Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Dagen van Gemeenschap

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Dagen van Gemeenschap

38 minuten leestijd Arcering uitzetten

Met bovenstaande typering mogen de dagen, die 1 en 2 Juni in Apeldoorn gepasseerd zijn wel gekarakteriseerd worden.
Wat een ontmoetingen, wat een gesprekken, wat uitwisseling van gedachten, welk een besef van gemeenschap is daar weer gevoeld, bij alle verscheidenheid, die er overigens is.
Er is iets traditioneels in dit alles, maar toch ook telkens weer nieuwe facetten van Predikanten-conferentie en Theologische Schooldag komen naar voren. En daarom hoeveel bekends er voor de geregelde bezoekers ook in is, het is toch telkens weer een opnieuw beleven van de gemeenschapsgedachte, die er deze toogdagen openbaar wordt.
Daardoor gaat er van deze samenkomsten altijd weer nieuwe bezieling uit.

Rondom het huwelijk.
De jaarlijkse vergadering van predikanten droeg dit jaar wel een zeer apart karakter. Ditmaal toch was de conferentie mede belegd door de Reunistenorganisatie van de Chr. Ger. Studentenbond. Dit gaf aan de vergadering een bizonder cachet.
Wel waren de predikanten in de meerderheid, maar er waren ook juristen medici, economen en vertegenwoordigers van andere takken van wetenschap.
Begrijpelijk dat bij een dergelijk gezelschap het programma ook een ander stempel droeg dan gewoonlijk.
De vraagstukken, die in en rondom het huwelijk aan de orde zijn, vroegen de aandacht. Immers daar zijn alle bovengenoemde groepen bij betrokken. Elk komt op eigen terrein en op eigen wijze daarmee in aanraking. Juist een gemeenschappelijke bespreking van deze stof had een wondere aantrekkelijkheid. Het was dan ook te merken dat met meer dan gewone belangstelling naar deze dag was uitgezien.
En het is een buitengewoon goede dag geworden. Niet alleen door dit gemeenschappelijk vergaderen, maar ook door de wijze waarop het onderwerp is besproken.
Prof. v. d. Schuit had de leiding, ook al had de bestuurstafel een dubbele bezetting.
In de stijl, waarvan hij alleen het geheim heeft, werd de vergadering geopend. Met een warm woord, dat door allen staande werd aangehoord, werd ds. A. Gruppen herdacht, die de dienst op aarde verwisselen mocht voor die der heerlijkheid. Het traditionele openingswoord luidde ditmaal als volgt:
Bij mijn hartelijk welkom, dat ik gaarne aan U allen breng, komt mij tegenwoordig soms voor de aandacht het onderscheid, dat men maakt in de therapie tussen een acuut, een een chronisch geval. Acuut; dat is zo plotseling. Dat eist een direct ingrijpen!
Chronisch — dat is meer slepend, en men vraagt, wat zal het einde er nog van worden? In zulk een chronische positie bevindt zich onze tijd.
Wij vragen op verschillend gebied van ons leven (in staat en kerk, in politiek en sociaal opzicht) wat zal het einde nog worden? Wij leven in een overgangsperiode !
Zij bestaat, als ik mij niet vergis, daarin, dat wij ons losmaken van het verleden! — Het verleden met zijn strakke en rechtlijnige redeneringen heeft plaats gemaakt voor het relatieve, en emotionele. Geloof is het relatiefemotioneel bezit van de christen, maar „beginsel" is een te hard woord voor deze tijd, zo kunt gij lezen in het bekende boek van Dr Dippel. Gods Woord is iets anders dan de Bijbel, de Bijbel is drukinkt en wie zich druk maakt om een kerkelijk beginsel ademt niet meer in de tempel, waar de vensteren wijd open staan voor de Heilige Geest, die immers blaast waarheen Hij wil.
De antithese behoort nu eenmaal niet meer tot deze gestroomlijnde tijd.
Dwaas zou het zijn te menen, dat deze situatie en dit klimaat, deze wijzigingen en veranderingen geen invloed bewust of onbewust uitoefenen op de bestaanswerkelijkheid van onze Christ. Ger. Kerken en onze Chr. Ger. Predikanten. Gelijk er alom een kentering, een aanpassing is, zo is er ook in onze kerken een neiging, een buiging, die men vroeger niet kende.
Dat hangt ongetwijfeld saam met de bestaansdiepte van ons geestelijk leven. Wij kunnen een kerkelijk beginsel hebben ten koste van ons geestelijk leven, in wij kunnen ook een geestelijk leven willen voeden met verwaarlozing van ons kerkelijk beginsel.
Geestelijk leven en kerkelijk beginsel, al staan ze ongetwijfeld met elkander in verband, hebben wij ze toch van elkander te onderscheiden.
Geestelijk leven is allereerst individualiteit !
Kerkelijk beginsel is allereerst solidariteit.
Geestelijk leven is uit de personele bediening van de Heilige Geest.
Kerkelijk beginsel is uit de inwoning des Heiligen Geestes in de kerk op aarde.
Geestelijk leven zoekt naar een kerkelijk beginsel!
Gezond kerkelijk beginsel zoekt naar geestelijk leven.
Beide moeten op elkander worden afgestemd, maar beide moeten met elkander niet gelijkgeschakeld worden.
Als geestelijk leven verlaagd wordt tot het emotionele, en kerkelijk beginsel daalt tot het intellectuele, dan wint de klaagtoon van het emotionele, het altijd van de klaagtoon over het intellectuele — het gemoedelijk spreken is altijd een slag vooruit — en vele mensen knikken „ja", als ze over „de breuke" Sions spreken, maar dat er een grote breuke is in het individuele en emotionele, en dat het oordeel begint bij hen zelf, wordt dikwerf miskend of niet gezien, en nog veel minder doorzien.
Het lijkt mij toe, dat de positie onzer Chr. Ger. Kerken in de naaste toekomst heel wat moeilijker zal worden, en dat er heel wat vastheid van overtuiging zal moeten spreken om deze kleine kerkgroep nog een recht van bestaan toe te schrijven.
Daarbij komt, dat onze kracht heel klein is! Ons wetenschappelijk gehalte aan homoeopathische verdunning lijdt. Onze prestatie is zeker niet evenredig aan wat van de Kerken Christi mag worden verwacht.
Wanneer wij op deze en nog veel meer andere factoren letten, dan is er reden om niet al te hoog de banier op te heffen. Inderdaad, wanneer niet het gehalte, maar het getal, niet de solidariteit, maar de individualiteit, niet de diepte, maar de breedte, niet het beginsel maar de emotiën naar de roerpen grijpen, dan dreigt het gevaar, dat wij als Chr. Ger. Kerken na afzienbare tyd zullen stranden.
Is dit brandstof voor kerkisme?
Is dit een vuur, dat ons zelf zal verteren ?
Ik antwoord „gewis" tenzij hier een vlam brandt van heilige overtuiging, die telkens weer ontstoken wordt aan Schrift en belijdenis, een positie, die ons als een goed pand is toebetrouwd; Ik zeg dit met grote nadruk! Wie in onze kerken zijn plaats niet tot deze positie van Schrift en belijdenis kan terug voeren, zou deze in onze gelederen wel thuis behoren ?
Het is dan ook opmerkelijk, wanneer eenvoudige zielen door Gods Waarheid worden aangegrepen, en een stap doen naar onze Chr, Ger, Kerken, zij dit doen, omdat zij de Gereformeerde belijdenis van harte liefhebben en een Chr, Ger, prediking zoeken, die dienovereenkomstig een spijskaart en een spijze der ziel zal zijn.
Hoe meer onze kerken aan dit echt Schriftuurlijk bevindelijk element in de prediking zullen beantwoorden, hoe meer, dat er klaarheid zal komen over verschillen, die wij dogmatisch kunnen stipuleren, maar die wij homiletisch moeten weten te analyseren, We zullen dan vinden, dat zielsanalyse en heilshistorische prediking geen twee maar één zijn.
Mogen wij als Dienaren der Christelijke Gereformeerde kerken goed weten, zowel wat Christelijk, als wat Gereformeerd is.
Dan zijn wij allereerst ons zelf — en willen vervolgens overal getuigen, waar de naam van Christus naar de Schriften internationaal wordt beleden.
Dan verstaan wij het onderscheid tussen contact en correspondentie en wij dragen ons nomen en cognomen met ere. Na dit openingswoord volgden de referaten.

Drie aspecten.
Over het omvangrijke onderwerp waren drie referaten opgesteld en aan de deelnemers toegezonden.
Kort lichtte elk der referenten zijn gedachtengang toe.
Zo kwam Ds, B. v. Smeden van Rotterdam-Zuid eerst aan het woord over „Huwelijk, sexualiteit en gezin".
Daarna Drs. A. W. Overwater met „Enige Sociologische opmerkingen over het sexuele vraagstuk".
En als derde lichtte de arts P. de Smit zijn referaat over „Het sexuele vraagstuk van medische zijde bezien" toe.
Gezamenlijk gaven de referenten hun gedachten over al de vragen, die met het sexuele leven als zodanig samenhangen.
Uiteraard is hiermede een stof aangeraakt, waarmede ieder, die midden in het leven staat en daarin leiding heeft te geven in aanraking komt.
En deze leiding is in vele gevallen hard nodig. Immers de opvoeding tot het sexuele leven, die in eerste instantie taak en roeping van de ouders is, wordt veel verwaarloosd.
Dit hangt veelal saam met een niet juiste waardering van het sexuele als zodanig.
Spanningen, die niet zelden de vorm van nood aannemen zijn er op dit terrein op meer dan een wijze te constateren.
Deze moeilijkheden worden in veel opzichten vergroot door de verschuivingen op maatschappelijk en sociaal terrein en de structuur daarvan.
Welke houding moet in dit alles aangenomen worden? Welke zijn hier de normen en welke middelen kunnen hier verbetering brengen? Wie hebben er in dit opzicht een taak, en welke leiding dient hier door de dominé al of niet in samenwerking met de arts gegeven te worden ?
Hoe is hier de verwording door de zonde te zien; zijn er wezenlijke oplossingen op dit gebied mogelijk en welke betekenis heeft hier het leven des geloofs en des gebeds ?

Vele vragen.
De bespreking, die volgde, bewees wel, dat hier een greep midden in het leven gedaan was. Tientallen van vragen werden gesteld. Practische voorbeelden werden als illustratie gegeven. Gedachten werden geopperd. De bespreking bewees dat de vragen op dit terrein inderdaad vele zijn.
Bezinning op dit terrein is nodig. Met enkele forse woorden is men hier niet klaar. Anderzijds dreigt het gevaar van de rationalisering van het mysterie.
Wie bij het licht der Schrift wil leven, zal hier tastend, worstelend en in vele gevallen strijdend de levensweg gaan.
Geen wonder dat aan het einde van de vergadering niet gezegd kon worden: nu weten wij de oplossing voor alle vragen!
Diep werd beseft dat hier een stuk van het leven werd belicht dat ook voor het geestelijke leven in engere zin van grote invloed kan zijn.
Bij jongeren en ouderen liggen hier soms banden, waarvan een goede voorlichting en bearbeiding bevrijding kan brengen.
De Voorzitter kon dan ook constateren, nadat de referenten uitvoerig van antwoord gediend hadden, dat wij een goede dag hadden gehad.
Begrijpelijk dat uit de vergadering de suggestie opkwam ook eens andere vragen, die voor het kerkelijke leven in het algemeen en voor de geestelijke welstand van de enkeling van betekenis zijn, te kunnen bespreken in een conferentie van enkele dagen, waarbij uiteraard meer gelegenheid is voor rustige nagesprekken en nog wat dieper op de zaken kan worden ingegaan.
In de hoop, dat dit geen vrome wens zal blijven, werd een comm. benoemd, die de mogelijkheid daarvan onderzoeken zal.

Een stralende dag.
Gods goede hand gaf onze Theologische Schooldag de gave van het schoonste weer, dat men voor zulk een dag kan wensen.
Het rijke zonlicht, getemperd hier en daar door het weelderige jonge groen, gaf aan de toogdag der kerken een rijke omlijsting.
In vergelijking met de Schooldag van het vorige jaar moge deze dan heel gewoon en minder groots geweest zijn, zij was rijk aan intimiteit en eenvoud.
De Grote kerk was geheel bezet en er waren uit alle windstreken broeders en zusters opgekomen om hun warme belangstelling te uiten voor het middelpunt der kerken. Er was op meer dan een wijze reden voor de lof des Heeren, zoals die bij de aanvang opklonk in de verzen 10, 16 en 17 van Ps. 68 begeleid door het sublieme spel van de organist van de Grote Kerk, op het prachtige orgel.
Het zingen is op onze schooldagen een hoofdstuk apart. Het is een van de rijkste uitingen van de gemeenschap.
Na gebed, spreekt de Rector een enkel woord tot opening van deze dag. Hij vertelt dat er een telegram van meeleven is binnengekomen uit Hamburg van Ds. M. Boertien, predikant aldaar bij de Jeruzalemkerk en missionaris onder Israël.
Al zijn de studenten geen bedelmonniken als in de dagen van Luther, dat zij goede collectanten zijn bewijst de opbrengst van de inzameling, die zij in de samenkomsten hielden. Er is ruim ƒ 2668,— geofferd.

„In 's Meesters voetspoor".
Ds. K. G. v. Smeden vraagt de aandacht voor dit onderwerp. Hij ontwikkelt de volgende gedachten.

Indien wij als Kerk geen Theologische School rijk waren, moesten wij met z'n allen vandaag nog proberen er een op te richten!
Immers is het geven van onderwijs en het volgen van een voorbeeld onlosmakelijk verbonden aan ons mens-zijn.
Tot in de oerwouden toe is onder de wildste volksstammen een „overlevering van de vaderen tot de kinderen".
Ten deze is er niets nieuws onder de zon. Dit alles heeft een bijbelse grondslag. Al delvende in de H. Schrift, vinden wij dat aan de eerste mensen een taak werd opgedragen, en dat zij nakomelingen zouden gewinnen.
Daarbij verdient het de aandacht, dat in Gen. 1: 26 het geschapen zijn naar Gods beeld en het heerschappij hebben als in één adem genoemd worden.
Derhalve is het niet godvruchtig onverschillig te staan tegenover de aarde. De aarde is des Heeren, mitsgaders hare volheid, de wereld, en die daarin wonen; want Hij heeft ze gegrond op de zeeën, en heeft ze gevestigd op de rivieren. Ps. 24.
Al verder.
In den beginne was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was God.
Alle dingen zijn door Hetzelve gemaakt, en zonder Hetzelve is geen ding gemaakt, dat gemaakt is.
En het Woord is vlees geworden.... Hij was in de wereld, en de wereld is door Hem gemaakt.. .. (Joh. 1) en. .. . zouden wij ons dan niets mogen aantrekken van de loop der dingen in deze wereld ?
Er is meer.
Een heilgeheim omtrent deze wereld, dat onze aandacht wel eens ontsnapt.
Welk dat geheim dan wel is?
Wilt ge het weten, luister dan!
Christus is het beeld des onzienlijken Gods, de eerstgeborene aller kreature en.... is de eerstgeborene niet de mederegent, de kroonprins, de troonopvolger, de erfgenaam?
Want — zo staat er verder in Colossensen 1 — door Hem zijn alle dingen geschapen, die in de hemelen en die op aarde zijn, die zienlijk en die onzienlijk zijn, hetzij Tronen, hetzij Heerschappijen, hetzij Machten: alle dingen zijn door Hem en tot Hem geschapen; en Hij is vóór alle dingen, en alle dingen bestaan tesamen door Hem.
God de Vader heeft de Zoon gesteld tot een erfgenaam van alles, door welke Hij ook de wereld gemaakt heeft. Hebr. 1:2. In dit licht bezien is Gods éérste toespraak tot de mens van grote betekenis! Het is als de Troonrede in het koninkrijk Gods, inhoudende tweeërlei opdracht tot vervulling der aarde en onderwerping der aarde.
Als Zijn medewerker moet de mens ingaan tot de grote werken Gods en daarbij Gods doel voor ogen houden.
Daarbij moeten de achtereenvolgende opkomende geslachten aanvangen bij het punt waar het vorige bleef.
Hoe gaat het kind in tot de arbeid der ouders? Wel, deze moeten van hun arbeid de stand, het stadium, de resultaten, in letters en cijfers uitgedrukt, aan hun kinderen doorgeven, opdat deze hierop kunnen voortbouwen.
O, indien Adam eens niet ware gevallen, welk een genot zou het voor hem zijn geweest zijn nakroost te onderwijzen en welk een hoge vlucht zou dat onderwerpen der aarde hebben genomen ! Wat zou de Zone Gods met welbehagen op Zijn erfenis hebben neergezien !
Adam viel!
Het aardrijk werd vervloekt en Satan moet zich wel de erfgenaam van die vervloekte wereld hebben gedacht.
Evenwel, niet aan Satan heeft God de dingen overgegeven, maar aan Christus.
Dus worden de dingen weer van zonde en dood vrij gemaakt.
Neen, de heerschappij van dood en duivel worden niet bestendigd of vereeuwigd !
Neen, in de Voleinding zal de wereld niet vergaan in de zin van ophouden te bestaan, restloze vernietiging, maar zal zij door vuur worden gelouterd!
Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe.
Wondere weldaad!
Nu kan Paulus schrijven: en indien wij kinderen zijn, zo.zijn wij ook erfgenamen; erfgenamen van God, en medeërfgenamen van Christus ... . Rom. 8:16.
Alles is uwe.... hetzij tegenwoordige, hetzij toekomende dingen, zij zijn alle uwe; doch gij zijt van Christus, en Christus is Gods, 1 Cor. 3:22/3.
Deze heerlijke dingen waren als in kiem in de moederbelofte begrepen,
Daarom kan Adam zijn vrouw Eva noemen, d.i. een moeder aller levenden.
Daarom mag Adam nog van het vervloekte aardrijk eten.
Dus heeft God Zijn Troonrede niet teruggenomen! De opdracht bleef: de aarde vervullen en die onderwerpen.
Maar dan bleef óók de taak het nakroost straks dit alles door te geven, vóórdat Adam zou sterven.
En zó werd Adam de eerste onderwijzer! Meer nog: de éérste Hoogleraar in de heilige Godgeleerdheid!
Ontroerende gedachte: Adam docerende over zijn eigen diepe val in het Paradijs! Zou dat geen onderwijs met tranen zijn geweest? Benauwde uurtjes, vooral als er navraag kwam!
Doch hoe pijnlijk ook, hier was geen keus!
En zo begon het onbeschreven Woord Gods zijn loop door mondelinge overlevering der Voorvaderen.
Lamech, de vader van Noach, werd geboren in 't jaar 874 der wereld, en Adam werd 930 jaar. Hij was dus 56 jaar, toen Adam stierf.
Toen Sem, de zoon van Noach, stierf, was Abraham reeds 150 jaar oud.
En God heeft Abraham gekend, opdat hij zijnen kinderen en zijn huis na hem zoude bevelen; Gen. 18:19. Door zijn onderwijs moest Abraham een zegen zijn.
Tot Israël kwam het bevel: deze woorden, die ik u heden gebiede, zullen in uw hart zijn. En gij zult ze uwe kinderen inscherpen, en daarvan spreken, als gi.i in uw huis zit, en als gij op de weg gaat, en als gij nederligt, en als gij opstaat. Deut. 6:6-7.
Precies als bij Adam:
De erfgenamen der belofte moeten de belofte der erfenis doorgeven aan hun kinderen.
Welk een trouwe zorg van de barmhartige God!
Wij hebben in onze jeugd iemand gekend, die als meesterknecht in een zeepziederij een waardevol bedrijfsgeheim kende, dat zelfs zijn patroon niet wist. Men raadde hem aan dit recept toch aan zijn eigen zoon na te laten. „Neen", was het antwoord. „dat geheim neem ik mee in mijn graf!"
Hoe dwaas toch!
Als iedere wegstervende generatie de verworven wijsheid voor zich behield, moest ieder volgend geslacht telkens weer van voren af aan beginnen. Dezelfde fouten werden steeds opnieuw gemaakt en van vooruitgang en opwassen was nauwelijks sprake.
Al kunnen de ouders geen geld nalaten, als zij dan maar hebben opgevoed en in 't Onderwijs voorzien.
Wijsheid is beter dan robijnen!
Toen Docent F. P. L. C. van Lingen was gestorven, werd gezegd: „hij neemt wat een wetenschap mee in 't graf!" Doch deze leraar heeft zijn kennis niet voor zichzelf behouden, maar zoveel mogelijk ten nutte van anderen doorgegeven.
Omgekeerd dreigt vandaag echter het gevaar dat er onder onze jeugd een tegenzin groeit om nog langer iets aan te nemen van het voorgeslacht. De geest van Rehabeam, die de raad der oudsten verliet, en raad hield met de jongelingen, schijnt in deze nieuwe tijd op te komen! Maar het einde draagt de last!
Gezegend de Kerk die onder haar jeugd discipelen kent op de Catechisatie en de Theologische School!
Een jongeling, die zich verheven acht boven het catechetisch onderricht, behoort niet thuis op de Theologische School! Wie geen leerling wil zijn, kan nimmer een goed leraar worden!
Het moet in ons goede land zijn voorgekomen, dat op een Theologische School na de les een student werd verzocht een psalm op te geven en te danken. Nu was er bij de bespreking een meningsverschil openbaar geworden. De jongeman gaf op te zingen: Ik overtref mijn leraars in beleid!
Wie de moed van dat jongmens wil bewonderen, doe het! Maar de ootmoedige wijsheid van de leraar, die dit rustig aanhoorde, dwingt eerbied af!
Wij wensen onze „profetenschool" toe een grote schare van jongelingen die zo veel aannemen als zij maar kunnen, opdat zij straks zoveel mogelijk kunnen uitdelen.
Uit het voorafgaande hebt gij gevoeld dat onze Theologische School geheel is naar de lijn, door de Heere in Zijn Woord getrokken. Er kan van worden betuigd dat dit Onderwijs, deze Opleiding voortgaat in des Meesters voetspoor !
Dit is daé.rom van zulk een hoog belang, omdat onze aanstaande Dienaren des Woords navolgers van Christus moeten zijn. Voor de ambtelijke bediening is Hij het voorbeeld bij uitnemendheid.
Petrus zegt van Hem dat Hij ons een voorbeeld heeft nagelaten, opdat wij Zijne voetstappen zouden navolgen. 1 Petr. 2:21. Voor elke ambtsdrager is Zijn Woord aangrijpend: zo iemand Mij dient, die volge Mij. Joh. 12:26. Zijn discipelen riep Hij met het korte woord: Volg Mij. Het ontga onze aandacht niet, dat ook na de ambtelijke herstelling van Petrus de Meester opnieuw .zeide: Volg Mij!
En zo sta dan, bij het geven als ontvangen van het Onderwijs op onze Theologische School, en bij ons als vrienden en vriendinnen dezer Inrichting, die haar liefhebben en met onze gaven en gebeden steunen, ons één voorbeeld voor ogen, alle oud-patriarchen, patriarchen, profeten, apostelen, hoogleraren, predikanten, vaders en moeders zeer verre te boven gaande, het voorbeeld van onze Heiland Zélf!
Waar predikte Jezus?
Wat predikte Hij ?
Hoe deed Hij dit?
Achtte Hij de prediking noodzakelijk?
Waarop let Hij bij het staan naar het predikambt ?
Als gij er op let wat men zo voor en na omtrent dit heilig ambt wil voorschrijven, zult ge bemerken dat de dominee vele meesters heeft! Wij zullen veilig gaan, als wij in dezen maar éne Meester hebben!
Bezien wij daarom onze Opleiding eens in het licht van Mattheus 9:35-38.

En Jezus omging al de steden en vlekken.
De Heiland hield geen afgepaste spreekuren of zitdagen, in afwachting wie tot Hem zouden komen. Hij hield zich niet op een afstand als een ongenaakbare heremiet of kluizenaar ergens hoog op een eenzame bergtop, zich verlustigende in diepzinnige bespiegelingen !
De van de hemel Neergedaalde daalde nog verder af. O neen, geen apartheid bij Jezus! Christus ging er echt op uit!
Laten onze studenten zich dat voor gezegd houden! Vooral niet zo „transcendent" doen omdat zij meer bestudeerd zijn dan het eenvoudige kerkvolk. Wijlen Ds J. J. Knap vertelde veertig jaar later hoe Prof. Gunning met hem, onrijpe student, knielend gebeden heeft om een priesterhart.
Een literator is nog niet rijp, en een Theol. Student is nog niet rijp, een Candidaat drage het hoofd niet te hoog en een pastoriebewoner ga de boer op en late zijn Latijn maar thuis!
Tracht niet naar de hoge dingen maar voegt u tot de nederigen. Rom. 12:16.
Jezus, Die zachtmoedig is en nederig van hart, ging ook daarheen waar men Hem niet had geroepen. Op gevaar af, dat men Hem zou bidden hunne landpalen te verlaten.
Laten onze studenten niet zoeken een „kasplantje" te worden. Zij moeten wel eens door weer en wind. Jezus wandelde in het voorhof van Salomo, en het was winter! Joh. 10:22/3. En de discipel is niet boven de meester, noch de dienstknecht boven zijn heer; het zij de discipel genoeg, dat hij worde gelijk zijn meester, en de dienstknecht gelijk zijn heer. Matth. 10:24/5.
Jezus omging geheel Galilea (Matth. 4:23), want Zijn Vader had door Jesaja Hem dat terrein nadrukkelijk aangewezen.
Galilea: een verrukkelijk oord van tropische pracht! Maar Christus, de Erfgenaam, ziet ook het aardrijk vervloekt. Het golvend landschap weet Hij bezaaid met stenen en doornen. Die zee van Tiberias, stil dromend onder de blauwe lucht, verraderlijk als van,de bergen de wind er op valt. En de bevolking wandelt geestelijk in duisternis en woont in het land van de schaduw des doods.
Heil de candidaat, predikant en zendeling die niet afgaat op de „windrichting", maar slechts acht geeft op de vingerwijzing van Boven!
O, dat Galilea! Zelfs in Jozefs hof spraken de engelen er nog over! En.... als de candidaten uitzwermen van onze Theologische School, moge ook op hen toepasselijk zijn: en de elf discipelen zijn heengegaan naar Galilea.... waar Jezus hen bescheiden had!
Merken wij ook op, dat Jezus Zich aansloot bij het bestaande.

Hij leerde in hunne synagogen.
Zeker, ook wel op een berg, of in een huis aan het strand vanaf een schip, maar nimmer om daarmee de geregelde officiële godsdienstoefeningen te vervangen. Waar het Woord Zijns Vaders werd gelezen, wilde Christus komen om dit te verklaren. Naar Zijne gewoonte (niet uit gewoonte) ging Hij naar de Synagoge. Synagoge is samenkomst. Alles vond naar strenge orde plaats. Nergens lezen wij dat de Heere van deze orde afweek, of allerlei nieuwe liturgische vormen invoerde. De oude vormen kregen nieuwe gloed, als Christus Zich er maar van bediende. Wie zijn kracht zoekt in vreemde nieuwigheden, bewijst daarmee zijn geestelijke armoede. Ook oude vormen kunnen als de Aeolusharp de liefelijkste tonen doen horen, als de wind des Geestes de snaren trillen doet.
Wat predikte Hij?

Het evangelie des Koninkrijks.
Des koninkrijks, niet van Gods macht, want dat heerst ook over de onbezielde, dus onzondige schepping en hééft geen Evangelie. Maar het koninkrijk van Gods liefde, dat door de zondeval koninkrijk der hemelen is geworden, doch met Christus op aarde kwam, door Wien wij slechts dat koninkrijk kunnen ingaan.
Dat koninkrijk Gods hebben wij eerst te zoeken. Wie niet is wedergeboren, kan het niet zien. Maar zalig zijn de armen van geest, want hunner is het koninkrijk der hemelen. Oproerlingen als wij van nature zijn, mogen bidden: Uw Koninkrijk kome.... regeer ook mij door Uw Geest en woord. Is dat geen Evangelie?
Maar. . . . een Evangelie als een ultimatum! Het is het Evangelie des koninkrijks!
Dat koninkrijk kwam met de Koning op aarde, is dus gekomen en zal komen. Als de Koning andermaal komt op de wolken des hemels met grote kracht en heerlijkheid!
Als wij bidden: „Uw Koninkrijk kome", denken wij aan tweeërlei komst Éérst als het rijk der genade, en daarna als rijk der heerlijkheid. Dat betekent de ondergang van het rijk van de Boze. Die grote en vreselijke dag des Heeren komt.
Dit is Evangelie slechts voor wie in dat koninkrijk zijn ingegaan. Maar verontrustend en vervaarlijk voor wie nog buiten dat koninkrijk leven.
De Heiland heeft déze kant der waarheid niet verzwegen.
Hoe heeft Hij gewaarschuwd dat Hij komt als een dief in de nacht. De gelijkenis van de rijke man en Lazarus is als een ontroerend drama!
Zijn profetische rede loopt uit op de stellige aanzegging van het laatste Oordeel!
Men heeft willen beweren dat de straf niet eeuwig zou zijn. Maar Jezus Zelf zei ten laatste: Deze zullen gaan in de eeuwige pijn, maar de rechtvaardigen in het eeuwige leven.
Als onze studenten en predikers in Jezus' voetspoor willen wandelen, dan moet hun Evangelieprediking staan in het teken van het Jongste Gericht.
De wereldrechter is reeds benoemd. Onze tijd begint beangstigend veel te gelijken op het laatste der dagen. Er komt zo'n vaart in de geschiedenis.
Het Evangelie des koninkrijks kan niet ernstig genoeg worden gebracht. Zo kreeg de profeet Ezechiël de opdracht : Sla met uwe hand, en stamp met uw voet, en zeg: Ach! (Ez. 6:11).
Naast deze prediking van het gericht moet ook het Evangelie gebracht.
Wee de predikers, die zich beperken tot de prediking van wet en verdoemenis, omdat naar hunne mening hun hoorders nog niet rijp zijn voor het Evangelie der genade. Zij willen wijzer zijn dan Christus Zelf, Die Zijn apostelen de opdracht gaf: „predikt het Evangelie aan alle kreaturen." Wijzer dan Paulus, die het Evangelie noemde een kracht Gods tot zaligheid een iegelijk die gelooft.
Hier is een verfoeilijke willekeur, een eigenmachtig verknippen van zijn lastbrief, een onverschoonbare nalatigheid!
Paulus betuigde de Efeziërs van hun aller bloed rein te wezen, want hij had niets achtergehouden, dat hij hun niet zou verkondigd hebben al den raad Gods.
Het is niet te verstaan hoe iemand, die voor zichzelf het heilig Evangelie gelooft, dit voor anderen verzwijgen kan! Want met het hart gelooft men en uit de overvloed des harten.... spreekt de mond!
Hoe ook door sommigen bewierrookt, in dit opzicht wandelen zulke leraars niet in het voetspoor van Christus. Veeleer zijn zij navolgers van de Joodse Rabbijnen uit Jezus' dagen. Deze gaven hun geheimleer door in de zeer beperkte kring van de meest intieme leerlingen. In het verborgen, in de duisternis, gefluisterd in het oor.
Zeker, ook de Heiland nam herhaaldelijk Zijn discipelen apart voor privaat onderwijs. Maar Zijn leer was geen geheimleer die niet publiek mocht worden. Hij gaf de opdracht: Hetgeen Ik u zeg in de duisternis, zegt het in het licht; en hetgeen gij hoort in het oor, predikt dat op de daken.
Het prediken op de daken wil allen bereiken, die ver zijn en die nabij zijn.
Wij hebben geen grenzen te stellen en mogen van het Evangelie niets verbergen Geen „reductie" van het Evangelie! De Kerk, de School, de student, candidaat of dominee late zich in deze door niemand onder druk stellen.
Men vreze toch niet, dat dit ruime Evangelie zich niet zou verstaan met het bevindelijk element in de prediking.
Hore men slechts naar Christus Zélf, als Hij predikt: Zalig zijn die treuren, want zij zullen vertroost worden!
Is dat geen Evangelie met een bevindelijk element?
Hier denken wij aan wat wijlen Ds Lengkeek eens opmerkte over studenten, die wilden gaan preken over wat er zo omgaat in des mensen hart. Nóg horen wij hem zeggen: ik preek liever wat er is in Gods hart, want 's mensen hart is zo éng en Gods hart is zo wijd!
God heeft geen lust in onze dood!
O, laten wij niet gelijken op Jona, die liever niets aan Ninevé verkondigde dan het Gericht! Hij, de „prediker onder een afdak!"
Beter is het op Jezus te zien. Genezende alle ziekten en alle kwalen onder het volk. En Hij, de scharen ziende, werd innerlijk met ontferming bewogen over hen, omdat zij vermoeid en verstrooid waren, gelijk schapen, die geen herder hebben.
De gehele mens, naar lichaam en ziel, heeft de volle aandacht van Christus. 't Was als een anticipatie (een vooruitgrijpen) op de heerlijkheid, als niemand meer zal zeggen: ik ben ziek, want het volk dat daarin woont zal vergeving der zonden hebben.
Onbarmhartig waren de Joden over de kranken. Op Sabbath mocht zonder direct levensgevaar geen hulp worden geboden. Tegen ellendigen nam men de houding der Jobsvrienden aan: zij zullen het er wel naar gemaakt hebben!
Maar hier openbaarde Christus Zich als de grote Davidszoon! Nooddruftigen zal Hij verschonen.
En zo hebbe, in Zijn voetspoor, de Christelijke barmhartigheid alle aandacht en medewerking onzer studenten en predikanten.
Alleen maar worde de zielszorg hierbij niet uit het oog verloren.
O, met eerbied denken wij aan de wereldberoemde Prof. Dr. Albert Schweitzer, die 14 Januari 1955 zijn tachtigste verjaardag vierde onder zijn negers in Lambarene. Hoeveel deze reus in mensenliefde, zelfverloochening en bescheidenheid presteert, grenst aan het ongelofelijke. Dan wordt men stil, kleiner dan klein....
Maar ons hart schreit bij de gedachte dat Schweitzer, die ons Jezus wil voorleven. Hem als Borg en Middelaar niet kent. Onze Heiland is voor hem een bijzonder hoogstaand mens, die de religieuze boodschap het zuiverst heeft weergegeven.
De Christus der Schriften is veel méér: het Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt.
In Psalm 38, dat één klaagstem is over folterend lichaamslijden, is het dieptepunt: ik ben bekommerd wegens mijne zonde.
Voor zulke „gevallen" hadden de Schriftgeleerden en Farizeeën geen woord van troost, 't Was bij hen alles ethiek. De hemel een „deposito-bank" van goede werken. „De schare, die de wet niet kent, is vervloekt."
Dat heeft Jezus pijn gedaan!
Hém ontroert hun toestand tot in het diepst Zijner ziel: een onverzorgde kudde, met ontrouwe huurlingen, bedreigd door de wolven.
Schapen zonder herder.... is de wereld daar niet mee bedekt?
En zijn er zo ook geen honderden in de kerken? Vergetenen, verschovenen, niet meer mee getelden, buitenstaanders, met een verborgen verdriet zich voortslependen, afgedwaalden, bekommerden, verachterden in de genade, vermoeiden en beladenen....
Jezus zag hen!
En in Zijn voetspoor heeft de Christenleraar er óók naar om te zien. Naar die deerniswaardigen en schuldigen. Zoals de magneet het ijzer aantrekt, gevoelt zich de ware Evangeliedienaar tot zulke verslagenen aangetrokken. Want de verzadigde ziel vertreedt het honingzeem, maar een hongerige ziel is alle bitter zoet.
Treffend is dit gesymboliseerd in de bouw van een Franse kathedraal met twee kansels: één binnen in de kerk voor de gemeente, en één kansel aan de buitenkant der kerk voor de voorbijgangers, voor de schapen zonder herder.
Er zijn veel meer zoekende zielen dan wy wel vermoeden.
Wie ziet naar ze om?
Jezus tekent dit bezwaar.

Toen zeide Hij tot Zijne discipelen: de oogst is wel groot, maar de arbeiders zijn weinige.
Bidt dan de Heere des oogstes, dat Hij arbeiders in Zijne oogst uitstote.

Ook in ons land moeten soms militairen worden ingezet om de oogst te redden.
In Palestina begint in de Meimaand de brandende sirocco te waaien, waardoor de oogst plotseling rijp wordt — zo rijp, dat indien er niet aanstonds gemaaid wordt, de korrels door de hitte verdrogen, verschroeien en uitvallen, nog vóór de sikkel in het koren komt.
Het is een beeld van het werk op de wereldakker. De oogst is gróót: Galilea telde 15 bevestigde plaatsen en 204 vlekken en dorpen. De Heere wilde alle plaatsen bezoeken, daarom zond Hij nog zeventig anderen, twee en twee.
De oogst is groot: zie daar staan de scharen als herderloze schapen rondom de Heere, als een dicht halmenveld.
De oogst is groot: mannenbroeders, laat ons dit met ootmoed vervullen, want er is al door anderen gezaaid, vóór wij begonnen!
De oogst is groot: want er is een schare die niemand tellen kan, welke uit alle volken der wereld bijeenvergaderd worden zal. Déze oogst is aan geen jaarseizoen gezonden maar gaat immer door: heft uwe ogen op, en aanschouwt de landen; want zij zijn alrede wit om te oogsten. Joh. 4:35.
Maar de arbeiders zijn weinige!
Laat het Curatorium wat meer studenten aannemen!, zo roept men.
Wel, broeders van de Kerkeraden, gaat bij u het nomineren voor ouderlingen zo gemakkelijk en vlot?
Hier past Mozes' verzuchting: och, dat dl het volk des Heeren profeten ware, dat de Heere Zijn Geest over hen gave!
Er moeten arbeiders komen; o, hoe nodig is dan toch onze Theologische School!
Dus: propageren!
Dus: kapitaliseren!
Dus: bouwen en bewaren!
Dus: studeren!
Dus: philosopheren!
Dus: theologiseren!
Dus: dogmatiseren!
Dus: polemiseren!
Dus: examineren!
Dus: promoveren!
Ja, ja, dat óók! Als de Heere ons de studenten stuurt!
Ambtsdragers worden oud en gaan heen, er moeten plaatsvervangers komen! Het ambt mag niet verdwijnen, maar moet worden gecontinueerd! Een huurling denkt niet verder dan om zijn loon, maar een kind denkt aan de oogst van zijn Vader! Het is niet ónze oogst, maar de Zijne! Het gaat om Zijn bezit, de erfenis van de Zone Gods....
Hierbij schakelt de Heere de Kerk in.
Hij gebruikt geen Engelen als maaiers, vóór de Voleinding.
Hij werkt niet onmiddellijk.
Bekeert niet door dromen en gezichten.
Maar gebruikt het gepredikte Woord.
Er moeten dus opvolgers van de oudere predikanten komen, „getrouwe mensen, die bekwaam zullen zijn om ook anderen te leren."
En.... wat zegt de Heere nu van die arbeiders ?
Dat zij door hem moeten zijn uitgestoten.
Wie denkt hierbij nu niet aan „genadestaat en roeping"?
De arbeiders moeten eerst met Hem in aanraking zijn geweest. Eerst werkzaam met de Heere en eerst daarna in Zijn oogst.
En welk is dat contact?
Dat Hij hen uitstote, dat is hen roepe, overtuige, desnoods met geweld ophale en al hun zwarigheden oplost. Zoals bi,i Mozes, Jesaja, Jeremia, Jona. Hij maakt hen gehoorzaam en gewillig. Bekommerd over de oogst.
Toen in de crisistijd na de Wereldoorlog 1914 zich een ongekend groot aantal adspiranten voor het admissie-exame had aangemeld, riep wijlen Ds H. Janssen uit: heeft het verloren gaan van zielen hen al eens een nacht slapen gekost?
En docent Van Lingen schreef: Is het hun enige honderden gulden minder salaris waard?
Wat zal de uitnemendste opleiding baten als de Heere hen niet heeft uitgestoten en uitstoot, telkens weer? Want het is hard werken in de oogst: een herder heeft nooit vacantie en in de oogst mag men niet slapen! Een goede duw is nu en dan hard nodig. Welnu, allen naar de Heere des oogstes toe! En gevraagd om dat stoten! Want niet vader en moeder, enz. moeten stoten, maar de Heere. Als Hij stoot, gaat het niet meer over! Dan komen zij aan, door goddelijk licht geleid!
Bidt daarom, zegt Jezus. En pleit maar daarop, dat het niet onze oogst, maar de Zijne is! Hier mogen wij zeggen:
Heere, het is Uw eigen belang!
En dan:
Merk op, mijn ziel, wat antwoord God u geeft.
Ps. 85:3.

De middagsamenkomst.
Het loopt weer flink vol des middags en als Prof. v. d. Schuit op de kansel verschijnt is de kerk nog meer bezet dan des morgens.
Ps. 89:3 klinkt op, waarna Prof. v. d. Schuit voorgaat in gebed. Hij kan niet laten even over de auto te spreken, die hij bezig is te bouwen. Het chassis is op de schooldag wel op de wielen gekomen en mogelijk nog wel een deel van de carrosserie. In het korte woord, dat de emeritus hoogleraar spreekt legt hiJ volle nadruk op het feit dat de School school der kerken is vóór alles.

Het gebed voor de Theologische School.
Er is volle aandacht als Ds. B. Bijleveld van Noordeloos over dit onderwerp spreekt. In hoofdzaak zegt hij:
Voor dienaren des Woords en voor allen, die zich voorbereiden tot het ambt, en voor professoren en curatoren, is het een voorrecht, wanneer zij mogen weten: er is in de hemel een biddende Hogepriester, die voor ons bidt," er is op aarde een biddende gemeente, die voor ons worstelt aan de Troon der genade.
Het gebed van de Koning der Kerk, van de Heere Jezus Christus als biddende Hogepriester, is het allerbelangrijkste. Dat heeft Petrus kennelijk ervaren: „Ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet ophoude". Maar daarmede schakelt de Heere het gebed van de gemeente niet uit. Denk maar weer aan Petrus, toen hij in de gevangenis zat: „Maar van de gemeente werd een gedurig gebed tot God voor hem gedaan."
Is er thans in de Kerk nog gebed voor de Theologische School en voor alle arbeid in Gods Koninkrijk? Critiek is er genoeg, maar weinig gebed. Het is ontzettend, als er geen gebed is voor de herders en leraars, wanneer .het gebed ontbreekt voor de Opleiding. Ja, des Zondags worden deze zaken nog wel genoemd in het gebed op de kansel, maar waar is het worstelen aan de Troon der genade in de gemeente ? Comrie zegt ervan, als hij handelt over de dadigheid der gelovigen: „En gelooft mij erbij, onze kwade gesteldheid komt ons over, omdat er weinige zijn, die in de bresse staan; en de Heere is zo verre geweken, omdat er zo weinige zijn, die Hem dwingen op een heilige wijze bij ons te blijven".
Toch heeft de Heere Zelf een opdracht gegeven om te bidden: „Bidt dan de Heere des oogstes, dat Hij arbeiders in Zijnen oogst uitstote." Het is noodzakelijk u heden aan deze opdracht te herinneren. Arme Kerk, waar het gebed gaat ontbreken. Blijft uit de binnenkamer weg — dat is de tactiek van de vorst der duisternis. De opdracht des Heeren is ernstig. Immers de Heere heeft deze opdracht vol ontroering gegeven. Hij werd innerlijk met ontferming bewogen over de scharen. De mensen hadden geen herders, die naar de goede Herder heenwezen. De Farizeën leidden hen op een dwaalspoor. Op die weg voortgaande, zou het volk des verbonds verloren gaan. En vol ontroering gaat de Heere nu tot Zijn discipelen spreken: „de oogst is wel groot, maar de arbeiders zijn weinige". Er is overvloed van arbeid, maar waar zijn de arbeiders? Ook thans hebben wij arbeiders nodig, die iets beleven van het schone woord uit Hand. 15: „mensen, die hunne zielen overgegeven hebben voor de Naam van onze Heere Jezus Christus". Wie door genade ernst mag maken met de opdracht des Heeren, gaat bidden voor de professoren. Ze hebben getrouwheid nodig om hun leerlingen steeds weer te wijzen op de ernst, de gevaren, de heerlijkheid van het ambt. Dan bidden we voor de studenten. Zij hebben boven alles nodig, dat ze er plaats begeren aan de voeten van de hoogste Profeet en Leraar, gelijk Maria dat begeerde. Dan bidden we voor de curatoren. Ze moeten beslissingen nemen van vér-strekkende betekenis. O, hoe schuldig staan we ten opzichte van deze zaken. Hier past wel de bede: verzoen de zware schuld.... En weet ge wel, dat de Heere Zelf aan Zijn Kerk een exempel, een voorbeeld heeft gegeven, toen Hij vóór de verkiezing van Zijn discipelen naar de berg uitging om te bidden?
En hoe lang bleef Hij daar bidden? Een uur? Neen. Twee uur? Neen: „En Hij bleef de nacht over in het gebed tot God". De Heere geve ons deze ernstige zaken te bedenken in de dagen van het adraissie-examen. Laat het niet zo zijn, dat ge verrast in de dagbladen leest: de volgende personen zijn aangenomen als student — en gij hebt er heel niet aan gedacht voor deze belangrijke zaak het aangezicht des Heeren te zoeken.
Heerlijk, wanneer de Heere als vrucht, dus niet om, maar op het gebed, arbeiders in Zijn oogst uitstoot. Uitstoten, dat is een krachtig woord. De arbeiders, die de Heere uitstoot, hebben vele bezwaren. Ze dringen zich niet in in de Kerk des Heeren. Ze maken tegenwerpingen, ze durven de verantwoordelijkheid van het ambt niet aan, Mozes is uitgestoten. En Jeremia b.v., die het uitroept: „Ach Heere, Heere, zie ik kan niet spreken, want ik ben jong." Zo is het nog. Maar de Heere maakt de arbeiders gewillig. Hij bekwaamt: „zal door Zijn kracht Hem dienen, voor Hem leven." De Schrift zegt van zulk een arbeider: „die het Woord der waarheid recht snijdt." Wat betekent deze uitdrukking? Verschillende verklaringen worden gegeven. Twee willen we noemen: a. We moeten denken aan de rechte voren, die de landman in de akker trekt. Dan ziet hij niet naar rechts en links, maar houdt één doel in het oog. Kerk des Heeren, bid om zulke arbeiders, die steeds vragen: Heere, wat wilt Gij ? Die één begeerte hebben en één doel najagen, zoals de apostel beschrijft: „want ik heb ulieden toebereid om u als een reine maagd aan ene Man voor te stellen, namelijk aan Christus." b. We kunnen ook denken aan het snijden van de spijzen bij de maaltijd. (Lees de Kantt.) Moeder snijdt het brood en het vlees en weet precies, hoeveel ieder nodig heeft. Zo zal de rechte dienaar des Woords er naar staan aldus het Woord te prediken, dat overeenkomstig de behoefte gepredikt wordt. Welk een zware opgave. Wie kan dan preken? In Haarlem stond eens de bekende, god-zalige ds. Schotel. Die zei wel eens: mensen, als je wilt, dat Schotel wat op schotel heeft, dan moet je voor Schotel bidden. Ja, bidt dan de Heere des oogstes, dat Hij zulke arbeiders uitstote.
Dit gebed kan de Heere alleen leren. Hoe dan onze gestalte wordt bij dit gebed ? Een bedelaarsgestalte. Heere, we hebben nergens recht op. Al kregen we geen enkele student meer aan school, we moesten zwijgen, ziende op onze afmakingen. Heere, doe het toch om Uws groten Naams wil. — Bedel maar veel: Heere, laat Uw werk aan Uwe knechten blijken.
Inkeer tot onszelf hebben we heden nodig. Als leden van de kerk: hoe was tot hiertoe ons gebed? Als dienaren in de kerk: waren we getrouw? Beleven we iets van hetgeen Paulus kon zeggen: „gedenkt, dat ik drie jaren lang, nacht en dag, niet opgehouden heb een iegelijk met tranen te vermanen"? Dat er nog een Opleiding is, hebben we niet te danken aan ons gebed, maar aan het gebed van de biddende Hogepriester in de hemel.
Dankbaarheid betaamt ons, wanneer we letten op de weldaden des Heeren in het verleden. De Heere heeft onze Theologische School willen gebruiken. Nu is het gebed het voornaamste stuk der dankbaarheid.
En wat de toekomst betreft: oude dienaren vallen weg. Jongere moeten hun taak overnemen. Dat we nu niet op mensen zien, maar het van de Heere verwachten, „want Hij heeft gezegd: Ik zal u niet begeven, en Ik zal u niet verlaten." Dit woord sprak de Heere eens tot Jozua, toen Mozes was gestorven. Weemoed in het hart: Mozes is niet meer. Maar geen nood: de Heere leeft! Jozua begeerde dezelfde koers als Mozes te gaan. Bidt dan om zulke arbeiders, die deze begeerte kennen, te mogen spreken naar het hart van Jeruzalem.
De wereld heeft geen toekomst. Ja toch, maar die toekomst zal vreselijk zijn. De naamchristen, de uitwendige belijder, zal eeuwig teleurgesteld uitkomen, zo hij niet tot bekering komt. O, bedenk het, jong en oud: wie op aarde geen bidvertrek heeft, zal in de eeuwige dankzalen niet aankomen. Heere, leer ons bidden.
De toekomst van de levende Kerk is: eeuwig aanbidden, eeuwig zingen van Gods goedertierenheên.
„Dan zal Zijn volk weer wonen naar Zijn Raad, God eeuwig hun Zijn volle gunst betonen, Daar zullen zij, Gods knechten, met hun zaad, zij, die Zijn Naam beminnen, erflijk wonen".

Sluiting.
Na het zingen van Ps. 122 komt de President-curator van dit jaar op de kansel om met een enkel woord te sluiten.
Ds. J. C. Maris dankt allen, die tot het welslagen hebben medegewerkt.
Hij dringt aan op een blijvende belangstelling voor de School ook vooral nu het aantal studenten klein is en de behoeften der kerken groot.
Hij leest Psalm 149 en dankt de Heere voor al het goede.
Staande zingt de grote schare Ps. 68: 8. Dat Bazans hemelhoge berg....
Het gebed om de zegen wordt opgezonden.
Als de kerk leegstroomt wordt de ruimte gevuld met een jubelend postludium. Er wordt buiten gesproken, ge- ïnformeerd, gegroet.
Al leger wordt het op het kerkplein.
Ook de Schooldag van 1955 is weer geschiedenis geworden.
Late zij vrucht na tot waarachtig heil voor de Kerken en haar School.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 juni 1955

De Wekker | 4 Pagina's

Dagen van Gemeenschap

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 juni 1955

De Wekker | 4 Pagina's