Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Reflexen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Reflexen

23 minuten leestijd Arcering uitzetten

Gebedsoproep van moskeeën

Al wordt het nieuws in de tijd dat ik deze Reflexen schrijf beheerst door de aanstaande presidentsverkiezingen in de Verenigde Staten, inmiddels beginnen de campagnes voor de Tweede Kamerverkiezingen hier ook voorzichtig op gang te komen. Lijsttrekkers zijn of worden aangewezen en verkiezingsprogramma’s gepresenteerd. Het programma van de SGP is nog niet verschenen, maar op 14 oktober stond al wel op NOS Teletekst te lezen: ‘De SGP wil dat gebedsoproepen van moskeeën verboden worden. Door ze toe te staan, werkt de overheid de islamisering van de publieke ruimte in de hand, staat in het verkiezingsprogramma. Het recht om op te roepen tot gebed is vastgelegd in de grondwet. SGP-leider Van der Staaij wil de grondwet niet veranderen, maar het verbod regelen in een gewone wet. Hij is niet bang dat ook het luiden van kerkklokken onder druk komt te staan: dat is iets wezenlijk anders en past bij Nederland, zegt hij. Gemeenten kunnen nu al regels stellen voor het geluidsniveau, het tijdstip en de duur van de gebedsoproep.’ Hé, dacht ik eerst, de theocratie is weer terug van weggeweest bij de SGP!

Graag had ik meer erover gelezen, maar ik moet het doen met dit bericht en een artikeltje erover in het Reformatorisch Dagblad van de dag erna. Daar staat te lezen dat SGP-fractieleider Van der Staaij zich beriep op artikel 2 van de Wet openbare manifestaties, die bepaalt dat de overheid bevoegd is om bepaalde openbare uitingen te beperken ‘ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden.’ Volgens Van der Staaij heeft de islamitische oproep tot gebed tot onenigheid geleid in Enschede, Middelburg en Utrecht. Een islamitische gebedsoproep is echt iets anders dan het luiden van kerkklokken, meent hij: ‘Klokgelui is een Nederlands geluid, niet alleen voor de oproep tot gebed, maar ook bij rampen en herdenkingen.’ Bij de islamitische gebedsoproep wordt volgens hem per definitie het moslimgeloof beleden. En dát ligt bij de kerkklokken genuanceerder.

Laat Van der Staaij hier een voorzichtig theocratisch geluid horen? Dat staat te bezien. Het gaat hem niet om een beperking van het recht op belijden van de eigen godsdienst, maar om een eind te maken aan de ‘onenigheid’ rond de oproepen tot gebed vanuit moskeeën op een paar plaatsen in ons land. Als we in een wet regelen wat wel en niet geoorloofd is, hebben we er ook geen onrust meer over en kan de plaatselijke overheid meteen ingrijpen, als zich dergelijke problemen ook elders in het land voordoen.

De eerlijkheid gebiedt me te erkennen dat de door Van der Staaij genoemde ‘onenigheid’ mij geheel was ontgaan. Maar inmiddels heb ik op internet over Enschede gelezen dat daar discussie is geweest over de vraag hoe vaak en met hoeveel decibel de gebedsoproep van de nieuwe moskee mag gaan klinken. In Middelburg, las ik online in de Provinciaalse Zeeuwse Courant van 22 september, hebben raadsleden van CU en SGP ‘pijn en verdriet’ geuit over de roep die bij wijze van proef voorlopig op vrijdag over Middelburg heen mag galmen, waarop gemeenteraadslid Van Aalst (PvdA) deze collega’s voorhield ‘dat “heb uw naasten lief” een van de belangrijkste boodschappen van de bijbel is.’ Een oproep tot het gebed is voor elke religie toegestaan, voegde hij eraan toe. Wat Utrecht betreft, de gemeente heeft – zo berichtte het Algemeen Dagblad van 6 juni – vele klachten ontvangen over de gebedsoproep van de nieuwe Ulu Moskee in de wijk Lombok, maar het lijkt allemaal gesust, het moskeebestuur zegt er alles aan te doen om de overlast te beperken.

Deze plaatsnamen noemde Van der Staaij. Heel dreigend en verontrustend ziet het er allemaal niet uit, lijkt mij. Toch heeft hij kennelijk zulke zwaarwegende bezwaren, dat hij het per wet wil regelen. Maar zijn bezwaren zijn bij goed toezien niet principieel-theocratisch van aard. Er is enige maatschappelijke onrust ontstaan, en dat moet niet, is het belangrijkste argument. Maar – er was toch niet zo lang geleden ook enig gedoe over een pastoor die de klokken van zijn kerk naar de smaak van omwonenden iets te vroeg, te uitbundig en te lang liet klinken?! Zeker, en dat zal dus voor Van der Staaij evenmin de bedoeling zijn. Gelijke monniken, gelijke kappen. Wanneer het geregeld wordt op de manier die de SGP kennelijk voor ogen staat, zullen ook de kerken zich hebben aan te passen. In een democratisch bestel zijn dubbele maatstaven contrabande. Hoezeer ik ook van klokgelui houd, we hebben rekening te houden met de gevoelens van andersdenkenden en we moeten als kerken al helemaal geen aversie tegen kerk en geloof willen wekken en aanwakkeren. Dan maar versobering van klokgelui.

In wat de media uit de mond van Van der Staaij optekenden – nogmaals, het is erg summier, té summier, maar ik moet het er nu eenmaal mee doen – komen ook enige inhoudelijke argumenten voor. Ten eerste: ‘Klokgelui is een Nederlands geluid’. Ja, maar dat was het niet altijd al. Het is een historisch argument, het christelijk geloof was hier ooit ook een nieuwkomer. Bovendien, de geschiedenis gaat nu een keer verder en we zijn in het postchristendomtijdperk aangeland. En ‘Nederlands’, is dat de snaar die hij wil raken? Ik begrijp best dat je als politieke voorman wat moet doen om je achterban te behoeden voor afdwalen naar Wilders, maar is het verstandig déze kaart te spelen? Welke sentimenten maak je wakker? Laten die zich daarna nog wel goed beheersen of kunnen ze ook met je op de loop gaan? Ik heb ook wat gezien van de manier waarop Van der Staaij de noodklok heeft geluid over de website ‘Second Love’ die ‘vreemdgaan’ propageert en faciliteert. De SGP wil een verbod op reclame voor overspel bij de publieke omroep. Of dat lukt, is de vraag, maar Van der Staaij had hier voor mijn besef een overtuigend en sterk verhaal, met het principiële argument op de eerste plaats en de praktische argumenten waar ze horen: daaraan ondergeschikt.

En dat tweede argument – de klokken luiden ‘niet alleen voor de oproep tot gebed’, maar doen ook dienst bij rampen en herdenkingen – is dat écht een argument? De herdenkingen, vooruit, zo lang het nog duurt, zo lang men het wil, maar voor allerlei ‘alerts’ hebben we inmiddels wel andere, ook effectievere middelen. Beseft Van der Staaij dat dergelijke verkiezingsretoriek zich ook zomaar tégen hem kan keren? Als je pleidooi voor het verbieden van de gebedsroep die moskeeën graag willen doen uitgaan stoelt op de maatschappelijke onenigheid kun je erop wachten dat D66 deze bal met dank het doel inschiet. Hún doel – welteverstaan – een verdergaande verbanning van geloof uit het publieke domein.

Artikel 36 NGB

De bijlage Letter & geest van dagblad Trouw van 17 september bevatte een artikel over theocratie, geschreven door dr. Sam Janse. Het is zonder twijfel een principieel betoog. Janse zet zijn artikel in met te verwijzen naar de raadsvergadering van de burgerlijke gemeente Krimpenerwaard begin dit jaar. Daar kwam de verhuizing van de moskee in Schoonhoven aan de orde. ‘Het leek een hamerstuk, maar de SGP-fractie ging dwarsliggen. Woordvoerder Eric Koelewijn sprak zich ertegen uit, omdat het hier ging om een valse godsdienst. Allah is een andere god dan die van de Bijbel.’ Dat is een onversneden principieel geluid, en ook het klassieke SGP-geluid, dunkt me.

Janse wil er niet van weten. Hij meent waar te nemen dat Van der Staaij een andere opstelling op dit punt heeft dan de vorige fractievoorzitter, Van der Vlies. Die zou in een interview met de Volkskrant in 2002 gezegd hebben dat hij de bouw van moskeeën wilde tegenhouden. Ik heb het maar even opgezocht en ja hoor, Van der Vlies gaf in dat vraaggesprek aan ‘moeite te hebben met ieder gebouw waar afgoden worden gediend’. En even verderop: ‘Wat zo’n moskee betreft, je moet eerlijk zijn in de wijze waarop je iets wilt tegenhouden. Je moet geen trucjes gebruiken, maar met open vizier strijden. Dan zeg ik dat het absoluut gezaghebbend Woord van God moet heersen over alle terreinen des levens. Dat valse religies uit het openbare leven dienen te worden geweerd. En dat prediking van het Evangelie, en de kerk van Christus, door wetgever en bestuur moeten worden beschermd.’

Janse verwijt Van der Vlies dat hij een oneigenlijk gebruik van artikel 36 maakt. Hij formuleert speels, maar scherp: het is een poging om met behulp van artikel 36 (een islamitisch) artikel 36 op afstand te houden. Stel je voor dat de moslims hier aan de macht komen en een polderkalifaat uitroepen! Nee, daar moet Janse ook niet aan denken, maar hoe eerlijk is het beroep op artikel 36 NGB, is zijn vraag. Als je bedenkt dat de moslims de theocratie van de christenen hebben afgekeken, staan we dan niet heel zwak, als we ook het weren van afgoderij tot taak van de overheid bestempelen? Nu, daar moeten we wel iets op terugzeggen, dunkt me. Laat me dat dan ook maar proberen.

Om te beginnen: dat juist in het gereformeerde Nederland van de zestiende en zeventiende eeuw joden en vrijdenkers – lees Jonathan Israels boeken over de Verlichting – misschien dan niet royaal welkom werden geheten, maar toch juist hierheen kwamen om te schuilen, zegt dat ook iets? De soep van theocratie werd in ons land dus niet zo heet gegeten als ze opgediend werd…

Maar ik heb meer en fundamenteler redenen om bezwaar aan te tekenen tegen Janses ahistorische en contextloze lezing van artikel 36 NGB. Beseft hij wel dat op de achtergrond van dit artikel een wereld staat, waarin de vorst algemeen werd gezien (en zichzelf ook verstond!) als door God aangesteld, om instrument te zijn in zijn hand? ‘Vorst bij de gratie Gods’! Welnu, tegen die achtergrond is artikel 36 dunkt mij te verstaan als: ‘wettige vorst, als u beseft dat God u heeft aangesteld en u uw opdracht gegeven, waarom gebruikt u die dan om de ware religie uit te roeien? Als u uw taak verstaat zoals uzelf pretendeert, namelijk als christelijk vorst, dient u toch terdege na te gaan of hetgeen in de vorige 35 artikelen gezegd in overeenstemming is met de Schrift en de traditie van de kerk der eeuwen?! Dan bent u dus verkeerd bezig als u die gelovigen vervolgt die niets anders willen dan in gemeenschap met de kerk van alle eeuwen het Woord van God te vertrouwen en gehoorzamen!’ Laten we wel wezen, deze belijdenis is ook niet gepresenteerd op een interessant symposium met een hapje en een drankje, maar ‘s nachts over een kasteelmuur gegooid. Het ging om zaken van leven en dood! Wie die context vergeet, maakt van artikel 36 een tijdloos principe. Dat is het niet, en dat is een belijdenis qualitate qua niet. Nee, met artikel 36 werd de wettige vorst een spiegel voorgehouden, met de bedoeling dat hij tot zichzelf zou inkeren. Het is echt iets anders dan een setje ‘vuistregels’ voor een christelijk vorst.

Daar komt nog iets bij. Dat dit artikel één van de laatste is – en dat de overheid dus niet aan de orde gesteld wordt ergens in de artikelen 12-14, over de schepping – moeten we evenmin over het hoofd zien. Alleen artikel 37 over de wederkomst en het laatste gericht volgt nog. Dat is niet zonder betekenis. De spanning is inmiddels hoog opgelopen. Over de roeping van de wettige vorst wordt gesproken in eschatologisch licht. De dopersen worden in dit artikel afgewezen, maar hun misbruik van de eschatologie heft het gebruik niet op. Het onderstreept wat ik al schreef, namelijk dat het niet gaat om een ‘theorie’ over de overheid als goddelijke instelling, maar om een appèl aan de wettige vorst in een als apocalyptisch ervaren tijd. In artikel 37 wordt het ‘rijk van de antichrist’ daarom ook uitdrukkelijk genoemd.

In onze tijd is die christelijke setting – het corpus christianum – verleden tijd. En daarmee een overheid die zichzelf vanuit God verstaat. Maar is het enige alternatief: vasthouden aan een letterlijk en dus contextloos verstaan van artikel 36 of er stilaan in de praktijk afstand van nemen? Dat lijkt mij geen goede gedachte. Het woord van A.A. van Ruler uit 1968 (‘Evangelie en ideologie’) wordt nogal eens aangehaald: ‘In onze tijd kan men om de idee van de theocratie alleen maar lachen, maar ik ben ervan overtuigd dat men in de eenentwintigste eeuw zal merken dat dit de clou van de hele grap is’. Al zou ik liever niet spreken in termen van ‘grap’ en ‘clou’ en denk ik dat ik ook een andere kant uitga als Van Ruler, toch meen ik dat hij in de kern gelijk heeft.

Theocratie – dat is toch wat het woord zegt: Gód regeert daadwerkelijk. Het is niet: Hij moet door ons aan de macht geholpen worden. En evenmin is het zo dat we aan het democratisch proces een zodanig eigen gewicht mogen toekennen, dat de HERE op afstand daarvan wordt gezet. Er zit in veel christelijk denken over de politiek een seculariserende trek, theologisch ten onrechte. Luther ging ervan uit dat God de alles in allen Werkende is, Machiavelli stelde dat God wel veel doet, maar natuurlijk niet alles, en daar moeten wij dan inspringen en een handje bij helpen. En daar had hij wel adviezen voor…

De HERE die regeert is geen ander dan de Vader van onze Here Jezus Christus. Nu, dan heeft de christen ook maar snel af te zien van iedere vorm van heersen, laat staan geweld in de communicatie van het christelijk geloof in de samenleving. Maar evenmin hoeft er met meel in de mond te worden gepraat. Juist als we ons laten onderrichten en leiden door het spreken van het Nieuwe Testament over het staan van christenen in de samenleving zullen we niet de fout maken wie dan ook het geloof op te leggen. Veeleer zullen we leven en handelen vanuit de wetenschap dat God zijn Koninkrijk bouwt, waar wij Hem dienen – en niet Hem voor de voeten lopen en een zwaard trekken. Maar het maakt veel, heel veel, uit of we onszelf zien als mensen die zelf iets klaar moeten maken of als instrumenten in zijn hand, die het ook aan Hem kunnen overlaten hoe Hij zijn Koninkrijk door hen die Hem dienen bouwt. Op zijn soevereine wijze.

Inspiratie uit Engeland

Iets heel anders, maar misschien toch ook niet. Afgelopen maandag 26 en dinsdag 27 september waren zo’n zestig predikanten en belangstellenden naar Groningen getogen om zich te laten inspireren door de vooraanstaande ethicus Samuel Wells, die ervoor gekozen heeft niet fulltime aan de academie werkzaam te zijn, maar zijn hoofdtaak heeft als predikant van St Martin-in-the-Fields in Londen.

Voordat ik op Wells inga eerst iets over wat de Angelsaksische wereld ons in christelijk-ethisch opzicht te bieden heeft. De kerk in Engeland heeft in de afgelopen decennia een geweldige kaalslag doorgemaakt, maar ze zijn er niet in blijven steken. En hetzelfde geldt van de theologen. Als ik kijk naar het terrein waarop ik me voornamelijk beweeg, de ethiek, dan is er veel interessants te halen, zoals de verschillende publicaties van prof.dr. H.J. Paul (vaak samen met dr. B.T. Wallet) over christelijke ethiekbeoefening in Amerika en Engeland wel laten zien. Wat mij betreft is de eerste naam die genoemd verdient te worden die van Oliver O’Donovan, die aan het denken over christelijke ethiek als zodanig en ook in het bijzonder het denken over het staan van christenen in samenleving en politiek en over de taak en het gezag van de overheid fundamentele bijdragen heeft geleverd. Over wat echte theocratie is, valt in zijn The Desire of the Nations veel te leren.

Maar er zijn meer Engelse ethici die iets te zeggen hebben. Op 24 juni jongstleden werd in Apeldoorn een eendaagse conferentie gehouden georganiseerd door de onderzoeksgroep Reformed Traditions in Secular Europe (van de theologische universiteiten van Apeldoorn en Kampen), waar onder anderen de christelijk ethicus van de universiteit van Oxford sprak: prof. Nigel Biggar. Thema was de nieuw opgelaaide discussie over de vragen van ‘rechtvaardige vrede/rechtvaardige oorlog. Biggar heeft in 2013 een even grondige als brede studie gepubliceerd met de toch wel enigszins provocerende titel: In Defence of War. Het is inderdaad een pleidooi om de set van morele criteria rond oorlog en vrede – de ‘rechtvaardige oorlog’-benadering geheten – niet ter zijde te leggen, maar kritisch te beproeven en het er toch maar mee te doen, eenvoudig ook bij gebrek aan beter. Biggar heeft er tegenspraak mee opgeroepen, maar om hem recht te laten wedervaren moet men ook erkennen dat hij in diverse publicaties – en ook in dit boek – uitvoerig ingaat op de vraag hoe er sprake kan zijn van een proces van verzoening. Daar ligt zijn hart, naar mijn gedachte. Wie zich op hem beroept om een ‘frische und fröhliche Krieg’ te verdedigen, heeft hem niet begrepen.

Prof. Michael Banner uit Cambridge is een andere ethicus die hier niet zo bekend is, maar wel verdient gehoord te worden. In 2014 heeft hij zijn in 2013 in Oxford gehouden Bampton Lectures gepubliceerd onder de titel: The Ethics of Everyday Life. Moral Theology, Social Anthropology, and the Imagination of the Human. Het gaat om een ethiek die zich niet alleen maar aan de grenzen van het leven ophoudt, maar om wat werkelijk een goed leven mag heten. De ondertitel vertelt een hoop over wat in het boek te vinden is. Banner heeft met zorg waargenomen hoe de filosofische ethiek en – zij het in mindere mate – ook de theologische ethiek de voeling met ‘everyday life’ is kwijtgeraakt. Het denken over ethiek beweegt zich vooral op het terrein van wat hij noemt de ‘hard cases tradition’. Anders gezegd: ethische bezinning vindt alleen nog plaats, waar het gaat over vragen waar (vooral medische) technologie ons voor plaatst. Het dagelijkse leven laten we dan over aan maximale autonomie.

Banner laat zien wat er dan mis gaat. Hij weet dat ook, als lid van diverse officiële Engelse regeringsadviesorganen. Daarom pleit hij ervoor het oor te luisteren te leggen bij de sociale antropologie die de dagelijkse leefwereld van de mens in kaart brengt: geboorte, huwelijk, ziekte, ouder worden, overlijden, enzovoort. In zijn boek legt hij de uitkomsten daarvan naast wat de Bijbel ons vertelt over ontvangenis, geboorte, leven, lijden, sterven en opstanding van Christus. Zo kan hij de discussie over hoe ver we mogen gaan met voortplantingstechnologie, vanuit de wens of ‘het recht’ om een kind te ‘produceren’ dat ‘mijn DNA’ heeft meegekregen, ineens in compleet ander licht plaatsen door te tekenen hoe in het Book of Common Prayer een nieuwgeboren kind bij de doop in de kring van de gemeente wordt geplaatst, door de peetouders een belangrijke rol toe te kennen. Dan is ons kind niet langer exclusief ons kind, een al dan niet gelukkige combinatie van ‘ons’ DNA, maar kind van de gemeente dat de gemeenschap met Christus nodig heeft. Verrassend en het overwegen waard is ook zijn pleidooi om niet langer de vraag van het zelfbeschikkingsrecht ten aanzien van het levenseinde geïsoleerd en op zichzelf te bediscussiëren, maar ook af te dalen in wat eronder ligt: de angst voor lijden, voor dementie met name. Hebben we een ethiek die daar iets over weet te zeggen, hoe je daarmee om kunt gaan?

Banner pleit zo voor een ethiek die zich niet beperkt tot de moeilijke vragen, maar het hele menselijk bestaan in het licht van het leven, lijden, sterven én de opstanding van Christus binnenbrengt. Dit voorjaar bezocht ik een conferentie aan de universiteit van Oxford die aan dit boek was gewijd; daar was duidelijk dat men zich door hem aangesproken en uitgedaagd weet, ook waar men hem (nog) niet volgt.

Samuel Wells

Maar nu dus Sam(uel) Wells. Hij is een Engelse anglicaan, die een jaar of zeven in de Verenigde Staten als ‘dean of the chapel’ en ‘research professor of Christan ethics’ aan Duke verbonden is geweest en daar ook nauw heeft samengewerkt met Stanley Hauerwas. Samen hebben ze The Blackwell Companion to Christian Ethics geredigeerd. Nu werkt hij alweer sinds 2012 als predikant in Londen. Wells is een geliefd spreker, en wie preken van hem hoort of leest hoeft niet veel moeite te doen om te begrijpen waarom. Het is vaak verrassend, prikkelend, en nooit een goedkoop verhaal.

Op de studiedagen ging het centraal om de nadruk die Wells in enkele recente publicaties erop heeft gelegd dat het in de ‘Christian Practice in a Secular Age’ niet gaat om ‘working for’ of ‘working with’ anderen, het gaat om ‘being’. En dan uiteindelijk niet ‘being for’, maar ‘being with’. Uitgangspunt is dat de HERE God-met-ons is, en dat wij dus niet vanuit welke vorm van scheidingsdenken ook God en onszelf tegenover elkaar moeten zien. Als goed anglicaan onderstreept Wells de betekenis van de incarnatie. In de menswording van Christus laat God zien wat ‘being with’ inhoudt.

Op de conferentie in Groningen lazen we een preek – nu ja, was het dat wel? Of was het meer een bijbels getoonzette lezing over ‘May They Find in You a Blessing’? Hoe dan ook, deze toespraak begon waar die volgens sommigen altijd behoort te beginnen: in het paradijs. Gods ‘Plan A’ – Adam – lijdt schipbreuk, daarom komt nu ‘Plan B’, en dat is Noach. Maar dat ‘werkte’ ook al niet, dus kwam ‘Plan C’: Abraham. Hij wordt geroepen om tot een zegen te zijn (vandaar de titel van de toespraak). Zijn we dat?, was daarom de kernvraag. Het gaat erom dat we mensen moeten zien te worden door wie anderen welzijn, vrede en vreugde vinden. Aan het begin van zijn toespraak werpt Wells de vraag op waarom hijzelf niet die zegenrijke figuur is die hij zou willen zijn. ‘What’s stopping me?’ Aan het eind blijkt er een doorlopende lijn te zijn van Abraham via Jezus naar ons toe, en is de vraag niet meer waarom je het niet bent en wat je precies verhindert dat te zijn, maar of je zegen wil verspreiden en Gods zegen wil ontvangen.

Het viel me op dat Christus in deze preek enkel terloops ter sprake kwam. In andere toespraken is dat anders, maar misschien toch ook niet wezenlijk. Het gaat in Plan A, B en C om de doorgaande lijn: God maakt nieuwe plannen als vorige mislukken en is dus voortdurend gévend naar ons op weg, met als uniek hoogtepunt de menswording van Jezus. Maar het is één doorgaande beweging van ‘being with’, waarin wij geroepen zijn te participeren.

Ik begrijp die wens om God niet rationeel op afstand te zien. Dan wil het ook in de preek niet meer echt lukken om Hem vervolgens met behulp van allerlei geloofsvoorstellingen te tekenen als ons zoekend. Het lijkt mij alleen maar goed en bijbels om schepping en herschepping dicht bij elkaar te houden. Prachtig zegt artikel 17 NGB: ‘Wij geloven dat onze goede God, toen Hij zag dat de mens zich zo in de lichamelijke en geestelijke dood gestort had en zich volkomen rampzalig gemaakt had, hem in zijn wonderbare wijsheid en goedheid zelf is gaan zoeken, toen hij bevend voor Hem vluchtte, en hem heeft getroost met de belofte hem zijn Zoon te geven.’ Deze HERE is ook geen ander dan die, toen Hij de schepping voltooid had, eerst een dag van rust heeft ingelast, om die te zegenen en te heiligen, om als het ware binnen te trekken in zijn schepping. We moeten niet doen alsof Gods zoeken van ons in Christus een ‘noodmaatregel’ is die eigenlijk vreemd is aan hoe Hij de schepping heeft bedoeld. Wat mij betreft heeft Christoph Gestrich ook gelijk als hij in enkele diepgravende studies plaatsbekleding – in de zin van voor elkaar instaan – als karakteristiek voor het leven in Gods schepping tekent. Dat komt dus heel dicht bij Wells, maar het verschil is dat de incarnatie toch een ander, nieuw verhaal is. Wat voor de deelnemers aan de conferentie zo aantrekkelijk was in Wells’ benadering, is dus niet vreemd aan het gereformeerd belijden (lees alleen hoe Calvijn in Boek I van de Institutie God tekent als de mens zoekend, uitnodigend, enz.!).

Mijn vragen zitten bij die ononderbroken doorgaande lijn die hij van schepping via val en verbond naar ons trekt. Hoezeer participatie en voor elkaar instaan Gods bedoeling weerspiegelen en het geheim van de schepping vormen, niettemin is het werk van die ene mens geworden Zoon van God, Jezus Christus, volstrekt uniek en plaatsvervangend. We mogen ook heel blij zijn dat het zo ligt, want nu hoeven we niet te eindigen bij de vraag of we wel zegen willen verspreiden en ontvangen. Die vraag heeft God zelf beantwoord. Wij mogen verwijzen naar en leven van Hem die is afgedaald in onze onwil en dwaasheid om onze schuld te bedekken en door zijn Geest zowel het willen en het werken in ons te bewerken.

Memorabilia

Als eerste vermeldenswaardig feit noem ik uiteraard het afscheid van ons redactielid prof.dr. Gerrit Immink als hoogleraar Praktische Theologie aan de PThU. Op vrijdag 16 september jongstleden is ter gelegenheid daarvan een mini-symposium gehouden over ‘Bidden in het besef van Gods tegenwoordigheid’. Dit thema was uiteraard ingegeven door zijn gelijknamige boek dat die middag werd gepresenteerd. Op dit boek werd gereageerd door prof.dr. Geurt-Henk van Kooten (RUG), prof.dr. Henk de Roest en ds. Marrit Bassa (Voorst). De scheidende hoogleraar werd toegesproken door dr. Theo Pleizier en rector prof.dr. Mechteld Jansen. Er volgde een zeer druk bezochte receptie. Graag feliciteren we prof. Immink met dit mooie afscheid en danken we hem voor het boek dat hij ons ter gelegenheid daarvan gegeven heeft!

Op 12 september vond in Kampen de promotie plaats van Marinus Beute, vrijgemaakt-gereformeerd predikant, op een homiletisch proefschrift. Titel: Wie ben ik als ik preek? Bronnen en herbronning van het homiletisch zelfbeeld. Promotor was prof.dr. C.J. de Ruijter.

Op 6 oktober promoveerde de eveneens vrijgemaakt-gereformeerde predikant Pieter Boonstra aan de PThU in Groningen op het proefschrift Omgang met de Bijbeltekst in de preek. Een empirisch homiletisch onderzoek. Promotor was prof. dr. F.G. Immink en co-promotor dr. T.T.J. Pleizier.

Op 21 oktober 2016 – op het moment van schrijven van deze Reflexen ligt het nog in het verschiet – hoopt drs. Simon van der Lugt te promoveren op een dissertatie met als titel: Gereformeerde christenen ontmoeten Surinaams-Hindostaanse hindoes in het Rijnmondgebied. Een analyse van de ontmoeting vanuit de verschillen in cultuur en religie. Het betreft een gezamenlijk doctoraat van de Evangelische Theologische Faculteit, Leuven en de Theologische Universiteit van de Gereformeerde Kerken in Nederland, Kampen. Promotores zijn prof.dr. P.S. Boersema uit Leuven (ETF) en prof.dr. S. Paas van de TU Kampen.

Graag feliciteer ik namens redactie en lezers de gepromoveerden van harte met de verwerving van het doctoraat en wens ik hun toe dat hetgeen ze zich in hun onderzoek eigen gemaakt hebben – en stellig voor henzelf verrijkend is geweest – zelf vruchtbaar kunnen maken voor hun dienst in kerk en theologie en ook bevruchtend zal zijn voor de theologische discussie.

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologia Reformata

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 december 2016

Theologia Reformata | 116 Pagina's

Reflexen

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 december 2016

Theologia Reformata | 116 Pagina's