevestigd was in zijn eerste gemeente Veen, treffen we in het Kerkelijk Tijdschrift regelmatig bijdragen van zijn hand aan, meestal onder de titel „Teekenen des Tijds". In het verslag van de Provinciale Vergadering van 28 juli in Rotterdam maakte de voorzitter, Ds. A. P. A. du Cloux, bekend dat weer twee predikanten tot de vereniging waren toegetreden. Eén van hen was Ds. Buytendijk, die kennelijk geen onbekende was, en zoveel vertrouwen genoot dat hij meteen tot tweede secretaris werd gekozen, en 's avonds mocht voorgaan in de bidstond. Buytendijk sprak toen over de woorden: „Bewaar het pand u toebetrouwd".

Een jaar later, op de vergadering van 25 juli 1860, waar Ds. A. P. A. du Cloux werd herkozen als voorzitter, werd Buytendijk gekozen als vice-voorzitter. Opvallend is dat de Afdeling Lexmond, staande de vergadering, bezwaren inbracht tegen de verkiezing van Buytendijk, op grond van een door hem geschreven artikel. Du Cloux gaf Buytendijk gelegenheid zich te verdedigen, waarop de Lexmondse broeders hun bezwaren introkken. De vergadering werd door Buytendijk zelf met dankgebed gesloten.

Conflict over de gezangen

Op welk artikel van Buytendijk de bezwaren van de Lexmonders zich richtten vermeldt het verslag niet, maar we kunnen het wel raden. In het 1ste nummer van de 4de jaargang van het Kerkelijk Tijdschrift had Buytendijk zijn visie gegeven op de kwestie-Gobius du Sart. Ds. G. J. Gobius du Sart, predikant in het Friese St.-Jansga, was door het Classicaal Bestuur van Heerenveen tijdelijk geschorst omdat hij weigerde een gezang te laten zingen. In die tijd was dat een revolutionaire daad! De Synode had de predikanten verplicht in elke dienst minimaal één vers op te geven uit de bundel Evangelische Gezangen, en er is voor zover mij bekend, geen predikant geweest die zich aan die verplichting onttrok. Ook de meest trouwe dienaren van het Woord, zoals Callenbach, Detmar, Moorrees en Du Cloux, gaven steevast een gezang op, al

was het met enige tegenzin, en al hadden ze er hun handen vol aan, dat tegenover hun kerkeraden te verdedigen. Zij stonden op het standpunt dat hun eerste en voornaamste taak was de verkondiging van het Evangelie, en zolang dat hen niet werd belet, was dat ene verplichte gezang voor hen allen een punt van ondergeschikt belang.

Ds. Gobius du Sart echter - zijn oudere broer was predikant in Bleskensgraaf en een vooraanstaand man in de kring van de Vrienden der Waarheid - maakte er een breekpunt van: hij gaf geen gezang op en werd geschorst. Over dat feit nu sprak Buytendijk zijn afkeuring uit:

, , Wij betreuren zeer de handelwijs van dezen onzen broeder; ofschoon in de verste verte niet als lofredenaars of verdedigers der gezangen willende optreden, ja, het betreurende dat zij ooit in onze kerk ingevoerd zijn - zij bestaan nu toch eenmaal, en iedere leeraar is gehouden bij elke godsdienstoefening minstens één vers ervan te laten zingen, of liever, op te geven, want tot zingen kan zelfs geene synode noodzaken!"

Buytendijk vreest dat een dergelijke kwestie verdeeldheid zal brengen tussen broeders.

, , Wij betreuren elk geval van dergelijken aard. Het verzwakt de krachten der goedgezinden in de kerk, en werkt afscheiding in de hand".

Aan de andere kant geeft hij de kerkelijke machthebbers ervan langs! De grofste ketterijen worden van kansel en katheder verkondigd, en niemand doet er iets aan, maar , , Ds. Gobius du Sart wordt bestraft om het niet laten zingen van een gezangvers".

Buytendijk heeft het geweten, dat hij de houding van Ds. Gobius had durven bekritiseren! Het volgende nummer van het Kerkelijk Tijdschrift bevatte een ingezonden stuk van Jean Louis Bernhardi, die als kritiekloos bewonderaar van Kohlbrugge meende het te moeten opnemen voor Gobius du Sart. Hij begint zijn artikel met de veelzeggende woorden: , , wat uit vlees geboren is, dat is vlees, en bij gevolg goddeloos in al zijn doen, drijven en overleggen, hetzij het zich vroom of goddeloos voordoet..." Ds. Gobius is, volgens Bernhardi, een gevangene van het Woord, en kan niet anders handelen dan hij doet. En Buytendijk en allen die een andere mening zijn toegedaan zijn voor hem een „vuilaardige partij Judassen", mensen die als „vuilaardige verraders openbaar geworden zijn".

Daar kon Buytendijk het mee doen! We kunnen nu een beetje begrijpen dat hij in de avond van zijn leven schrijft dat één van de volgelingen van Kohlbrugge in Utrecht veel overeenkomst vertoonde met „een ongelikten beer"... Het is trouwens wat merkwaardig dat een man als Bernhardi zich zo fel verzet tegen het zingen van gezangen, terwijl zijn vereerde meester in Elberfeld onbekommerd gezangen liet zingen!

Pers en politiek

Zestien jaar lang, van 1873 tot 1889, was Buytendijk redakteur van het Wageningsch Weekblad, waarin hij beschouwingen over kerkelijke en politieke vraagstukken ten beste gaf. Hij koesterde een grote bewondering voor de persoon en het werk van Groen van Prinsterer, wiens politieke ideeën hij deelde en doorgaf. Wellicht als gevolg daarvan werd hij in 1879 lid van het Centraal Comité van de Anti Revolutionaire Partij, maar in 1884 legde hij deze functie weer neer. Hij was steeds meer tot het inzicht gekomen dat Abraham Kuyper, zowel kerkelijk als politiek, een andere koers volgde dan Groen. Binnen de ARP begonnen de tegenstellingen zich toe te spitsen, vooral toen duidelijk werd dat Kuyper plannen koesterde om de Hervormde Kerk „te bevrijden van het synodale juk''. De woordvoerders van Kuypers kerkelijke tegenstanders waren vooral Buytendijk en zijn Utrechtse collega Dr. A. W. Bronsveld. Naar aanleiding van dit verzet tegen Kuypers machtspolitiek betichtte hij op zijn beurt Bronsveld en Buytendijk van „kerkisme". De fractie van de „Buytendijkianen" (zo noemde Kuyper zijn tegenstanders!) liet

„door een puur kerkelijke aangelegenheid haar koers bepalen".

Hun standpunt kwam neer

„op het pogen om de ware geestelijke eenheid, die de Gereformeerde Kerk dezer landen in haar Belijdenis moest hebben, op te offeren aan de ongeestelijke saamsnoering in het Synodale staatscreatuur van Koning Willem I, dat met de majesteitsrechten van Koning Jezus onvereenigbaar is", aldus Kuyper...

In 1888 - dus midden in de troebelen van de Doleantie - richtte Buytendijk de Nationale Partij op, waarbij ook Bronsveld zich aansloot, maar de partij kreeg weinig aanhang en na enkele jaren verdween zij weer. In 1905, toen de kruitdamp van de Doleantie en beetje opgetrokken was, schaarde Buytendijk zich weer onder de vaandel van de Anti-Revolutionairen en schreef hij een brochure, waarin hij de kiezers aanspoorde op Kuyper te stemmen.

Gereformeerd - ethisch?

Het is niet zo eenvoudig, Buytendijk te „plaatsen" in het kerkelijk en geestelijk leven van zijn tijd. Vooral omdat de kerkelijke verhoudingen minder overzichtelijk waren dan in onze eeuw het geval is. Waterdichte schotjes tussen de „modaliteiten" in de kerk bestonden nog niet, en zelfs kon de rechtzinnigheid niet getoets worden aan het al of niet opgeven van een gezang... Bovendien maakte Buytendijk zelf, zoals we zullen zien, ook een bepaalde ontwikkeling door.

We krijgen niet de indruk dat hij stamde uit een Gereformeerd-orthodox milieu. Althans niet wat zijn ouderlijk huis betreft, al waren er blijkbaar in zijn voorgeslacht sporen van de vreze des Heeren. Dat laatste heeft op hem een stempel gezet, en vooral in zijn jeugd en tijdens zijn studie verkeerde hij graag in „bevindelijke" kringen (Denk alleen aan zijn bijna afgodische verering van „moedertje" De Rochemont).

Ook door de vroomheid van het Réveil is Buytendijk diepgaand beïnvloed. Een vroomheid die innig en warm was, maar minder dogmatisch-belijnd. Het zal ook wel een Réveiltrekje zijn, wanneer hij later wél de belijdenis „in geest en hoofdzaak" onderschrijft, maar niet elke letter van die belijdenis voor zijn rekening wil nemen.

Hoe dan ook, voor de echte vromen heeft hij zijn leven lang een zintuig behouden, en van hen kon hij veel verdragen, ook al signaleerde hij hun talrijke ontsporingen, en al kon hij fulmineren tegen de „pseudo-gereformeerden" en de „ultraorthodoxen"!

„Al neem ik alles wat de „fijnen" beweren geenszins voor mijn rekening - 't lijkt er niet naar! - toch ben ik wat hun grondopvatting van den dienst des Heeren betreft, hunner één, en stak dat, ook in mijn preeken, onder stoelen noch banken".

In zijn eerste gemeente Veen, en ook in zijn derde gemeente Harderwijk, had Buytendijk van nabij kennis gemaakt met de Gereformeerde uitwassen. Zelf duidt hij die meestal aan als „verkiezings-en onmachtsdrijven". Hoewel hij daarvan duidelijk afstand nam, sloeg hij niet dóór, door met het badwater ook het kind weg te werpen. Zo vertelt hij bijvoorbeeld dat hij in zijn Beekbergse tijd regelmatig contact had met Elias Fransen, de latere dominee van de Kruisgemeenten. Fransen liep uren om bij Buytendijk te kerken, maar zei eerlijk dat hij kritiek had op het doopsformulier, dat hem te verbondsmatig was. Desondanks noemt Buytendijk hem „een bescheiden man en een diepingeleid christen", met wie hij graag van gedachten wisselde.

Omgekeerd lieten de echte vromen, ook al verschilden ze soms met hem van mening, hem óók niet vallen. Ze hoorden wel dat hij sprak „naar het hart van Jeruzalem".

Hoewel Buytendijk drie gemeenten heeft gediend, die thans bekend staan als behorend tot de Gereformeerde Bond, zou hij er bepaald geen prijs op hebben gesteld tot de G.B. gerekend te zijn geworden. Dat kan ook niet, aangezien de G.B. pas vier jaar vóór zijn dood is opgericht. Maar afgezien daarvan was hij ook niet een G.B.-er „avant la lettre". Daarvoor was hij teveel beducht voor partijvorming en machtsdenken. Met enthousiasme had hij zich in zijn eerste jaren ingezet voor de handhaving van de Gereformeerde Belijdenis, maar al spoedig treffen we hem niet meer aan onder de „Vrienden der Waarheid". Hij wilde breder in de kerk staan en verwachtte ook geen genezing van de kerk door middel van groepsvroming.

Buytendijk doet in sommige opzichten denken aan een man als O. G. Heldring, en vooral aan J. H. Gunning Jr., met wie hij bevriend was en die hij bewonderde. , Wil men hem op grond daarvan tot de

„ethischen" rekenen - maar etiketjes plakken is een gevaarlijke bezigheid! - het zij zo. Maar dan wel ethisch in de goede zin van het woord, dat wil zeggen met een gereformeerde ondergrond.

Ter gelegenheid van zijn 90ste verjaardag - achteraf was dat een week voor zijn dood! - typeerde Ds. J. H. Gerretsen hem als

, , een man uit het volk, nationaal, onwrikbaar, onbuigzaam, met eigen autoriteit; daarbij gereformeerd in de zin van een man der uitverkiezing, die zich door God gegrepen en van zijn prilste jeugd af bemind wist".

Op zijn grafzerk staat nog wat compacter: „een kind van zijn tijd, een man bij de gratie Gods".

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 mei 1991

Gereformeerd Weekblad | 10 Pagina's

Simon Hendrik Buytendijk, een markante dominee uit de 19de eeuw

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 mei 1991

Gereformeerd Weekblad | 10 Pagina's