Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

NA TWEEHONDERD JAAR

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

NA TWEEHONDERD JAAR

1773 1973

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

DE CL PSALMEN DAVIDS.

Dit najaar zal het tweehonderd jaar geleden zijn, dat op last van Hunne Hoogmogendcn, de Slaten-Generaal der Verenigde Nederlanden, een begin gemaakt werd met de invoering van een nieuwe psalmberijming. In dit artikel willen we bij dat feit stilstaan en naar aanleiding ervan enkele opmerkingen maken.

1. Problematiek

Wie zich ooit met vertalen heeft beziggehouden, weet welk een delicate zaak dit is. Vaak is er in de ontvangende taal geen geschikt woord te vinden dat op adequate wijze vertolkt wat er in de oorspronkelijke tekst staat. Verschillen in cultuur en in tijd tussen de volken die genoemde talen spreken of spraken, kunnen o.a. daarvan de

oorzaken zijn. Geldt dit dus reeds voor zg. profane, d.w.z. wereldse geschriften, hoeveel te meer doet dit probleem zich voor bij het vertalen van de gewijde geschriften i.c. de Bijbel. Zo ooit, dan past ons hier de uiterste eerbied voor de oorspronkelijke tekst en de grootste voorzichtigheid bij het overbrengen daarvan in een andere taal, een taal die qua culturele achtergronden en historische afkomst zo ontzaglijk ver afligt van de talen waarin de Bijbel geschreven werd.

Is dus het overzetten' van de Heilige Schrift in een hedendaagse taal een buitengewoon moeilijke zaak, het dichtend vertalen van Bijbelse poëzie is zo mogelijk een nog zwaardere opgaaf. En wel om de volgende redenen:

1. Het in de Bijbel voorkomende lied moet in de ontvangende taal ook als lied worden gerealiseerd. Het moet dus aan literaire maatstaven voldoen. Dit betekent, dat de bewerker een dichter moet zijn, en geen rijmelaar. De gangbare term psalmberijming is dus feitelijk niet juist, beter ware het te spreken van psalmherdichting. Omdat eerstgenoemde term nu eenmaal algemeen aanvaard is, gebruiken we die maar.

2. Maar met het stellen van bovengenoemde voorwaarde komen de moeilijkheden pas goed te voorschijn. Een dichter is n.1. een gevoelsmens: echte poëzie is vooral een zaak van het hart. Maar het gaat bij de psalmen' niet om de subjectieve gevoelens van de vertalende dichter. Dat is juist een gevaarlijke klip. Hier dreigt het spook van een persoonlijke inbreng gegrond op eigen ervaringen, die vreemd is aan de oorspronkelijke tekst. Anderzijds dient de bewerker wel degelijk het vermogen te bezitten zich in te leven in de gevoelens van de dichters uit de Bijbel om hun woorden zo zuiver mogelijk te kunnen weergeven. Hij of zij die vreemdeling is van het werk Gods in de harten Zijner kinderen, kan dit werk volgens mij nimmer op een' bevredigende wijze volbrengen. Er moeten dus geen geringe eisen gesteld worden aan een eventuele herdichter der psalmen. Hij moet in dubbele zin „begenadigd" zijn: hij moet bij ondervinding kennis hebben van het werk der genade en hij moet dichterlijke talenten hebben ontvangen.

3. Als derde punt wil ik het feit noemen, dat de vertaler vaak gebonden is aan een' bepaald versschema, in verband met reeds bestaande melodieën. Deze melodieën bepalen de verslengte en de strofenbouw. Nu kan men tegenwerpen: „Geef de dichter de volle ruimte en laat hem in dat opzicht vrij. Pas na het klaarkomen van de gedichte psalmen' moet men er een passende melodie bij componeren". Dit zou natuurlijk ideaal zijn, maar niet van realiteitszin getuigen. Het valt niet mee en het is ook niet aan te bevelen', de aloude melodieën, die een zeker burgerrecht verkregen hebben, door geheel andere te vervangen. Dit zou een te grote vervreemding veroorzaken en weer andere moeilijkheden opleveren. Enigszins vergelijkbaar hiermee is, al ligt het op een ander vlak, het bezwaar tegen een volledige spellingvernieuwing. Het vervreemdingselement zou ook hierbij groter zijn dan het efficiënt kunnen hanteren van de spelling door eenvoudige lieden.

Ik hoop met het bovenstaande enigszins aangetoond te hebben, problemen er zoal vastzitten aan het maken van een psalmberijming. welke

II. Historische gegevens tot 1773.

Een strijdpunt vanaf de dagen der Reformatie is de vraag: mogen in de godsdienstoefeningen alleen maar de door de Heilige Geest geïnspireerde liederen uit de Bijbel worden gezongen of is het ook toegestaan liederen te zingen die gegrond zijn op bepaalde bijbelteksten, de zg. schriftuur-

lijke liederen? Calvijn, en in zijn voetspoor de gereformeerde kerken, hielden zich aan de eerste opvatting: alleen de psalmen (behoudens enkele uitzonderingen, zie Enige gezangen achter in ons psalmboek). Anderen, b.v. de Doopsgezinden en de Luthersen zagen er geen kwaad in om in de eredienst ook schriftuurlijke liederen te zingen.

Een andere eis die Calvijn stelde was: zo dicht mogelijk bij de grondtekst blijven. Laatstgenoemde werkwijze vinden we bij Jan Utenhove, die een van de eerste berijmers was wier werk in de Nederlandse kerken werd gebruikt. In verband met deze dichter wijs ik hen die de berijming van Datheen nog kennen' en misschien ook nog gebruiken erop, dat in het psalmboek van Datheen achter de psalmen onder no. VII is toegevoegd een berijming van de artikelen des christelijken geloofs van Jan Utenhove. Zijn bundel werd aanvankelijk veel gebruikt in de samenkomsten der gereformeerden. Toch voldeed deze berijming niet en wel om de volgende redenen:

Bij Utenhove wreekt zich het feit, dat hij als dichter niet over genoeg talent beschikte om twee uitersten te vermijden: aan de ene kant een te letterlijke weergave, waardoor het vertaalde geen gedicht meer is, aan de andere kant te veel van de zuivere weergave opofferen terwille van het literaire aspect. Utenhove ging te werk volgens de Calvinistische lijn en trachtte zo dicht mogelijk aan te sluiten bij de latijnse tekst waaruit hij vertaalde, en offerde welbewust het dichterlijke aspect hieraan op. Hij bekent dit zelf volmondig in zijn voorrede:

„Om welcker (nl. der eeuwigher end salighmakender waerheit Godes) onderhoudinghe wille ick somwijlen het dicht liever hebbe willen versuymen ende nalaten, inder oversettinghe, dan dat ik der selve te kort dede, of dat ick des dichts halve eenighe lichtveerdigheit, in so swaerwichtighen' handel des heylighen Gheestes soude bruyken, so verre emmer alst my moghelick is gheweest." Het eert Utenhove dat hij vóór alles de zuiverheid van Gods Woord zocht, maar het is jammer dat hij qua talent te kort schoot om literair verantwoord werk te kunnen leveren. Vergelijken we hem in dit opzicht met Marnix, dan zien we dat deze zich zeker niet minder trouw aan de grondtekst hield, maar desondanks dankzij zijn dichterlijk vermogen literair werk van uitstekende kwaliteit heeft geleverd. Verder had de bundel van Utenhove het bezwaar dat hij niet volledig was. Eerst telde zijn bundel slechts tien, later vijfentwintig, nog later drieënzestig, toen honderd en tenslotte in 1566 alle honderd vijftig psalmen'. Al met al had dit zo'n vijftien jaar geduurd. We magen dat deze man niet kwalijk nemen. Onder de moeilijkste omstandigheden moest hij zijn werk doen. Voortdurend werd hij om zijn geloof opgejaagd en uit zijn schuilplaatsen verdreven.

In 1544 moest hij zijn geboortestreek Vlaanderen verlaten en vestigde hij zich in Duitsland, weldra is hij ook hier niet meer veilig. Dan wijkt hij uit naar Engeland en sticht daar een vluchtelingengemeente in Canterbury. Hij reist naar Genève en ontmoet daar Calvijn. Weer terug in Engeland institueert hij met Johannes a Lasco een vluchtelingerigemeente in Londen en wordt daar ouderling. Als Maria de Bloedige aan de regering komt, vlucht hij met enige honderden gemeenteleden naar Denemarken. Daarna woont hij te Emden. Na een reis door Polen keert hij na de dood van Maria de Bloedige naar Engeland terug, waar hij onvermoeid bezig is vluchtelingengemeenten te stichten en nader te organiseren'. In 1565 sterft hij.

Zoals we reeds boven vermeldden, verscheen het jaar daarop zijn volledige bundel.

Ik heb opzettelijk even iets uitvoeriger stilgestaan bij het leven van deze psalmberijmer om u een indruk te geven onder welke omstandigheden deze mensen vaak moesten werken' en welke onvoorstelbare moeilijkheden ze hadden te overwinnen. Wanneer we dit alles lezen, past ons alleen

maar diepe eerbied en bewondering voor de volharding en liefde waarmee ze zich aan de dienst des Heeren gaven.

We zeiden reeds dat in 1565 de volledige bundel van Utenhove verscheen, maar in dit jaar verschijnt ook een nieuwe psalmberijming, nl. die van Petrus Dathenus. Het is het jaar van cle grote beroeringen' in de Nederlanden. U herinnert het zich nog wel van de lagere school: smeekschrift der edelen, hagepreken, beeldenstorm. Een van die stoutmoedige hageprekers was Datheen, die op vurige wijze de rondom zich verzamelde duizenden hoorders toesprak, en in deze samenkomsten zong men van dezelfde man zijn pas verschenen psalmberijming. Is het een wonder, dat onder cleze omstandigheden Datheens bundel het won van die van Utenhove? „De bundel van Datheen verscheen op het psychologisch juiste moment", zegt prof. Heeroma. Ofschoon Datheen evenmin als Utenhove zijn psalmen uit de grondtekst had vertaald, eerstgenoemde had een vrij letterlijke vertaling gegeven van de Franse bundel van Marot en Beza, die op hun beurt weer uit het Latijn hadden vertaald, en al stonden zijn psalmen literair op een' niet al te hoog peil, toch gaf het gewone volk de voorkeur aan deze vaak hortende en hinkende verzen waaruit niettemin dé gloed der overtuiging sprak en die in hun vaak gebrekkige bewoordingen een trek van echtheid en vurige bewogenheid verraadden.

Ook Datheen had reeds een veelbewogen leven achter de rug en na 1566 is er nog geen' rust voor hem weggelegd. Evenals Utenhove had ook hij gezworven: vanuit Vlaanderen naar Engeland, later naar Emden, Frankenthal, Genève, om in 1566 weer in Vlaanderen terug te keren en overal de hagepreken te leiden. Ik kan binnen dit bestek niet verder op zijn leven ingaan, omdat mijn artikel dan te lang wordt. Datheens psalmen werden door de achtereenvolgende synodes aanbevolen' en waren dan ook weldra overal in de Nederlanden in gebruik. Zelfs in de vluchtelingengemeenten in Engeland moesten na enkele jaren de psalmen van Utenhove plaats maken voor die van Datheen.

Aan die populariteit van Datheens psalmen kon ook het verschijnen van Marnix' berijming in 1580 niets veranderen. Marnix' werk was in vele opzichten superieur aan dat van Datheen. In cle eerste plaats moet ik er op wijzen, dat Marnix uit de grondtekst vertaalde en wel op een zeer nauwkeurige wijze, terwijl Datheen, zoals we zagen, uit het Frans vertaalde, waardoor uiteraard de afstand tussen cle grondtekst en de berijming groter wordt en eveneens de mogelijkheid van onjuistheden. In de tweede plaats heeft het werk van Marnix ontegenzeggelijk grotere literaire kwaliteiten. Ondanks dit alles heeft zijn bundel die van Datheen nooit kunnen verdringen. Verschillende oorzaken zijn hiervoor te noemen. Behalve de grote persoonlijke populariteit van Datheen bij het gewone volk kwam ook een commerciële factor meespreken: de boekhandelaren die met grote oplagen zouden blijven zitten, verzetten zich tegen de invoering van een nieuwe bundel. Voorts was de stijl van Marnix renaissancistisch, d.w.z. deze stond vrij ver af van de gewone spreektaal. Ook het gebruik van het pers. voornaamw. „du" kon bij velen geen genade vinden, omdat dit woord verouderd was.

III. De berijming van 1773.

Zo hebben de kerken dus tweehonderd jaar de psalmen' van Datheen gezongen. Maar met geen onvermengd genoegen. Want al heb ik boven opgemerkt, dat Datheens psalmen snel waren ingeburgerd en ze bij het gewone volk geliefd waren, vele ontwikkelden ergerden zich vaak aan de voor hun gevoel platte en onbeholpen uitdrukkingen' die er in voorkwamen. Weer anderen vonden dat ze in literair opzicht, als poëzie dus, zeer tekort schoten. Naarmate de taal van de dichter in de loop van de zeventiende, maar vooral van de achttiende eeuw, zich steeds meer verfijnde

en cultiveerde, dus van alle platheid en realisme gezuiverd werd, nam de kritiek op Datheens werk toe. Deze groeiende ontevredenheid was oorzaak, dat op last van de Staten-Generaal een commissie benoemd werd die eeri nieuwe psalmberijming moest samenstellen. Deze commissie moest daarvoor putten uit reeds bestaande nieuwe bundels. De hierbij gehouden procedure was als volgt: e Staten der afzonderlijke gewesten moesten elk een predikant aanwijzen voor genoemde commissie. (In elk psalmboekje kun je hun namen en woonplaatsen vinden). Van regeringswege namen commissarissen in deze commissie zitting. Voorts wees de overheid ook aan uit welke bundels de keus gemaakt moest worden. Dit waren:1. de berijming van een zekere dokter, nl. Johannes Eusebius Voet. 2. De berijming van het genootschap „Laus Deo, Salus Populo" (Tot eer van God en tot heil van het volk). 3. de bewerking van Hendrik Ghijsen', van beroep zilversmid. Laatstgenoemde had op zijn beurt weer geput uit zeventien reeds bestaande berijmingen en daaruit de naar zijn mening beste verzen en regels bij elkaar gevoegd. Voorwaar een wonderlijke manier van doen!

Na 110 zittingen was de commissie met haar taak gereed, nl. op 19 juli 1773. Uit de zojuist genoemde bundels werden resp. 82, 58, 10 psalmen gekozen plus de bekende gezangen zoals de lofzang van Zacharias, id. van Maria etc. Wie het precies wil weten, kan het in een' bericht voor in het psalmboek vinden. De regering gaf nu aan de gewestelijke Staten de opdracht te zorgen voor de invoering. De Staten van Holland en West-Friesland waren de eersten en vaardigden een besluit daartoe uit in het najaar van 1773. Op sommige plaatsen stuitte de invoering op heftig verzet. Ik heb helaas geen ruimte om hierop verder in te gaan. Maar ondanks dit verzet was op 1 januari 1775 de invoering in de hele republiek een feit geworden. Zoals bekend, keerden' tijdens de Afscheiding de psalmen van Datheen in sommige gemeenten weer terug, (Ledeboer) en worden ze tot op heden hier en daar nog in de gemeente gezongen. Uit het bovenstaande blijkt overduidelijk, welk een grote rol de overheid bij de invoering gespeeld heeft. Een invloed die duidelijk in strijd is met de autonomie van Christus' kerk en' mitsdien ook indruist tegen de gereformeerde opvatting van de taak en positie der Kerk t.o.v. die van de Staat. Een dergelijke sterke beïnvloeding heeft, ook op andere terreinen die uitsluitend tot het domein van de Kerk behoren, meer schade dan goed gedaan in ons kerkelijk leven. Ook hierop kan ik niet dieper ingaan.

Hoe moeten we deze bundel beoordelen? Door de wat rommelige en nogal omslachtige manier waarop een keuze werd gemaakt uit uiteenlopende bundels kunnen we niet verwachten dat er een' bepaalde homogeniteit in deze bundel aanwezig is. Het spreekt haast vanzelf, dat bij een zo belangrijk werk als een psalmberijming naast vertaaltechnische en literaire factoren ook de theologische achtergronden een belangrijke rol spelen. Ik geef toe: in de „Verklaring gevoegd bij het Authentiek Afschrift der Psalmen" (zie voor in het psalmboek) zeggen de samenstellers: „dat wij met alle nauwkeurigheid hebben toegezien dat in deze nieuwe berijming niets mogte voorkomen eenigszins strijdig met de aangenomene leer der Gereformeerde Kerken, zoals die naar Gods Woord in den Heidelbergschen Catechismus, de Belijdenisse des Geloofs en de Canones van het Synode Nationaal, te Dordrecht in cle jaaren 1618 en 1619 gehouden, vervat is; gelijk wij ook in gemcede verklaren dat in deze berijming niets gevonden wordt in het allerminst afwijkende van de bovengemelde Formulieren van eenigheid; welk alles wij getuigen met onderteekening onzer handen." Niettegenstaande deze trouwhartige betuiging is het bij een' oppervlakkige vergelijking van deze bundel met die van Datheen duidelijk, dat in de nieuwe berijming een andere wind waait dan in die van 1566. Ook hier blijkt, wat door alle tijden heen is gebleken en in onze

dagen weer sterk op de voorgrond treedt (denkt aan de synode van Lunteren: geval Kuitert c.s.), dat uiterlijke instemming met bepaalde regels of formulieren nog geen waarborg is voor een werkelijk inwendig zuiver belijden. Heel vaak geven dwaalgeesten aan geijkte woorden een heel andere inhoud, waardoor ze feitelijk ongrijpbaar worden. Zoals iedere tijd op theologisch gebied in zekere zin herkenbaar is aan bepaalde kernwoorden die karakteristiek zijn voor een bepaalde visie op God en Goddelijke zaken, zo ook de 18de eeuw. Om een paar voorbeelden te noemen die tekenend zijn voor genoemde eeuw, de eeuw der Verlichting, wijs ik op de volgende woorden' die bij een oppervlakkig onderzoek direct in 't oog vallen: deugd (1), pad der deugd (1 en 14), Opperheer (2, 11, 78 3 x), Opperwezen (7, 8, 77, 78, 3 x, 81, 92) enz.

Nu is de term Opperwezen in de plaats van Heere een zwevende, vage aanduiding die alles en niets zegt. In de Verlichting gebruikte men die term bij voorkeur. Hij houdt verband met de godsdienstige opvattingen die er van uitgingen dat de voornaamste godsdiensten op de wereld, zoals Christendom, Joderidom en Islam, om. slechts enkele te noemen, feitelijk op een-en dezelfde God betrekking hadden, zij het onder verschillende namen. Als gemeenschappelijke aanduiding was de term Opperwezen heel wel bruikbaar. Bovendien waren velen de gedachte toegedaan, dat dit Opperwezen wel hemel en aarde had geschapen, maar zich daarna had teruggetrokken en 1 deze schepping aan zichzelf had overgelaten (Deïsme). In dit kader past de term Opperwezen veel beter dan de naam Jehova of Heere (Ik zal zijn, die Ik zijn zal), waarin de eigenschappen van de God des Verbonds uit het Oude Testament liggen opgesloten.

Een andere trek uit de Verlichting is de grote nadruk die het begrip „deugd" krijgt. Reeds in de eerste psalm valt ons dat op. Dit hoeft ons niet te verwonderen, als we weten dat juist in de Achttiende Eeuw de deugdprediking meer en meer de prediking van schuld en genade ging vervangen. De mens was immers van nature goed volgens het Deïsme! Welnu, dan kon hij het goede, de deugd, ook uit eigen' kracht betrachten, wanneer hij er maar op gewezen werd en al zijn vermogens op de juiste wijze in de goede richting ontwikkeld werden. Dus door kennis tot de deugd! Een naklank hiervan kunen we opvangen in psalm 1: „Hij, die van deugd en godsvrucht is ontaard, zal niet bestaan, daar 't vrome volk vergaart". Duidelijker nog in vers 4: zvilken, die, oprecht en rein van zeden, Met vasten gang het pad der deugd betreden".

De Statenvertaling noemt de personen over wie het in deze verzen gaat, kortweg: rechtvaardigen'. Ik dacht dat deze term in zijn bondigheid veel rijker van inhoud is dan wat de nieuwe berijming ervan maakte. De uitdrukking: „het pad der deugd betreden" komen we ook in psalm 14 tegen. Datheen gebruikt in psalm 1 op de bovengenoemde plaats het woord „vromen", waaraan ik de voorkeur geef boven de genoemde aanduiding van '73.

Ik sprak hiervoor reeds over de specifieke taal der 18de eeuw. Deze taal moest verfijnd en gezuiverd zijn, moest feitelijk een aparte taal zijn die speciaal door en voor dichters was gemaakt. Men koos als voorbeeld bij voorkeur de grote dichters uit eigen land en uit Frankrijk om zijn taal te verfraaien en imponerend te maken. Bepaalde uitdrukkingen, zg. geijkte termen gingen van hand tot hand. Op die manier werden dat een soort modevormen, die tenslotte tot verstarring leidden. Voorbeelden': „des hemels bogen" (89), „uchtendstond" (92), „outer" (4), „zwerk" (78), „starrenheir" (8), „plengen" (16), , , 't bruine luchtgewest" (18) enz. Niet alleen' voor ons, maar ook voor de gewone mensen in de 18de eeuw waren dit toen reeds onnatuurlijke, gekunstelde woorden.

Ter verduidelijking van het typische verschil in levensgevoel een vergelijking tussen psalm 5 : 3 van Datheen en uit de bundel van '73.

Datheen:

Des morgens vroeg, voor den daagrade Zult Gij mij verhoren eenpaar. Want zeer vroeg zal ik U voorwaar Bidden, wachtende vroeg en' spade Op Uw genade.

1773:

Ik zal door ijvervuur aan 't blaken, O Heer, bij 't scheemrend morgenlicht, Mij stellen voor Uw aangezicht: Oprechte boezemzuchten slaken, En biddend waken.

Wat ons opvalt bij Datheen: een zekere onbeholpenheid, stoplappen: eenpaar, voorwaar, vroeg en spade. En toch, een' indringende eenvoud en eerlijkheid onder deze stuntelige vorm.

Bij de nieuwe berijming is het ogenschijnlijk alles in orde: aangenaam vloeiend voor het gehoor, niet stuntelig. Maar wat te denken van „ijvervuur aan 't blaken", „boezemzuchten slaken"? Hier treffen we in 't bijzonder aan wat ik zoéven bedoelde met een bepaald soort dichtertaal: geijkte termen, retoriek. En dit laatste wekt de indruk van onechtheid, van schijnvertoon.

Ondanks mijn bezwaren tegen beide berijmingen mogen' we de ogen niet sluiten voor het feit dat zowel de berijming van Datheen als die van 1773 dienst heeft gedaan in de kerken. Velen van Gods kinderen zijn door bepaalde verzen getroost en hebben ze vaak als een kleinood mogen bewaren. Het is gemakkelijker kritiek uit te oefenen' dan er iets beters voor in de plaats te geven. Dat mogen we bij alle bezwaren niet vergeten! Hiermede ben ik toegekomen aan een enkele opmerking over de laatst uitgekomen psalmberijming.

IV. De allerlaatste.

Sinds enkele jaren is in vele kerken een nieuwe bundel in gebruik. Officieel luidt de naam: Proeve van een nieuwe berijming. Ze is uitgegeven' door de Interkerkelijke Stichting voor de Psalmberijming. Al draagt deze stichting de naam „interkerkelijk", daarom wil dit nog niet zeggen dat alle kerken hieraan hebben meegewerkt. En hier raken we aan een van de problemen bij het samenstellen van een nieuwe psalmberijming: de kerkelijke verdeeldheid. De tot nu toe besproken berijmingen, resp. die van Utenhove, Datheen, Marnix en van 1773, hadden dit belangrijke punt in hun voordeel dat ze officieel door de Gereformeerde Kerk hier te lande waren' aanvaard. Deze kerk was toen nog ongedeeld. Dus de invoering was, wat dat betreft, niet zo'n gecompliceerde zaak als heden ten dage. Het is duidelijk: wie in onze tijd een nieuwe berijming in wil voeren, moet dit öf voor eigen kerk apart doen öf moet interkerkelijk samenwerken. Beide werkwijzen hebben grote bezwaren.

Het is geen geringe zaak voor eigen kerkelijke richting een psalmberijming samen te stellen. Afgezien van de vraag of de geschikte krachten daarvoor aanwezig zijn, zou het zeer te betreuren wezen en een aanfluiting voor de gereformeerde gezindte, wanneer iedere kerk of kerkje zijn eigen psalmen ging zingen. De totale vervreemding van elkaar zou dan een voldon-

gen feit zijn. Maar samenwerking in een interkerkelijk verband heeft ook bezwaren. Dit loopt onherroepelijk op een compromis uit. Een' compromis dat vaak sterk beïnvloed is door het oordeel van een meerderheid. In deze situatie is handhaving van de bestaande bundel verkieselijk.

Met bovenstaande opmerking als voorbehoud wil ik thans nog iets zeggen over de Proeve van een nieuwe berijming. Bij het doorlezen van de bundel valt het op dat de samenstellers de termen Opperheer, Opperwezen e.d. nergens gebruiken, voor zover ik heb kunnen nagaan. Ook in onbruik geraakte woorden als: zwerk, prangen, uchten'd, outer e.d. zijn vermeden. De retorische opsmuk is verdwenen. We kunnen zeggen dat literair gezien deze bundel op peil staat.

Hier zijn dichters aan het woord. Een' andere vraag is of de inhoud zo zuiver mogelijk volgens de grondtekst is weergegeven. Hierover kan ik tot mijn spijt geen uitspraak doen, omdat ik de grondtaal niet meester ben. De mij toegemeten ruimte gebiedt me dit artikel af te ronden. Ik ben me ervan bewust, dat ik slechts enkele opmerkingen heb kunnen maken.

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 maart 1973

Daniel | 24 Pagina's

NA TWEEHONDERD JAAR

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 maart 1973

Daniel | 24 Pagina's