Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een bipolaire ecclesiologie?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een bipolaire ecclesiologie?

Uitdaging aan de kerk door de messiaanse Joodse theoloog Mark S. Kinzer

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Mark S. Kinzer, Searching Her Own Mystery. Nostra Aetate, the Jewish People, and the Identity of the Church, Eugene: Cascade, 2015; ISBN 978-1-4982-0331-9.

Ter inleiding
Vanwege de verbondenheid van de kerk met Israël is er een ‘structurele tweevoudigheid’ in de christelijke leer, zo stellen G. van den Brink en C. van der Kooi in hun Christelijke dogmatiek (par. 9.4). Er is continuïteit en discontinuïteit, verbondenheid en afstand. Deze dubbele manier van denken zal volgens de Christelijke dogmatiek gevolgen hebben voor alle loci van de christelijke leer. Hoe kan deze tweevoudigheid doorwerken in de ecclesiologie? De messiaanse Joodse theoloog Mark S. Kinzer heeft hierop een opmerkelijke visie, waar ik de focus op wil richten.

Mark S. Kinzer
Mark S. Kinzer staat aan de wieg van een messiaans Joods theologisch instituut in de Verenigde Staten (www.mjti.org). In de VS is de messiaanse beweging vele malen krachtiger dan in Europa. Twee denominaties verenigen diverse grotere gemeenten die over heel Noord-Amerika verspreid zijn (zie www.umjc.org en www.iamcs.org).
Mark Kinzer vertegenwoordigt een forse stroming die pleit voor wat hij noemt een ‘bipolaire ecclesiologie’ (voor het eerst goed gefundeerd in Post- Missionary Messianic Judaism. Redefining Engagement with the Jewish People uit 2005). Daarmee bedoelt hij niet de tweeheid van synagoge en kerk, maar een differentiatie binnen het lichaam van Christus, waarin Joden en heidenchristenen verenigd zijn. Op welke manier krijgt de Joodse identiteit en daarmee de genoemde tweevoudigheid, gestalte binnen de kerk? Daarover is nog weinig systematisch-theologische bezinning geweest. Getalsmatig zijn Messiasbelijdende Joden dusdanig in de minderheid, dat deze vragen meestal buiten het gezichtsveld blijven.

Searching Her Own Mystery
In zijn nieuwste publicatie werkt Kinzer het concept van een ‘bipolaire ecclesiologie’ uit in gesprek met de theologie van de grootste christelijke kerk. De titel van het boek is ontleend aan een passage uit de pauselijke encycliek Nostra Aetate uit 1965, die een omwenteling teweeg heeft gebracht in de visie van de Rooms-Katholieke Kerk op Israël. Voor het eerst werd in een officieel document van de kerk beleden, dat de Joden niet collectief schuldig zijn aan de dood van Jezus en werden alle vormen van antisemitisme door de kerk afgewezen. In plaats daarvan riep de kerk hierin op tot wederzijds begrip en respect en werd erkend dat ook Joden een bijzondere roeping hebben en een geestelijke status, een unieke rol als uitverkoren volk. In een samenvattende zin stelt de encycliek – afgelopen maand precies vijftig jaar geleden – dat de kerk reflecteert op haar geestelijke band met het Joodse volk, ‘zoekend naar het diepste geheim van haar eigen bestaan’. In het zoeken naar het mysterie van de kerk als volk van God, komt zij het Joodse volk dus tegen en vraagt men zich af wat Israël voor de kerk betekent.
Die zoektocht is nog maar net begonnen, stelt Kinzer, na zo veel eeuwen antisemitisme en vervangingsdenken. Zijn boek wil hierin een handreiking bieden, die des te interessanter is als we beseffen dat de stem van Messiasbelijdende Joden in deze reflectie nog nauwelijks is gehoord.

Israël-ecclesiologie
Kinzer wijst op een spanning in de uitspraken van de encycliek. Enerzijds erkent de kerk dat God een speciaal verbond gesloten heeft met Israël, dat Hij niet heeft losgelaten, en anderzijds belijdt zij dat God zich geheel heeft uitgesproken en bekendgemaakt in Jezus Christus, tot heil van alle volken. Hoe is dat met elkaar te verbinden? Die verbinding ligt ten diepste in de persoon van Jezus Christus zelf. Kinzer haalt hiervoor woorden aan uit een toespraak van Johannes Paulus II uit 1988, die hij als uitleg leest van de uitspraken van de encycliek. Jezus is Jood. Hij vervult de roeping van Israël. Niet om die roeping en plaats van Israël te vervangen, maar wel zo dat Hij het hele lijden van Israël en de taak van Israël op zich neemt. De verkiezing van Israël vindt op deze manier haar diepste wortels in de verkiezing van de Zoon van God, die de Zoon van David werd. Zo is Christus het diepste mysterie van de kerk én van het Joodse volk.
Kinzer smeedt eigen woorden om deze manier van denken te typeren. Hij spreekt van een Israël-ecclesiologie om aan te geven dat de kerk zichzelf verstaat in relatie met Gods verbond met Israël. Welnu, stelt hij, wil de kerk een Israël-ecclesiologie aanhangen, dan zal de kerk ook een Israël-christologie moeten kennen. Dat wil zeggen: ook Christus is alleen te verstaan in zijn diepe verbondenheid met Israël, en andersom.
Kinzer laat zien hoe de rooms-katholieke theologie na Nostra Aetate steeds meer zicht kreeg op de erkenning dat Gods verbond met Israël is blijven bestaan. Israël heeft ook na de komst van Christus een eigen plaats behouden, het blijft de stem van God Zelf vernemen, zodat het Joodse geloof óók een eigen antwoord is op de openbaring van God in zijn verbond. Theologisch is dat dus geworteld in het besef dat Christus de diepste grond is onder dit specifieke verbond van God met Israël.

Efeziërs en Romeinen
In een exegetisch hoofdstuk bespreekt Kinzer de verhouding van Joden en heidenen in het éne lichaam van Christus. In Efeziërs 2 en 3 wordt hiervoor telkens het woord ‘mede’ gebruikt. Joden en heidenen zijn één in Christus, maar daardoor niet hetzelfde geworden. Heidenen mogen mede-erfgenamen zijn, medeleden en mededeelgenoten. Dat is het mysterie van het evangelie (Ef. 3:3, 4, 9). Ook in Romeinen schrijft Paulus over de relatie tussen Gods werk aan Israël en aan de heidenen. In verband hiermee stelt Kinzer de vraag of de afwezigheid van een Joods episcopaat niet gelijk al een structureel tekort in de kerk van Christus teweeg heeft gebracht, terwijl het Nieuwe Testament zo duidelijk spreekt over het belang van de verbinding tussen Joden en heidenen binnen het lichaam van Christus.

De sacramenten verbinden met Israël
Op een bijzondere manier komt de Israël-christologie – en daarmee de Israëlecclesiologie – tot uiting in de viering van de sacramenten. Terwijl de doop voor Joden vaak het teken was waarmee zij hun Jood-zijn moesten afzweren, brengt deze – mits op de juiste wijze verstaan – de Joodse leden van de kerk juist bij de bedoeling van het verbond, dat God al eerder met hen sloot.
Ook het avondmaal, de eucharistie, legt een nauwe verbinding tussen Gods bedoeling van zijn verbond met Israël en de vernieuwing daarvan door het bloed van Christus. Het avondmaal heeft niet alleen Joodse wortels, laat Kinzer zien, maar geeft een intrinsieke verbinding met het Joodse volk en Gods eschatologische plan met hen. Kinzer trekt deze lijn door als hij zegt, dat er zo een mystieke verbinding tot stand komt tussen de eucharistie en het leven van Joden die in de synagoge bidden en hun maaltijden vieren als ceremonies voor God. Ook al delen zij niet in het brood en de wijn als tekenen van Christus, er ligt in het houden van Gods verordeningen voor hen wel een mystieke verbinding met de eucharistie, omdat Christus de diepste grond is van Gods verbond met Israël. Helaas wordt dat door henzelf en ook door de kerk niet zo beleefd of gezien. Maar vanwege de diepe verbinding met Christus krijgt het hele Joodse leven volgens Kinzer een sacramentele dimensie.
Het is evident dat hij hier aansluit bij de rooms-katholieke opvatting van de sacramenten. Wanneer de gereformeerde nadruk op de pneumatologie in de sacramentsleer hierin sterker was verdisconteerd, was die verbinding zeker op een andere wijze verwoord. Dat neemt niet weg, dat zijn vraag ook voor gereformeerde theologen van betekenis is. Hoe kunnen de sacramenten de voortgaande lijn van Gods verbond en daarmee ook de verbinding met Israël bevestigen?
In de eerste Joodse gemeenten was die band nog sterk zichtbaar. Tal van elementen uit het bekendste gebed in de synagoge, de Amida, zijn in de liturgie van de eucharistie opgenomen. De kerk heeft echter in de loop van de tijd wezenlijke elementen uit deze liturgische verbinding weggelaten, waaronder de oriëntatie op het Joodse volk, het land Israël en de tempel. Kinzer wijst op deze historische ontwikkeling om te brengen tot een herontdekking van de ‘geestelijke en hemelse dimensie’ van deze ‘sacramentele’ verbinding met het Joodse volk, waarin de ‘kerk uit de besnijdenis’ een belangrijke schakel kan vormen.

Het Joodse leven sacramentele betekenis
Wat bedoelt Kinzer hiermee? Hij wijst op het Joodse concept van heiligheid. Plaatsen, tijden en personen kunnen heilig worden door Gods verkiezing. Hij noemt vijf fundamentele tekenen van Gods heiligheid, die iets van Gods bedoeling met zijn schepping aan het licht brengen. 1. Het Joodse volk, 2. de sabbat als een voorsmaak van het koninkrijk, 3. het land Israël met in het bijzonder de stad Jeruzalem, ook als een voorsmaak van Gods nabijheid, 4. het Woord, in het bijzonder de Thora, omdat Gods naam daarin is geopenbaard, en ten slotte daden van gehoorzaamheid. Door zich te houden aan de mitswoth (geboden) kunnen Joden iets van de gemeenschap met God zichtbaar maken en daarmee zijn heiligheid uitstralen.
De kerk uit de besnijdenis bleef in de vroege kerk deze vijf uitdrukkingen van kedusha (heiligheid) in de praktijk brengen. De doop maakte deze Joden dus niet los van hun Joodse identiteit, maar bracht deze voor hen tot haar volle ontplooiing en bedoeling. Dit gold ook van de eucharistie, in nauwe aansluiting bij het Amida-gebed uit de synagoge. Als de kerk die verbinding uit het oog verliest, gaat er iets wezenlijks verloren in de gemeenschap die Jezus als Here aanroept. Om die reden is het ten zeerste aan te bevelen dat de kerk ruimte zal geven aan een zichtbare ecclesia ex circumcisione in haar midden – een kerk uit de besnijdenis die haar identiteit gestalte geeft in aansluiting aan de Joodse traditie en met inachtneming van de mitswoth. Zo wordt zichtbaar dat de band met Israël een wezenlijk onderdeel vormt van de identiteit van de kerk.

Relevantie van deze stem
Kinzer laat in een autobiografisch hoofdstuk zien hoe deze visie zich in zijn denken ontwikkeld heeft en nog niet is uitgekristalliseerd. Het is duidelijk dat er over de zogenaamde bipolaire ecclesiologie ook binnen de jonge messiaanse beweging heel verschillend wordt gedacht. Voor veel leden van de Nederlandse vereniging van Messiasbelijdende Joden, Hadderech, is het juist van grote betekenis dat zij vrij zijn van de wet en deel uitmaken van de gemeente van Christus die op zondag samenkomt. Anderen willen zich wel binden aan onderdelen van de Joodse voorschriften, om vorm te geven aan hun eigen identiteit binnen het lichaam van Christus, zonder zo ver te gaan als Kinzer doet.
Terwijl zijn visie in Nederland weinig bijval vindt, is dat anders in de Verenigde Staten. In mei bezocht ik een conferentie van de Hashivenu-beweging waar Kinzer een belangrijke motor in is. Toch liet de diversiteit aan standpunten ook daar zien dat de zoektocht naar de vormgeving van een eigen Joodschristelijke identiteit nog maar net begonnen is.
In Europa heeft Mark Kinzer de aanzet gegeven tot de vorming van een platform waarin messiaanse Joden uit diverse landen samenkomen om te spreken over de betekenis van de wet in het leven met Christus. In de conferenties van deze zogeheten Helsinki-groep vindt men elkaar in de belijdenis dat Jezus de Christus is, en in het Jood-zijn. Los van deze twee ijkpunten is er weinig consensus over de vraag hoe de ‘bipolaire ecclesiologie’ ten onzent gestalte zou moeten krijgen.
Helaas is er wel consensus in het gevoel dat men sterk geïsoleerd moet leven. Binnen de Joodse gemeenschap worden messiaanse Joden niet erkend als Joden, binnen de kerk krijgen hun specifieke vragen weinig aandacht. Kinzer zoekt hierin bruggen te slaan. Enerzijds zoekt hij ruimte en erkenning in de kerk, op basis van de gemeenschappelijke belijdenis van Jezus als de Messias. Tegelijk zoekt hij erkenning bij de Joodse gemeenschap, op basis van de gedeelde halacha, de levenspraktijk. Het is mooi om getuigenissen te vernemen dat de Hashivenu-beweging er hier en daar in slaagt om tot een wederzijdse erkenning te komen.
Erkenning kan alleen groeien als er herkenning is, op basis van een werkelijk kennen van elkaar. Deze bespreking is bedoeld om tot een nadere kennismaking te leiden, in de hoop dat het nadenken over de genoemde tweevoudigheid een grotere plaats krijgt in de kerk van Christus dan tot op heden het geval is.

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologia Reformata

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 december 2015

Theologia Reformata | 122 Pagina's

Een bipolaire ecclesiologie?

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 december 2015

Theologia Reformata | 122 Pagina's