Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De grenzen van het denken - Een gesprek

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De grenzen van het denken - Een gesprek

Het onderstaande is de weergave van een doorons in de periode augustus-november 1977 gevoerde schriftelijke gedachtenwisseling.

26 minuten leestijd Arcering uitzetten

B: De beweging voor reformatorische wijsbegeerte is ontstaan in de in veel opzichten merkwaardige periode tussen de beide wereldoorlogen. Aan de ene kant is er de nawerking van Kuyper's program ('Geen duimbreed . . .'), en het is verleidelijk om 'De Wijsbegeerte der Wetsidee' - waarmee de beweging veelszins wordt geïdentificeerd - te zien als het sluitstuk van een Kuyperiaans 'triomfalisme'. Aan de andere kant zijn er verbanden met een beweging van jongeren, op zoek naar nieuwe antwoorden en met nieuwe vragen. U hebt, vrijwel vanaf het begin, de ontwikkelingen in de beweging voor reformatorische wijsbegeerte van binnenuit meegemaakt. Hoe taxeert u - terugziende - het ontstaan van deze beweging?M: De beweging voor reformatorische wijsbegeerte moet inderdaad gezien worden als noodzakelijk te verwachten vrucht van de pogingen tot een christelijk (bijbels) beoefenen van wetenschap. Tot daartoe waren deze pogingen veelszins tot 'theologie' beperkt gebleven, waarbij het specifieke karakter van het theoretisch denken niet in de overweging werd betrokken. Kuyper was vóór alles man van de praktijk. Het traditionele grondthema 'natuur-bovennatuur' bleef op de achtergrond zijn invloedrijke rol spelen en leverde dus toenemende moeilijkheid op toen het er hoe langer hoe meer om ging, de niet kerkelijk-theologisch in kaart te brengen terreinen onder schriftuurlijke gezichtshoek te vatten. Wat betekent 'schriftuurlijk'? Kan men, reeds bij deze vraag, met 'theologisch' onderzoek volstaan? De vragen gingen bijzonder klemmen, toen Kuyper's oproep tot geheel het volk op zijn verschillende levens- en werkterreinen gehoor begon te vinden en de 'wetenschap' van daaruit werd ondervraagd. Wetenschap blijft wetenschap, ook buiten theologie, en nu was zij het juist, die haar invloed ver buiten de 'reikwijdte' van theologie, intussen fel antichristelijk, ging uitoefenen, langs haast alle vakgebieden, op het totale leven. Hoe moest deze ontkerstende en ontkerstenende wetenschap worden tegengetreden? Het antwoord ligt voor de hand, dat dit dan 'wetenschappelijk' moet geschieden, maar direkt melden zich de vragen naar de competenties en onderlinge competentiegrenzenvan de erbij betrokken wetenschappen. Deze zelf, als in hun 'vak' gespecialiseerd, kunnen slechts beperkte antwoorden op die vragen geven, a priori vanuit het vakgebied zelf gesteld. Men heeft dan ook beseft - en de ondervinding der eeuwen drong zich hierin op - dat daarbij wijsbegeerte aan bod was, waarvan de sporen vaak genoeg expliciet aan de orde kwamen, zonder dat de wetmatigheid van deze samende praktijk en de ontwikkeling dientengevolge van de natuurwetenschappelijke methode - zij zich opdrongen, begonnen de vragen te dringen en lag het voor de hand, dat de praktisch zo produktieve methode van de mechanische natuurwetenschap zich opdrong als de enig betrouwbare algemeengeldige. Hier en daar werd nog felle strijd geleverd, maar de vermeend praktische behoefte scheen te beslissen. Het gevolg was een verdeling in drieën ten aanzien van het 'antwoord aan de tijd'. Allereerst een pragmatisch positivisme als exklusief wetenschappelijk; vervolgens een (evenzeer uit praktische overwegingen aanbevolen) aanleunen tegen psychologiserende of economiserende 'antropologieën'; tenslotte in christianiserende omgeving het zoeken van een compromis met één van al deze richtingen, gesteund door vermeend praktiserende 'theo-logie'. Het terrein van deze ontmoetingen zelf, voorzover wetenschappelijk in geding, móest echter wijsgerig karakter dragen, of dit nu erkend dan wel miskend werd. Al wie dit probeerde te ontkennen, laadde de verdenking op zich, voor zijn uitgangspositie niet te willen of durven 'staan', omdat deze altijd boven elke wetenschappelijke verantwoording uitreikt. Het spreekwoord over de waard en diens gasten doet zich hier spoedig gelden en degenen die binnen christelijke kring ten aanzien van de 'wijsbegeerte der wetsidee' over een Kuyperiaans 'triomfalisme' hebben proberen te spreken, waren zelf in de buurt van bedoeld spreekwoord. In verband met uw bedoeling wil ik tenslotte hierop wat nader ingaan. De vraag was of het calvinistisch filosoferen in de term 'de wijsbegeerte der wetódee' niet in de omgeving van 'triomfalisme' dreigt te komen, en wij haasten ons om tegelijk met elk vermeend Kuyperiaans 'triomfalisme' het lidwoord 'de' vóór- 'wijsbegeerte' - behalve als het om een aanduiding gaat - buiten de deur te zetten. Want de diepe grond waaruit wij leven, dus ook wetenschap beoefenen, dus daarin met wijsbegeerte aanvangen, kan niet het kennen van enige 'wet' zijn, doch slechts de gebrokenheid van het vernederende kruis, die ons met de blik vooruit achter de triomferende Christus voortjaagt. Geen voortijdige triomf, maar voortdurend uitzien naar Zijn komst. Intussen hebben wij daarmee wel antwoorden te geven aan allen die wij op die weg tegenkomen, en die antwoorden moeten een richting (beweging!) gewezen krijgen. Daaraan heeft reformatorisch filosoferen, binnen het gebied en de struktuur der wetenschapsbeoefening, een bijdrage willen leveren. Een bijdrage die dientengevolge ook steeds in beweging behoort te blijven. Dus: hoe meer vragen, hoe beter. Mits binnen de konkrete verwachting van Hem Die niet ophoudt, in de beweging van Zijn wederkomst Zich te haasten.

- Gedurende ruim veertig jaren is er nu gefilosofeerd over de conceptie van Dooyeweerd in zijn 'De Wijsbegeerte der Wetsidee' (1935/36). Wat is er aan'winst' geboekt?

'Winst' is een moeizame term voor wat u bedoelt. Of er dergelijke 'winst' is geweest hangt zeker af van de gezochte richting, te weten een elkander verstaan vanuit Christus' offer en Zijn verrijzenis als Koning van alle creatuur. Alleen door degenen die dit verstaan kan er in hun wetenschappelijke werkzaamheid winstgevend richting worden gekozen. Wie daartegenover alleréérst aan wetenschappelijk gebruik denkt, heeft bij voorbaat 'verloren'. Het gaat voor ons dan ook om strijdpositie op dit punt, en dat betekent een van begin tot eind - in dit geval met behulp van onderwijs der reformatorische wijsbegeerte - telkens positie kiezen. Of dit zal uitmonden in 'resultaat' is ten aanzien van het inzien der keuze zelf secundair. En hier is zeker winst in de zin van vooruitgaan in inzicht geboekt. Zodra men allereerst aan wetenschappelijk te meten verworvenheden zou denken, is er slechts achteruitgang te verwachten. Ik ben van mening dat voor dit alles binnen in veel opzichten tevoren scholastisch vervormde gereformeerde kuituurkring ogen beginnen open te gaan. En dat was Dooyeweerd's bedoeling.

- Het gaat bij reformatorische wijsbegeerte dus niet in de eerste plaats om de opbouw van een 'systeem', dat in wetenschappelijk opzicht zou kunnen concurreren met andere 'systemen'. Voor u is wijsbegeerte veeleer een middel in de strijd waarin ook de christen-wetenschapsman is geplaatst, een hulpmiddel om deze de juiste richting te doen behouden ('kritiek der subjectiviteit'). Dat neemt echter niet weg, dat het bij wijsbegeerte om wetenschappelijke kennis gaat. Waarin kan deze kennis dan bestaan? Wijsbegeerte als hulpmiddel betekent m.i. dat je voortdurend aansluiting moet zoeken bij de aktuele situatie. Je moet voortdurend bereid zijn het gekozen terrein van bezinning te verleggen als de 'nood der tijd' daartoe aanleiding geeft. Zijn er, voorzover het wijsbegeerte daarbij om kennis gaat, daarin 'konstanten' aanwijsbaar?

De vraag naar de mogelijkheid van een 'systeem' hangt af van de kritiek der subjectiviteit. Nu is wetenschappelijk denken als zodanig systematisch denken. Dan valt eerst te be-denken dat alle denken (evenals het handelen etc.) oorsprong neemt. Deze kan hier alléén uit de menselijke (in dit geval denkende) subjectiviteit komen. Hoe men de 'denk'-subjectiviteit ziet, hangt er dus vanaf hoe men de (denkende) mens ziet. Het westelijk denken is 'oorspronkelijk' vergiftigd door de mens als denken te zien en te beleven. De goede bedoeling was 'bezinnen'. Maar wie daarbij zijn anker in het denken uitwerpt, komt aan verdere bezinning niet toe. Het middel verwordt tot oorsprong en uitkomst in-één.

De onafwijsbaar steeds terugkerende vraag is dus die naar het begin van de in het léven verschijnende 'ik'. Gezien al het bovenstaande kan dit niet een wijsgerig te beantwoorden vraag zijn. Toch gaat het bij wijsbegeerte om 'wetenschappelijke' 'kennis'. Deze is onbegrensd wat de te betreden (dus aardse) 'terreinen' betreft, maar gebonden aan (niet binnen haar afgebakend vermogen vallende) plaats en struktuur. Het wetenschappelijk systematisch denken onderscheidt zelf een denkende subjectiviteit tegenover gedachte 'wetenschappelijke' 'objectiviteit'. De subjectiviteit kan zelf noch de plaats noch de uitgestrektheid noch de innerlijke aard der objectiviteit afgrenzen. Deze is in de werkelijkheid ('wet') gegéven en móet dus door de subjectiviteit tastend worden gezocht, zonder dat deze dènkend hierin kan beslissen. Juist hier speelt zich de boven wetenschappelijke strijd af die wij op het oog hebben, en komt dus de boven - het steeds systematisch - denken uitgaande bezinning in het spel. Wijsbegeerte moet dus, binnen de aan haar gestelde grenzen, als wijsbegeerte steeds systematisch denken, maar moet zich dus ook binnen deze grenzen van buiten die grenzen doen richten. Dit richten is geen wetenschappelijke systematiek meer, doch boven wetenschappelijke ontsluiting. Wettig is de vraag naar 'konstanten'. Als de wijsbegeerte deze vraag ten behoeve van de wetenschap gaat beantwoorden, dient zij zich aan te sluiten bij de behoeften van de wetenschapssituatie van de tijd, en dit heeft de wijsbegeerte der wetsidee proberen te doen in haar leer van wetskringen en ontsluiting, waarbij in de loop der tijd zelfs gebruikte 'konstanten' nog wel eens niet konstant kunnen blijken, maar waarbij eis en orde van de ontsluitingsdynamiek streng en onvervangbaar blijven.

- U merkte op dat in de loop der jaren in de kring van de reformatorische wijsbegeerte het inzicht is verdiept. Waar en waarin ziet u dat?

Het gaat hier om een subtiel 'geestelijke' aangelegenheid, waarbij het al te konkreet op tafel trachten te leggen van konkreta de aandacht direkt zou afleiden in een richting die u en ik gemeend hebben te moeten kritiseren. Voorzichtig meen ik in de aangegeven richting het inslaan van de juiste (geestelijke) baan te mogen konstateren, doch juist hier moeten we oplettend en niet al te stellig zijn. Toch meen ik op hoopvolle tekenen en vertegenwoordigers te mogen wijzen: Prof. Van der Hoeven, Prof. Schuurman, Dr. Griffioen. Intussen is dit een terrein waar verwant slechts door verwant herkend pleegt te worden (een goed verstaander . . .). Er zal veel en geduldig overlegd moeten worden

- Het herkennen van medestanders is een subtiel'geestelijke' aangelegenheid, zegt u. Zonder dat te willen bestrijden zou ik erop willen wijzen dat dit herkennen zich meestal voltrekt via het kennisnemen van boeken, artikelen, ed., in zekere zin dus via tastbare realiteiten. Welke toetssteen legt u dan aan?

Dit is een tere aangelegenheid, want de tastbare realiteiten die u noemt zijn de produkten van de menselijke ziel en laten haar 'binnen'-zijde zien. Interpreteert de lezer dit juist? Een vergissing hierin leidt tot een averrechtse uitkomst en kan elk volgend kontakt onmogelijk maken. De boeken en artikelen kunnen op deze manier een waar mislukkingsinstrumentarium vormen. Daarom zal er stellig dikwijls moeten worden nagevraagd (waartoe niet elke ondervraagde steeds bereid is). De juiste wijze van handelen in dezen zal vaak afhangen van diepte en uitkomst die de kritikus voor de geest staan. Niettemin heb ik duidelijk te maken wat mij uiteindelijk voor de geest staat, vooral onder hen die zich christenen noemen. Vandaar 'subtiel'. Aan de eis 'christelijk' (evangelisch dus) is slechts voldaan, wanneer in en vanuit de diskussie tevoorschijn treedt dat het schrijver en kritikus gaat om het verschijnen van de Zich overgevende Heiland, wiens voetsporen wij in dezen juist hebben te drukken en na te volgen. Dat is heel wat moeilijker dan de gebruikelijke 'theologische' 'gedachten'-wisselingen, die boven de rang van voorlopige hulplijn nooit kunnen uitkomen. Deze zijn nooit subtiel, maar intussen wellicht dienstbaar.

- De vraag naar het begin van de in het leven verschijnende 'ik' is onontwijkbaar, maar niet wijsgerig te beantwoorden. Dat betekent dat het hier gaat om belijden. Elders merkte u daar over op: "Men kan het 'belijden' in de wetenschap critiseren zoals men wil, ook zij zal niet kunnen ontkomen aan het afleggen van rekenschap aangaande het 'begin' harer werkzaamheden, op gelijke voet als dit voor elke sector van het practische leven geldt." (Grondmotief, Phil. Ref. 31 [1966], 119.) De moeilijkheid is - denk ik - hoe we dit in concreto moeten doen, en vervolgens: hoe dit belijden funktioneert. Gaat dit belijden funktioneren als een 'axioma', waaruit dan vervolgens allerlei resultaten worden afgeleid?

De 'wetenschap' kan niet door wetenschappelijke opbouw (analyse-synthese) komen tot het aanwijzen van het begin van haar werkzaamheden. Dit is voor elke menselijke werkzaamheid zo. Ook voor haar blijft aan de ene kant staan het begin van alles en aan de andere kant wat wij wel 'objectswereld' kunnen noemen (alle objecten en objectieve verbanden), waarin, waarmee en waardoor de objectswereld bestaat. Zonder wetenschappelijke bestudering hiervan kan onze samenleving heden niet meer optimaal funktioneren. De 'objectswereld' hangt echter in haar oorsprongen en strukturen wel af van de 'subjectswereld'. Bij fout gaan ondervindt de 'subjectswereld' de terugslagen (vaak pas later opgemerkt). Dit drijft voort tot het zoeken van uiterste oorsprongen. In het aan het licht brengen hiervan (steeds verbonden met de nabije en verre uitvloeisels van theorie en praktijk) dienen zich de beloopslijnen van het menselijk konkluderen aan, en deze lijnen vertonen hun onderlinge samenhangen zoals die alle uit één uitgangspositie voortvloeien. Ook de uitgangsposities (terugziende vanuit de konklusies) kunnen in de loop van de tijd eindeloos gevarieerd schijnen, maar aan het uiterste 'begin' móet (als van immers menselijk begin) een belijdenis tevoorschijn komen van de aan het woord zijnde mens, die als mens zich niet vanuit een partieel werkterrein (in dit geval wetenschap) waar kan maken, doch slechts vanuit wortel en centrum. Het is m.i. duidelijk dat het belijden dus nooit als axioma kan funktioneren. Want een 'axioma' is een wetenschappelijk hulpmiddel, dat in zijn naam reeds aanduidt hoe hierachter naar geen groter wetenschappelijke klaarblijkelijkheid kan worden teruggevraagd. De christelijke wetenschapsbeoefenaar moet dus te scherper uitkijken, dat hij - juist in het tot de grenzen voeren van beleid en diskussie - op het tot zover 'nog' wetenschappelijk terrein in zijn wetenschappelijke redeneringen volstrekt zuiver wetenschappelijk blijft. Het zien van de grens is het eigenlijk wetenschappelijk doel van het onderling kontakt der partijen. Alleen daaruit kan de oorspronkelijkheid der wetenschap wettig blijken, en dat is 'onze' opdracht in dezen.

- Het zien van de grens is van het grootste belang. Als ik u goed begrijp doelt u dan op de grens tussen het gebied van de 'zuivere wetenschap' en de sfeer waar de centrale menselijke beslissingen vallen, dat 'begin' waar van belijden sprake is. Is het mógelijk een zo scherpe grens te trekken als ik nu suggereer? Aan de andere kant stelt u dat ook de wetenschappelijke resultaten, produkten van de menselijke geest, de 'binnen'-zijde hiervan laten zien. Dat zou betekenen dat de grens, waar het zoeven over ging, minder scherp is dan het woord 'grens' suggereert. Kennelijk heeft het belijden over deze grens heen toch 'inhoudelijke' konsekwenties op het gebied van de wetenschap. We komen hier in de buurt van de idee van een 'christelijke wetenschap' . Is dat juist? En zo ja, wat is dan het kenmerkende van deze 'christelijke wetenschap'?

Volgens mijn eerste indruk van uw vraag moet ik antwoorden, dat u mijn bedoeling juist heeft verstaan. Misverstaan wordt mogelijk door de interpretatie van de termen 'grens' en 'inhoudelijk'. Het gaat juist om de grenzen binnen het inhoudelijke. Zij dragen zelf inhoudelijk karakter (zoals u 'inhoudelijk' opvat). Daarin moet zich het eigen karakter van christelijke wetenschap uitdrukken. Dit betekent tegelijk dat de christelijke 'belijdenis' - niet in formele maar in materiële zin - de grenzen aanwijst, normatief. Dit moet bij het voortschrijden op de weg der wetenschap telkens duidelijk blijken. Misschien is het doelmatig dit met een voorbeeld te verduidelijken, mits het in de ruimste zin wordt opgevat. Het voorbeeld ligt aan het begin van de bezinning. Vanwaar vertrekken wij? Uit de 'idee' van een scheppend souverein God, of vanuit de beleden en aangebeden Vader van onze Here Jezus Christus? Indien vanuit het laatste (des ja), dan zijn wij hoofd voor hoofd - juist ook in het hier bedoelde denken - bij de Christus uit Col. 1, 27: Christus in u, de hope der heerlijkheid. Daar zijn wij bij het middelpunt der schepping in het mensenhart. Vanuit deze belijdenis naar buiten (in de schepping) ziende, moeten wij ze op elk punt waar maken. Dan ontmoeten wij de onderlinge ontsluiting der modaliteiten, elk naar aard en plaats, maar binnen de individualiteitsstrukturen steeds in beweging en gericht uit het hart door levend geloof. Binnen het wetenschappelijk bedrijf moeten nu filosofie en vakwetenschap innerlijk en innig samenwerken, in voortdurend biddend opzien in haar levenspraktijk naar de bedoelde hoop der heerlijkheid. Dit vanaf alle tijden verborgen, maar nu geopenbaard mysterie is geopenbaard aan Gods heiligen. Daarbuiten is de duisternis der verberging. Ons 'aan het werk gaan' begint hier en het ontsluitingsproces, in dit geval van ons wetenschappelijk denken, moet hier zijn strenge en gelovige waakzaamheid gaan vertonen, gewapend met geloof èn kennis van de betreden terreinen (welke kennis ook zó alleen kan worden verworven). Mag ik het deze keer hierbij laten? Een christelijk willend wetenschapsbeoefenaar heeft voorlopig reeds zijn handen vol en alle 'grenzen' zijn er tegelijk in gemoeid. Alle soorten van scholastiek zullen wij tegenover ons vinden, doch onze wijsbegeerte moet vóórt. Dit betekent niet dat u en ik nu 'haast' zouden hebben; moge Gods Geest in alle kalmte ons voorthèlpen.

Ik geloof dat we op een belangrijk punt zijn aangekomen, en dat het goed is hier even te blijven stilstaan. Het gaat daarbij om de vraag wat nu het eigene is van christelijke wetenschapsbeoefening. De problematiek daaromheen hangt m.i. samen met de interpretatie van de termen 'grens' en 'inhoudelijk'. Tastend naar de juiste woorden zou ik daarvan het volgende willen zeggen. Aan de ene kant zijn er mensen die de 'grens' zien als een welhaast waterdicht schot tussen het gebied van de wetenschap en de religieuze sfeer. Zij geven toe dat de wetenschapsbeoefenaar als mens gelovige is, belijder zo men wil, maar stellen anderzijds dat met die belijdenis op wetenschappelijk gebied, waar het immers gaat om het formuleren van theorieën en het verzamelen van gegevens volgens strenge methodische eisen, niets te beginnen is. Een slogan is dan bv.: de Bijbel is immers geen handboek voor de wetenschap, en camouflagemiddelen zijn: wetenschappelijke juistheid en religieuze waarheid, feit en betekenis. Aan de andere kant zijn er mensen die van geen 'grenzen' willen weten. Zij stellen - terecht - dat er geen grenzen zijn aan het gezag van de Bijbel, maar brengen dat in praktijk door aan de Bijbel 'ideeën' te ontlenen, er teksten uit te isoleren, en hiermee vervolgens wetenschappelijk aan het werk te gaan. Deze 'ideeën' en teksten gaan dan fungeren als bouwstenen waaruit deduktief theorieën worden afgeleid. Fragmenten uit het belijden gaan op deze manier fungeren als axiomata. Beide alternatieven moeten worden afgewezen. De christelijke belijdenis moet in het leven van de wetenschapsbeoefenaar waar gemaakt worden, maar dat gebeurt op het 'terrein' van de wetenschap op wetenschappelijke wijze. Op dat terrein komen we dan in aanraking met de grenzen. Maar hoe? Als we wetenschap 'definiëren' als het formuleren van hypothesen (verklaringen) en het met behulp van waarneming en andere gegevens methodisch toetsen van deze hypothesen, dan kan daarover misschien het volgende gezegd worden. De grenzen komen in zicht bij a. het antwoord op de vraag waartoe ik mijn hypothesen ontwerp; b. de keuze van mijn hypothesen; in de 'ruimte' van alle mogelijke hypothesen is door Gods openbaringswoord een grens gesteld; c. de toetsing van mijn hypothesen: betrek ik daarin bv. ook de 'informatie' die het Woord Gods geeft, daarbij telkens de strekking van het spreken Gods in rekening brengend? Wij worden als christenen veelal geconfronteerd met in naam van de wetenschap geproclameerde beweringen, ontdaan van hun methodische beperktheid en betrekkelijkheid, zonder besef van grenzen. Daarom is een juiste kijk op de grenzen voor de christen-wetenschapsbeoefenaar van zo groot belang. Misschien is dat wel het eigene van christelijke wetenschapsbeoefening. Dit is een wat lange vraag geworden. Kunt u zich in mijn beschouwing vinden?

Hierin kan ik mij gehéél vinden. Voor de christenwetenschapsbeoefenaar met de juiste 'kijk' gaat het er nu verder om het gevolg van de juiste grensvisie te richten en te verwerken in het wetenschappelijk materiaal, dat zijnerzijds op de 'ontmoeting' moet worden toegespitst.

- Kan de theologie behulpzaam zijn bij het aanwijzen van de grenzen op het terrein van de diverse vakwetenschappen? Bij het stellen van deze vraag bedenk ik dat het onjuist is te spreken van 'de' theologie. U zult een nadere kwalificatie gewenst vinden. Welke?

Ten aanzien van het slot der vraag zou ik willen aanraden eenvoudig het lidwoord weg te laten en slechts te spreken van 'theologie'. Wat het behulpzaam zijn betreft, moge theologie steeds bedenken dat zij hierin marcheert in het onmiddellijk gevolg van wijsbegeerte. Haar eigen 'vak' betreft de transcendentale grenskring der schepping. De aanraking met de diverse vakwetenschappen zal zich in hoofdzaak afspelen binnen de logisch-analytische analogie van het geloof, waarop de overeenkomstige analogieën der voorafgaande kringen alle anteciperen. Daar zal theologie hebben te waken tegen enerzijds usurpatie van het 'denken' ten koste van wat tot de souvereiniteit in eigen kring van het 'geloof behoort, anderzijds tegen aantasting van de eigen 'majesteit' van het geloven als zodanig door theologisch geknutsel in de logische analogieën der andere kringen. Het definitieve 'wachtwoord' zal intussen altijd van gelovig ontsloten en gerichte wijsgerige aard zijn.

Misschien kunt u hier nog wat dieper op ingaan aan de hand van de volgende vragen: Wat behoort tot de souvereiniteit in eigen kring van het 'geloof'? Waar ziet u genoemde usurpatie van het 'denken'? Betekent het anteciperen van de logisch-analytische analogieën van de overige kringen op de logisch-analytische analogie van het geloof dat - omgekeerd - deze laatste analogie de eerdere ontsluit? Waar gaat ontsluiting over in geknutsel?

Alles wat tot een 'wetskring' behoort wordt bepaald vanuit zijn zin kern, die onder de dynamische leiding der 'hoger' gelegen zinkernen de ontsluiüngsrichting neemt. Het ontsluitingsproces, gericht vanuit het hart (wortel), vangt aan in het geloven. Tot de souvereiniteit in eigen kring van dit geloven behoort dus al datgene dat wij slechts door de Geest Gods kunnen verstaan. Wie Hem niet aanvaardt blijft ónderworpen aan deze waarheid (werkelijkheid), maar volgt dan de geest van de afval ("Gij zult als God zijn . . .") en werkt vanuit die leugen naar leugen. Geloven is permanente transcendentale strijd. Usurpatie van denken is overal waar het verstand zich waagt buiten de - slechts in geloof te vatten - waarheid van Gods geestelijke openbaring, die altijd eenvoudig en exklusief is. Het spekuleren over Gods scheppingsdagen behoort tot zulke usurpatie. Dat de logisch-analytische analogieën der andere kringen anteciperen op de logisch-analytische analogie van het geloof betekent dat slechts de juiste ge/oo/sonderscheiding de gang van ons onderscheiden veilig stelt. Zij is intussen een zaak van voortdurende gelooisoefening onder het Woord van God. Het slot van de vraag is beslissend. Analogieën (in dit geval de logischanalytische van de geloofskring) kunnen zelf nóóit ontsluiten. Wie dit probeert zit in het door u bedoelde 'geknutsel', dat des te gevaarlijker is omdat we hier met de westerse afgod in aanraking zijn. De dynamiek der ontsluiting gaat van de kernen uit en richt zich daarop. Wel is de logischanalytische analogie van het geloof - onderworpen - behulpzaam in het uitzetten van ontsluitingsbanen, maar altijd onder de scherpste kontrole vanuit de zinkèrn, die vanuit het hart haar dynamiek ontvangt.

- Is het mogelijk - vandaag de dag klemt dat probleem des te meer - ten aanzien van konkrete dingen normatief te spreken, te zeggen "zo wil God het"? Kan dat, zonder in 'afleidend' denken te vervallen, d.w.z. zonder bijbelteksten als axiomata te gebruiken voor een daarop te bouwen redenering?

Het antwoord op deze vraag kan van mijn kant inderdaad niet anders dan éénzijdig positief (konkreet-normatief) zijn. Het "zo wil God het" als antwoord op een vraag naar de normativiteit in konkreto lijkt veel op geestelijk algemeengeldig verklaren door een vermeend 'geestelijke' competente autoriteit. Terwijl 'afleidend' denken hier veel op aantasting van de heiligheid van Gods 'competentie' gaat lijken maar in waarheid slechts ontleend kan zijn aan verabsolutering van tijdelijke 'macht', zal daartegenover alleen een bescheiden, maar beslissend gelovige houding de juiste zijn; nooit via axiomata uit teksten. Teksten zijn alleen op hun plaats onder het onafgebroken luisteren naar het Woord Gods in zijn geheel. Overigens geen 'leergezag', maar in volle zin 'Woord'- gezag.

- Is die gelovige houding, waarop het aankomt, herkenbaar - ook voor niet-christenen?

Het antwoord op deze vraag moet pertinent ontkennend luiden. Immers, de niet-christen weet per definitie niet wat geloof in positieve zin betekent. Dit geloof wordt slechts door geloof onderkend. De niet-christen vlucht hierbij in een verklaring met behulp van psychologie of iets dergelijks. Ook hier geldt dat slechts in onafgebroken luisteren naar het Woord Gods in zijn geheel inzicht m geloof wordt verkregen. Een ongelovig nietintellektueel zal ons in deze wellicht nog beter verstaan dan de ongelovige intellektuele partner.

- Wat kan dan de taak zijn van een christelijke wijsbegeerte ten aanzien van de buitenstaanders? Dooyeweerd sprak in dit verband nogal eens van 'denkgemeenschap' en heeft zijn transcendentale kritiek mede in dit kader willen plaatsen. Ik weet dat u op dit punt gaandeweg met hem van mening bent gaan verschillen. Wilt u hierover tenslotte nog iets zeggen?

Wanneer professor Dooyeweerd over 'denkgemeenschap' (van het Avondland) spreekt, heeft hij het oog op hen die de rol van 'denken' in het centrum van de westerse levensgemeenschap hebben gezet; wij zouden zeggen: die het algemeen de rol van leidend geloof hebben gegeven, geloof dat richt en waarop wórdt gericht. De transcendentale kritiek bedoelt te laten zien, dat deze oorsprongsplaats van denken niet door denken zelf kan worden aangetoond. In het denken zelf allereerst tonen zich de desbetreffende, nooit te ontwijken, (grond-)antinomieën die heel de nagestreefde levensgemeenschap blijvend verhinderen. Met name bij de vorige vraag kwam dit duidelijk uit. Wie met 'psychologie' probeert te verklaren laat duidelijk zien niet te weten wat deze is, omdat hij niet heeft gerekend met de vraag hoe de 'wetenschap psychologie' als wetenschap (in het totale leven) zomaar uit haar wetenschappelijke koker kan kruipen en zogenaamde wetenschappelijke leiding over het totaal op zich kan nemen. Prof. Dooyeweerd heeft boven dit alles uit naar 'religie' (met 'geloof' als eerste dienaar daarvan) willen wijzen, en wij mogen het dankbaar met hem eens zijn. Hij heeft eveneens duidelijk uitgesproken dat achter Góds handelen in de ruimste zin (ipso facto openbaren) niet valt terug te vragen en dat er in enig hierover gaand geschil geen denkend eindgericht bestaat. Tot hiertoe is er zeker geen verschil tussen ons. Wat ik wel geleidelijk graag steeds benadrukt zou willen zien, is dat Christus' (let wel: Schepper èn Voleinder) gekozen zelfvernedering (bedoeld voor en namens al de zijnen) de weg der /zer-schepping heeft ontsloten en dat de mens (wil deze nog iets zijn) hier in zijn roeping dient in te treden, diep innerlijk en overtuigd. Dan wagen wij het niet meer over God en Zijn offer te spreken maar volgen daarin de Hogepriester, bij Wie de woorden van het eeuwige leven zijn. Prof. Dooyeweerd heeft dit evenzeer bedoeld, maar had misschien nog even meer de nadruk mogen leggen op het pseudo-openbaringskarakter van het westers denken in zijn wetenschappelijke verabsolutering.

1 Enkele jaren geleden verscheen een uitvoerige serie over de AACS in The Banner, het officiële blad van de Christian Reformed Church, geschreven door de hoofdredacteur: Lester DeKoster, gevolgd door een uitvoerige reactie van de zijde van het ICS. Een bekend criticus uit de kring van de Orthodox Presbyterian Church is J. M. Frame. Vanuit de Canadian Reformed Church zijn mij enkele reacties bekend op afzonderlijke AACS-publicaties: Rev. G. VanDooren, bespreking van Will All the King's Men?, R. L. Carvill (ed.), Toronto 1972, in: Clarion, March 24, 1973, pp. 8-10. Enkele maanden geleden heeft prof. L. Selles zowel in Clarion als in Calvinist Contact uitvoerige besprekingen gewijd aan James H. Olthuis, I Pledge You My Troth: A Biblical View of Marriage, Family, Friendshipr New York 1975.

2 Onder critici van de Reformatorische wijsbegeerte hoort men vaak de klacht dat hun kritiek niet echt au-sérieux wordt genomen. Hoewel overtuigd dat deze grief voor een deel op waarheid berust, zag de schrijver van dit artikel zich voor de noodzaak geplaatst zichzelf de genoemde beperkingen op te leggen.

3 Tot de bedoelde ontwikkelingen behoort ook de ontwikkeling van de Christian Labour Association of Canada. Over de strijd die deze vakbond in de 25 jaar van zijn bestaan heeft moeten voeren - de Canadese arbeidsverhoudingen zijn tot ver over de grenzen berucht - , zou gemakkelijk een boek te vullen zijn. De CLAC heeft momenteel ruim 15 personen in dienst. De leiding berust bij Ed Vanderkloet en Harry Antonides; beiden zijn op publicistisch gebied actief, vooral via het eigen maandblad, The Guide

4 Wedge Publishing Comp, 229 College Street, Toronto, 4e druk, 1973.

5 Naar mijn weten is het beste artikel over de verschillen tussen Dooyeweerd en Vollenhoven altijd nog: J. Klapwijk, "Over mogelijkheden van christelijk filosoferen", Mededelingen v. d. Ver. v. Calv. Wijsb., sept. 1971, pp. 7-10.

6 Voor een belangrijk deel oud-leerlingen van dr. Pete Steen. Steen, een kleurrijke figuur, sterk beïnvloed door de theologie van Bavinck en Schilder, is zoveel als een rondreizend docent, heen en weer trekkend langs tal van colleges en universiteiten in westelijk Pennsylvania en in Ohio. Op het moment heeft zijn organisatie, "Christian Educational Services" genaamd, nog twee andere full-time docenten in dienst.

7 E voto II, p. 134 e.v., geciteerd door Runner, The Relation of the Bible to Learning, p. 147 e.v.

Learning, p. 147 e.v. 8 'Siek' is gevormd uit de beginletters van Souvereiniteit in eigen kring (in het Engels: 'Sphere-sovereignty'). Kenners zullen hebben gemerkt dat de uitwerking die ik hierboven aan de stelling 'Life is religion' heb gegeven in feite een toepassing is van het principe van de S.i.e.k.

9 Zie vooral het onder noot 5 genoemde artikel.

10 Verkrijgbaar bij de Centrale Interfaculteit van de VU (De Boelelaan 1105, Amsterdam).

11 "Thus religion plays its decisive ordering role in the understanding of our everyday experience and our theoretical pursuits."

12 "The responsible freedom of the scholar must be protected against any constraint or domination of church, state, industry or other societal structure."

13 Van eerstgenoemde verscheen in 1976 een interessant tractaat over de verhouding van geloof en denken: Reason Within the Bounds of Religion, Eerdmans, Grand Rapids (Mich.), 1976 (115 pp.).

14 Het Calvinisme. Zes Stone-lezingen, Kok, Kampen, 19593, p. 109.

15 "That because of God's gracious preservation of creation after the fall, men who reject the Word of God as the ordering principle of life provide many valuable insights into the common structure of reality . . . "

16 De onder noot 15 geciteerde zin vervolgt: "nevertheless, the central religious antithesis of direction in life remains. We therefore reject the possibility of the synthesis of scripturally directed thought with any other system of thought."

17 In de periode 1971-1975 heeft een studiegroep aan de Centrale Interfac. van de VU gepoogd om de verschillende typen van soluties in kaart te brengen. Deze researchgroep stond onder leiding van Dr. J. Klapwijk; ikzelf was de secretaris. Momenteel wordt gewerkt aan de publicatie van de belangrijkste resultaten

18 Helaas kan ik geen recht doen aan datgene wat binnen de AACS over deze verhouding is geschreven. Mijn collega, Hendrik Hart is bezig een christelijke wetenschapsleer uit te werken. In die publicatie, die hier met enige spanning tegemoet wordt gezien, zal ongetwijfeld ook worden ingegaan op het vraagstuk van 'richting' en 'structuur'.

19 Een probleem dat ook opkomt bij Dooyeweerds grondmotieven-leer en dat m.i. onopgelost is gebleven.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.forumc.nl/radix

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1987

Radix | 41 Pagina's

De grenzen van het denken - Een gesprek

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1987

Radix | 41 Pagina's