Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Abram en Lot

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Abram en Lot

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Alzo toog Abram op uit Egypte naar het Zuiden, hij en zyn huisvrouw, en al wat hy had, en Lot met hem. En Abram was zeer rijk in vee, in zilver en in goud• En hy ging volgens zijn reizen, van het zuiden tot Bethel toe, tot aan de plaats, waar zijn tent in het begin geweest was, tussen Bethel en tussen Ai; tot de plaats des altaars, dat hy in het eerst daar gemaakt had; en Abram heeft aldaar de naam des HEEREN aangeroepen. — En Lot, die met Abram toog, had ook schapen en runderen en tenten. En dat land droeg hen niet, om samen te wonen; want hun have was veel, dat zij samen niet konden wonen. En er was twist tussen de herders van Abrams vee en de herders van Lots vee. Ook woonden toen de Kanaanieten en de Ferezieten in dit land. En Abram zeide tot Lot: aat toch geen twisting zijn tussen mij en tussen u, tussen mijn herders en tussen uw herders; want wij zijn mannenbroeders, ls niet het ganse land voor uw aangezicht? Scheid u toch van mij; zo gij de linker hand kiest, zo zal ik ter rechter hand gaan: n zo gy de rechter hand, zo zal ik ter linker gaan. Genesis 13 : 1—9.

Abrams en Lots wederkeer tot Bethel

„Alzo toog Abram op uit Egypte naar het zuiden, hij en zijn huisvrouw, en al wat hij had, en Lot met hem. En Abram was zeer rijk in vee en in zilver en in goud."

Hier hebben wij voor het eerst de mededeling dat ook Lot met Abram en Saraï moet zijn meegetogen geweest naar Egypte. Dat zal ook wel, want Abram was met Saraï èn met Lot ook uitgetogen uit Ur der Chaldeën en daarna uit Haran. Het hele gezelschap was bij elkander gegaan naar Sichem, naar Bethel en naar het zuiden en het is moeilijk aan te nemen dat de neef Lot alleen in Kanaan gebleven zou zijn, toen Abram met zijn familie uitweek naar Egypte vanwege die hongersnood. Dat zou voor Lot nogal gevaarlijk geweest zijn, gezien de gevaarlijke houding van de Kanaanieten. Voor Abram waren die nogal vol ontzag, omdat deze ook een legertje van driehonderd gewapende mannen had. Abram had vele knechten en dienstmaagden. Bovendien gold de hongersnood zo goed Lot en de zijnen als Abram en de zijnen.

Hier trekt Lot dus voor de derde maal met Abram mee naar het land der belofte. In onze tekstgeschiedenis zullen wij zien, dat, hoewel Lot een Godvrezende man geweest is, naar het woord in 2 Petrus 2 : 3 (want deze rechtvaardige man, wonende onder hen, heeft dag op dag zijn rechtvaardige ziel gekweld door het zien en horen van hun ongerechtige werken), hij niet mede-erfgenaam geworden is van het beloofde land: ijn dochters zijn de stammoeders geworden van Moab en Ammon. Dat zou Isaac worden en niet Ismaël, ook niet Lot, hoewel de kinderloze Abram, die Lot zielslief gehad heeft, mogelijk op Lot zijn gedachten gehad heeft, opdat uit hem Abram gebouwd zou worden.

Abram toog naar het zuiden, niet het zuiden van Egypte, maar naar het zuiden van Kanaan, dat ook in de bijbel doorgaans het Zuiderland genoemd werd, heel Juda en de woestijn en het Zuiderland.

En dan in het land gekomen ging hij vol" gens zijn reizen van het zuiden tot Bethel toe, tot aan de plaats waar zijn tent in het begin geweest was, tussen Bethel en tussen Ai. Hij toog dus de veilige zuider woestijn door tot aan de tweede woonplaats, niet Sichem, maar Beth-el. Volgens zijn reizen. Het is of deze pelgrim maar geen rust kon vinden voor het hol van zijn voet. En hij had zoveel bezit, dat hij wel waarlijk een vaste woonplaats mocht verlangen, al was het alleen al voor zijn bezittingen. Daar was vooreerst hij zelf op deze zijn hoge leeftijd, daar was ook de bedaagde Saraï. Als men op zo'n leeftijd komt, dan verlangt men toch wat naar rust. En dan met al die omslag van tenten opbreken, tenten opslaan, trekken met ezels, kamelen, schapen, runderen, die vele, vele duizenden. En dan met al die mensen, knechten, dienstmaagden met al hun kinderen. En dan de zorg voor al dat meubilair, en dan de zorg voor al dat zilver en voor al dat goud. Want Abram was zeer rijk. En dan nog eens mee verhuizen al het vee en al de tenten van Lot, met ook al diens knechten met al hun bezit. En zo trok deze man dan maar heen door die landen als een pelgrim, als een vreemdeling naar de stad die fundamenten heeft.

„En hij ging volgens zijn reizen." Met zo hier en daar een vast punt. Waar hem God ontmoet was. En hier zou hem God wederom ontmoeten!

Beth-el. Dit was de plaats, waar hij eerst het altaar gemaakt had. Hier heeft hij voorheen de naam des HEEREN aangeroepen en hier roept hij nu weer de naam des HEEREN aan. Een kerk stichten, dat is wat! Maar een eerste kerk stichten, dat is zeker wat! En „de" eerste kerk stichten, dat is zeker wat! Dat moet toch wel een groot man zijn, die Abram. En voor het eerst een Godsdienstoefening houden, dat heeft hij met zijn knechten en dienstmaagden gedaan en met zijn Saraï en met zijn neef Lot, hijzelf. Dat is wat geweest, om dat te bedenken. Later stelt Mozes de kerkedienst in naar een hemels voorbeeld. Maar Abram bedenkt dit zelf. En hij doet dit zelf. Ja, eenmaal begón men bij Seth de naam des HEEREN aan te roepen! Maar Abram begon het hier op Kanaanietische bodem, voor de ogen der heidenen!

Abram was zeer rijk. Lot was ook rijk. Hier gaat een rijke het Koninkrijk Gods in. Wat hij voorheen inzette aan altaardienst en aanbidding, dat zet hij nu voort. Abram heeft eerst het Koninkrijk Gods gezocht en Zijn gerechtigheid en nu zijn al die dingen hem toegeworpen, rijkdom op rijkdom, eerst in Haran, nu in Egypte. En hij geeft het hele land aan zijn geslacht en aan Lot. Abram is gevende rijk geworden. Daarom stond hem zijn rijkdom niet in de weg. Lot verliest straks alles, heel Sodom, omdat hij een begerig man was.

Twist onder Abrams en Lots herders

Abram was rijk, zeer rijk, zegt de Schrift. En dan is iemand rijk, als de bijbel iemand zeer rijk noemt. Zeer rijk in vee. Zeer rijk in zilver. Zeer rijk in goud. Dat komt, omdat de HEERE hem dat alles gegeven had, eigenlijk maar door de handen van vijanden, uit Haran en uit Egypte. Als God wat geeeft, dan komt het altijd van een kant, waarvan men het niet verwacht. Abram had voor Gods roepstem alles verlaten. En hij heeft veel meer terug gekregen. Wie de armoede van Christus aanvaardt, bekomt huizen en akkers en landen en vee, alle die. „Zijns is het goud, Zijns is het zilver en het vee op duizend bergen."

Maar Lot had óók schapen en runderen en tenten. Het land kon hen tezamen niet dragen. Zij konden met dat vele bezit niet samen wonen. En daar is het gebeurd, in de velden tussen Bethel en Ai, dat er twist ontstond tussen de hoeders van Abrams vee en die van Lots vee. Dat ging over weiden en velden voor de kudden en dat ging over bronnen en waterputten uitteraard. Bij het weiden hepen die herders en die kudden elkaar in de weg en bij de drinkbakken liepen zij elkaar in de weg met de kudden. Herders zijn kalme mensen doorgaans. Maar men moet niet aan hun geduld komen en men moet niet voor hun kudden heenlopen. Als het gras voor hun voeten weggegraasd wordt, of als er in de verte geen plaats bij de drinkbakken komt, dan loopt de gal hun over. En het waren me nogal een paar kudden ook, massa's en zo groot. Dat was geen doen, om daarop te wachten. Twist onder de herders. Daar was geen twist tussen de grote bazen, Abram en Lot, maar er was wel twist onder de herders en hevig ook en gedurig ook.

Bezit brengt nogal eens twist! En rijkdom brengt nogal eens twist! Veelbetekenend staat er dan: „Ook woonden toen de Kanaanieten en de Ferezieten in dit land." Die zagen dat natuurhjk ook. En die hoorden dat natuurhjk ook. Dat waren die rijke mensen: moet u zien wat een kudden, geweldig. En wat een tenten en wat een knechten. Maar dat waren ook die mensen, die samen rond dat altaar zaten en stonden. Die zo zingen konden voor hun God. Die ook zo bidden konden tot hun God. Gewei-, dig! Zo was dat in de begintijd van de kerk.

Bij de vader der gelovigen, bij zijn neef.

Wat is dat erg, dat de kerk zo vaak de plaats is van de twist en van het ongenoegen. Nergens wordt er zo gestreden als in de kerk en tussen de kudden, de kerken. Nergens wordt zo gestreden als tussen de herders van Christus' schapen. De ene herder tegen de andere herder. De ene groep herders tegen de andere groep herders. En dat voor de ogen der Kanaanieten en der Ferezieten, voor de ogen van de wereld. En de oorzaken zijn vaak de zegeningen: de kudden. En de oorzaken zijn vaak de rijkdommen: de schatten der kerk. Als het de waterputten niet zijn, dan zijn het de weiden en als het de weiden niet zijn, dan zijn het de waterputten. De schatten der kerk zijn Gods verbond en woorden. Daar wordt wat getwist over Gods verbond en Gods woorden, over het verbond en de verkiezing. En als de herders twisten, dan verdringen elkander de schapen, zo goed bij de weiden als bij de waterputten.

De herders der gelovigen! De schapen van de Goede Herder!

Gedenk niet meer aan 't kwaad, dat wij bedreven; Onz' euveldaad word' ons uit gunst vergeven; Waak op, o God, en wil van verder lijden Ons klein getal door Uwe kracht bevrijden.

Help ons, barmhartig HEER'; Uw grote naam ter eer; Uw trouw koom' ons te stade; Verzoen de zware schuld. Die ons met schrik vervult; Bewijs ons eens genade.

Het voorstel van Abram tot scheiding

Pas in het nieuwe land en dan al zo'n twist, voor de ogen van de inwoners des lands. En dan twist om zegeningen!

Abram dan spreekt tot Lot. Hij is de oudste. Hij is de wijste: „Laat toch geen twisting zijn tussen mij en tussen u, tussen mijn herders en tussen uw herders, want wij zijn mannenbroeders." Wat is Abram een wijs man. De grootste en de minste. De oudste en de minste. Moet u eens goed luisteren, wat wijze woorden hij zegt. Vooreerst: twisting. Geen twist, maar twisting. Een woord dat de handeling aanduidt: twisting. Dat is niet een onrecht, dat ons aangedaan wordt, maar dat wij doen. Dan doen wij wat: wij twisten. Twisten, daar zit het woord twee in, scheiding maken. Uit elkaar drijven. Abram noemt zichzelf als de eerste en zijn neef als de tweede, hoewel zij er beiden part noch deel aan hebben. Hij zegt daarmee: „Wat mijn herders doen, doe ik." „Wat Lots herders doen, dat doet Lot." Dat is een goede baas. Hij maakt de zaak van zijn knechten tot de zijne, hun schuld tot de zijne. Hij is als de meester tenslotte verantwoordelijk voor wat zijn knechten doen. Abram eigent zich niet alleen de schuld van de zijnen, maar hij acht een twist onbetamelijk. Hij zegt daarvan tot Lot: „Want wij zijn mannenbroeders." Als mannen behoren wij boven zulke dingen te staan. Twist om wat gras en wat weide! Twist om wat water en wat bronnen! Twist om wat kudden en om wat schapen, min of meer! Als mannen behoren wij toch over zulke dingen heen te zien, en behoren wij op hoger dingen te zien.

Een beetje kloeker, naar behoorlijke mogelijkheden te zien. om elkander niet in de weg te staan. Dan ook is de manlijke leeftijd zo. dat men op een leeftijd meer over de eeuwige dingen moet denken, dan zich met zulke beuzelingen druk te maken. — Wij zijn ook broeders, broeders van hetzelfde huis. Zelfs beiden begenadigde mensen. Samen zijn wij uit Ur gegaan. Samen hebben wij tot nu toe over de weg gegaan: Sichem, Beth-el, Berseba, Egypte, en nu weer hier in Beth-el. Samen hebben wij aan het altaar gestaan, de naam des HEEREN aangeroepen en de zegen van de Almachtige gesmaakt. God heeft ons gezegend met vee en met knechten. En nu dan deze twist?

Abram weet raad: „Is niet het ganse land voor uw aangezicht? Scheid u toch van mij, zo gij de linkerhand kiest, zo zal ik ter rechterhand gaan; en zo gij de rechterhand, zo zal ik ter linkerhand gaan."

Bescheiden geeft Abram aan Lot de eerste keus. Hij kan vrijelijk het minste nemen, want hem wacht het meeste. Een christenmens, die God tot zijn deel heeft, kan elke winst, elk voordeel aan zich voorbij laten gaan, kan een ander elk voordeel gunnen. Die God heeft tot zijn deel, dien deert geen kwaad. Het gaat ook hier weer om de belofte. Abram is de erfgenaam van het ganse land. Wat deert het hem, of Lot daar al de tijdelijke bezitter van is. Wie God tot zijn deel heeft, die behoeft ook op zijn eer en zijn gelijk niet te staan. God en de hemel en de aarde is hem toegezegd. De zachtmoedigen zullen de aarde erfelijk bezitten.

S.

W. L. T.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 oktober 1976

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Abram en Lot

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 oktober 1976

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's