Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De drie formulieren van enigheid: een vondst van Abraham Kuyper

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De drie formulieren van enigheid: een vondst van Abraham Kuyper

29 minuten leestijd Arcering uitzetten

‘De drie formulieren van enigheid.’ In orthodox-gereformeerde kring is deze aanduiding overbekend. Toch realiseren zich slechts weinig orthodoxen dat hun sjibbolet1 een vondst is van Abraham Kuyper, die ook op deze wijze zijn stempel op het confessionele debat van de negentiende eeuw en later tijd heeft gedrukt.

De formulieren in de zeventiende en achttiende eeuw: geen complete edities
Wie de geschiedenis van de formulieren van enigheid nagaat, bemerkt al spoedig dat deze geschriften weliswaar sinds de synode van Dordt 16 18 /19 als maatstaf van contraremonstrantse gereformeerde orthodoxie hebben gegolden, maar dat ze meer dan twee eeuwen lang nooit samen als één doorlopende tekst zijn uitgegeven. Wie bijvoorbeeld als predikant zijn handtekening plaatste onder het in 16 19 te Dordt vastgestelde ondertekeningsformulier, om daarmee instemming te betuigen met de Nederlandse Geloofsbelijdenis (ngb), de Heidelbergse Catechismus (hc) en de Vijf artikelen tegen de Remonstranten oftewel Dordtse Leerregels (dl)2, tekende dus altijd in een bandje waarin - op z’n best - de drie genoemde geschriften bijeengebonden waren.3 De kerkboeken van die tijd (en trouwens ook die van vrijwel de gehele negentiende eeuw) bevatten van bedoelde geschriften alleen de Catechismus - maar zelfs die niet altijd - , soms ook de Geloofsbelijdenis, maar nooit de Leerregels.4 Voor zover de Leerregels na de eerste editie in 16 19 al verschenen,s gebeurde dat vrijwel uitsluitend in afzonderlijke uitgaven. Tot na de Franse tijd waren die nieuwe uitgaven echter op de vingers van twee handen te tellen.6
Sommige theologen mochten dan heftige discussies voeren over de wijze waarop de Dordtse orthodoxie gehandhaafd diende te blijven7 - in de gemeenten en zelfs onder theologische studenten was de kennis van de Leerregels vaak nihil, gewoonweg omdat er weinig exemplaren van in omloop waren.8 Dat soms een kerkelijke vergadering zich niet bij deze situatie neerlegde, blijkt uit het besluit van de Groninger synode om een verkorte uitgave van de Leerregels te laten vervaardigen, teneinde aldus uitgevers van kerkboeken te verleiden om ook de Vijf artikelen in hun psalmboeken op te nemen. Inderdaad verscheen in 174 7 te Groningen een editie waarin niet alleen de Voorrede en het Besluit van de Leerregels waren weggelaten, maar ook drastisch gekort was in de vele Schriftcitaten.9 Het baatte niets. De uitgevers zagen geen brood in een dergelijk kostbaar kerkboek - en terecht. Immers zelfs de genoemde losse uitgaven van de Leerregels vonden maar moeizaam haar weg. Dein 17 5 2 uitgekomen editie van de Utrechtse hoogleraar W. van Irhoven beleefde weliswaar - als enige - in 1788 een tweede druk, maar die reprise kreeg vervolgens weinig aftrek. In 1838 dook het werkje nog op in een fondscatalogus van J.H. den Ouden te Amsterdam, maar ook deze uitgever, die toch vele geschriftjes onder het orthodox-gereformeerde volksdeel wist te slijten, raakte de winkeldochter niet kwijt.10

Eerste helft negentiende eeuw: de eerste complete edities
Rond 1830 brak voor de formulieren van enigheid een nieuwe periode aan. De toen op gang komende herleving van de gereformeerde orthodoxie uitte zich onder meer in een plotseling sterk toenemende vraag naar rechtzinnige publicaties.
Eén van de auteurs die naar voren trad was Hendrik de Cock. Onder meer geïnspireerd door enkele bij Den Ouden verschenen stukjes begon hij te schrijven." Zijn eersteling, die in 18 3 3 verscheen, was echter geen eigen werk, maar een heruitgave van de Leerregels. Typerend voor de kennis die De Cock op dat moment bezat, is het feit dat hij voor deze editie niet de originele uitgave van 16 19 volgde, of bijvoorbeeld die van Van Irhoven, maar de verkorte Groninger editie van 17 4 7 .11 Kort na de Afscheiding van 1834 volgde nu ook de eerste complete uitgave van de formulieren van enigheid. Ze verscheen in 18 36 en werd bezorgd door de eerste predikant die zich in het spoor van De Cock van de Hervormde Kerk afscheidde: H.P. Scholte.1-’ De orthodoxen die binnen de Hervormde Kerk achterbleven lieten dit confessionele vertoon van afgescheiden zijde niet onbeantwoord. Binnen tien jaar volgden twee nieuwe complete uitgaven. De Haagse predikant D. Molenaar bezorgde in 18 3 7 bij Den Ouden een populaire editie, voorzien van een uitvoerig commentaar dat tussen de oorspronkelijke teksten was ingevlochten. De Utrechtse hoogleraar H.E. Vinke bood in 1846 een in het Latijn gestelde wetenschappelijke editie.14 Of de vier genoemde teksten veel opgang maakten, is moeilijk na te gaan. In ieder geval kregen zij geen herdruk; Molenaars werk bleef zelfs deels onverkocht.15

De editie van J.J. van Toorenenbergen (1869)
Toen Vinkes editie verscheen, was het volstrekt nog niet duidelijk welke kant het op zou gaan met de orthodoxie binnen de Nederlandse Hervormde Kerk. Z o ’n 25 jaar later was dat anders. Dankzij de in 1867 ingevoerde kerkelijke verkiezingen kregen de orthodoxen snel meer zeggenschap, maar dan vooral op plaatselijk niveau. De bepalingen van het herziene Algemeen Reglement van 18 5 1/5 2 maakten het vrijwel onmogelijk om de nieuw verworven positie ook tot gelding te brengen in classicaal, provinciaal of zelfs landelijk verband. Laatstgenoemd feit werd één van de belangrijkste oorzaken van onderlinge strijd binnen het orthodoxe blok. Evenals in de tijd van de Afscheiding en de jaren veertig speelden de formulieren van enigheid daarbij een belangrijke rol: welk gezag hadden deze en hoe dienden ze gehandhaafd te worden?16
Eén der eersten die op deze vragen een doordacht antwoord gaf, was J.J. van Toorenenbergen, de man die vanaf haar eerste begin in x 8 62 leiding gaf aan de Nederlandsche Elervormde Predikanten-Vereeniging (nhpv). Omdat de nhpv aan zowel confessionele als ethische voorgangers een platform wilde bieden, kwam in die kring steeds opnieuw de vraag naar voren wat een ‘onbekrompen en ondubbelzinnige’ binding aan de belijdenis precies inhield. In de vergadering van 29 april 1868 ondernam Van Toorenenbergen een poging om op grond van de historie daarop een antwoord te geven. Vooral in de discussie bleek dat hij een ruime binding voorstond. Het Evangelie gaf zelf wel aan wat ‘wezen en hoofdzaak’ van de belijdenis diende te zijn. Kuyper, die ook aanwezig was, ging daar, eveneens met beroep op de historie, fel tegenin. Volgens hem was ‘laxiteit’ in dezen verderfelijk; immers, wie zou uitmaken wat ‘het Evangelie’ inhield? Zijn stelling luidde daarom: ‘De veiligheidsklep voor de kerk is dus, dat men geheel aan de letter vasthoude.’ Ook in de moderne tijd kon men daarmee uit de voeten; de letter van de belijdenis bezat daartoe voldoende ‘elasticiteit’ . Alleen aan de kerk als geheel, in haar synode, kwam het toe de belijdenis te toetsen aan de Schrift. Hij beloofde dat hij in de volgende jaarlijkse vergadering van de nhpv breder historisch bewijs zou aandragen. Door omstandigheden zou Kuypers antwoord pas komen in de vergadering van 27 april 1870. Het toen door hem geleverde betoog over de kerk als instituut en als organisme, waarbij het instituut de letter van de belijdenis vast diende te handhaven tot het moment dat de ‘organische belijdenis in haar ontwikkeling weer een nieuwe mijlpaal heeft bereikt’, was achteraf bezien tevens een mijlpaal in de ontwikkelingen binnen de hervormde orthodoxie. De scheiding tussen orthodoxen die in de Doleantie van 1886 definitief zou worden, begon hier.17
Eer Kuyper in 1870 reageerde, had Van Toorenenbergen zijn eigen visie nog eens nader onderbouwd. In het verlengde van Vinkes arbeid bracht hij in 1869 - 250 jaar na Dordt - een nieuwe wetenschappelijke, maar thans Nederlandstalige editie van de formulieren van enigheid. De titel was veelzeggend: De symbolische schriften der Nederlandsche Hervormde Kerk in zuiveren, kritisch bewerkten tekst haar aangeboden tot wettig gebruik. Wat ‘wettig gebruik’ inhield, stond kort geformuleerd aan het eind van het voorbericht: ‘dat het Credo der Kerk door hen, die het in schrift brachten, niet eenzelvig beschouwd is met de letter van het Formulier, en dat dit Credo daaruit te voorschijn treedt tot een voortdurend wettig en evangelisch gebruik, zoodra men die gedenkwaardige oorkonden, in plaats van ze als partijvlag te misbruiken, in het licht der geschiedenis ten licht stelt voor allen die in het huis zijn’ . Voor wie dit alles nog niet duidelijk genoeg was, volgde een breed betoog, getiteld ‘De confessioneele praktijk van de vaders en grondleggers der Nederlandsche Hervormde Kerk 15 6 1 - 16 19 ’, dat aan de eigenlijke editie voorafging. Elk van de drie belijdenisgeschriften was door Van Toorenenbergen voorzien van een historisch overzicht, waarin hij de uitgaven van het betreffende werk opsomde en tevens aangaf welke tekst hij in zijn eigen editie had gevolgd. Voor de Leerregels had Van Toorenenbergen, met enige modernisering van de taal, simpelweg de enige editie gevolgd die ooit officieel, door een nationale synode, was goedgekeurd: die van 16 19 . Hij deed dat laatste consequent, te beginnen met de titel, die bij hem nu luidde: ‘Oordeel van de Synode Nationaal der Gereformeerde Kerken van de Vereenigde Nederlanden, gehouden binnen Dordrecht in den jare 16 18 en 16 19 ’ . Verder nam hij - anders dan bijvoorbeeld 111 1747 en 18 33 was gebeurd - zowel de Voorrede als het Besluit van de Leerregels op. Na het Besluit volgden verder, conform het origineel, de ondertekeningen van alle synodeleden,18 de Sententie (vonnis) van de synode en, ten slotte, de Approbatie (officiële goedkeuring) van het geheel door de Staten-Generaal. Vooral de Sententie was volgens hem van belang: de Leerregels waren immers in feite ‘niet anders dan de dogmatische inleiding voor de Sententie’.19
Overigens golden voor Van Toorenenbergen de Leerregels als secundair ten opzichte van beide oudere belijdenisgeschriften. Hij onderstreepte dat de eerstgenoemde ‘van wege de Kerk nooit... [waren] uitgegeven achter de gewone kerkboeken’ . Hij gaf ze daarom ‘als historisch-dogmatische bijlage bij het Credo der Kerk met kleinere letter’ .“ Met zijn positionering van de Leerregels als secundair en zijn opmerking aangaande de kerkboeken was Van Toorenenbergen overigens bepaald geen nieuwlichter. De Utrechtse hoogleraar J. Ens had in zijn in 17 3 3 verschenen Kort historisch berigt - een werk dat bij de afgescheidenen in hoge ere stond - reeds iets dergelijks gesteld. 21 Ook Molenaar, die toch voor velen gold als de predikant die als eerste publiekelijk de bolwerken van liberalisme en revolutie binnen de Hervormde Kerk had aangevallen, had in zijn editie van 18 3 7 de Leerregels een secundaire plaats toegewezen en deze dan ook nauwelijks van commentaar voorzien.22 Het verschil was alleen dat Ens en Molenaar geen Kuyper tegenover zich vonden, maar Van Toorenenbergen wel.

Handwerk van Kuyper: het eerste exemplaar van De Drie Formulieren
De aanduiding ‘drie formulieren van eenigheid’ is voor het eerst officieel gehanteerd op 5 december 1878. Toen werd namelijk de Vereeniging voor Hooger Onderwijs op Gereformeerden Grondslag opgericht, waarvan later de Vrije Universiteit zou uitgaan. Artikel 2 van haar statuten bepaalde: ‘De Vereeniging staat voor alle onderwijs, dat in hare scholen gegeven wordt, geheel en uitsluitend op den grondslag der Gereformeerde beginselen en erkent mitsdien als grondslag voor het onderwijs in de Godgeleerdheid de drie Formulieren van eenigheid, ...’ . In de polemiek die na de oprichting onder orthodoxen ontbrandde, liet Kuyper uitkomen dat het ‘drie Formulieren’ gemunt was om ‘onzen broeder’ Van Toorenenbergen en diens aanhang de pas af te snijden.23 Scherper nog en komisch tevens komt het geschil tussen beide kopstukken tot uitdrukking in het eerste exemplaar van de Drie formulieren van eenigheid dat begin 1883 door Kuyper zelf, in nauwe samenwerking met boekbinderij J.A. van Waarden te Amsterdam, werd vervaardigd.
Kuyper gebruikte daartoe Van Toorenenbergens editie, waaruit hij het gehele veertig pagina’s tellende ‘voorwerk’ , dat naast de titel en het voorbericht ook de beschouwing over de vroegere confessionele praktijk omvatte, wegsneed. In plaats daarvan werden enkele bladen ongelinieerd schrijfpapier gebonden. Op één daarvan schreef Kuyper in ietwat onbeholpen, vet aangezette kapitalen de nieuwe titel: ‘De drie formulieren van eenigheid’. Van het hoofdwerk bleef naast de Geloofbelijdenis en Catechismus het grootste deel der Leerregels gehandhaafd. Aan het eind van de Leerregels werd echter weer rigoureus ingegrepen: alles wat op het Besluit volgde - de ondertekeningen der deelnemers met haar inleiding, de Sententie en de Approbatie - werd weggesneden. Dit ging zelfs zover, dat pagina 16 1 , waarmee de laatste volle katern van Van Toorenenbergens boek begon, op driekwart van de bladzij de werd afgeknipt en aangevuld met het al genoemde schrijfpapier. Waar eerder in Van Toorenenbergens tekst de zinsnede stond die de ondertekeningen der toenmalige synodeleden onder de leerregels inleidde - ‘Dat wij alzoo gevoelen en oordeelen, getuigen wij met onderteekening onzer handen / en was onderteekend’ - schreef Kuyper nu: ‘Met bovenstaande Drie formulieren van eenigheid, zijnde de Belijdenis, de Catechismus en de Dortsche[!] Leerregels, betuigen de Opzieners van[?] de Gemeente onzes Heeren Jesu Christi te Amsterdam hun hartelijke instemming. Amsterdam 24 Februari 18 8 3 ’ . Na het aangevulde blad werden nog 85 bladen blanco schrijfpapier bijgebonden. Op de leren rug van het aldus verbouwde werk werd in goud nogmaals de nieuwe titel aangebracht.14
De datum 24 februari 1883 verwees naar een volgende mijlpaal op de weg die uiteindelijk naar de Doleantie zou voeren: de plechtige ondertekening van ‘de Drie formulieren’ door Kuyper en 36 andere Amsterdamse hervormde ouderlingen, allen leden van zijn ‘Broederkring’ . Dit onder meer als reactie op de in januari 1883 door de hervormde synode ingevoerde ruime proponentsformule. 15 Omdat Kuyper als eerste tekende, kwam zijn handtekening, al dan niet toevallig, te staan op de plaats waar bij Van Toorenenbergen de handtekening van de voorzitter van de Dordtse synode, Johannes Bogerman, vermeld was geweest. De anderen - onder wie Kuypers collega proximus aan de Vrije Universiteit F.L. Rutgers - hadden samen nog geen twee bladzijden nodig voor het plaatsen van hun eigen signaturen. Er bleef dus overvloedig ruimte over voor toekomstig gebruik. Zover zou het evenwel niet komen, omdat slechts enkele weken later een gedrukte editie van De Drie Formulieren van de pers kwam. Het prototype bleef achter als merkwaardig monument van Kuypers eigenzinnige neo-orthodoxie. Enerzijds ging deze orthodoxie uit van het beste dat de negentiende eeuw te bieden had, ook op historischkritisch vlak. Vandaar de keuze voor Van Toorenenbergens editie en niet voor een oudere, achterhaalde. Anderzijds werd met ‘drie formulieren’ de confessionele positie van orthodoxen als deze afgekeurd. Zij waren, om zo te zeggen, de mannen van ‘tweeëneenhalf’, terwijl Kuyper, in de trant van de in T882 door hem geëerde hardliner A. Comrie,16 streed voor het ‘echte’ Dordt.

De Drie Formulieren van Eenigheid van 1883
In maart 1883 verscheen bij J.H. Kruyt te Amsterdam De Drie Formulieren van Eenigheid, met de Kerkorde, gelijk die voor de Gereformeerde Kerken dezer landen zijn vastgesteld in haar laatstgehouden Nationale Synode. Voor kerklijk en huislijk gebruik uitgegeven door Dr. A. Kuyper. De titel was een samenvatting van het program dat Kuyper voor ogen stond. In de voorrede werkte hij dit nader uit, maar niet dan nadat hij eerst op enigszins mystificerende wijze melding had gemaakt van de ondertekening op 24 februari 1883 van ‘de drie bijeen gebonden Formulieren’ .2-7 Met die formulering deed hij het immers voorkomen alsof een oud ondertekeningsboek was gebruikt. Volgens Kuyper was de bewuste ondertekening uiterst belangrijk. De ‘onderlinge aaneensluiting van opzieners en leden der gemeente’ op grond van de belijdenis van 16 18 /19 , was immers ‘het begin van Kerkherstel’ . Als de ‘opzieners’ der gemeenten overal tot deze ‘ acte van kerkelijk belijden’ zouden overgaan, zou ook de oude, in 18 16 terzijde geschoven, Dordtse Kerkorde (dko) weer van belang worden. Vandaar dat Kuyper deze bij de Drie Formulieren had gevoegd. Als verdere stap op weg naar kerkherstel voorzag hij dan een generale synode, waarin de kerk door middel van een ‘nadere verklaring’ zou ingaan op allerlei huidige dwalingen, zowel bij de zgn. ‘modernen’ als bij de ‘moderne orthodoxie’ .
Kuyper liet na te melden dat hij, door niet alleen van predikanten maar ook van ouderlingen een welomschreven ondertekening van de Drie Formulieren te verlangen, verder ging dan de Dordtse synode in 16 19 had gevergd.28 Hij wilde zelfs nog meer. Hoewel hij toegaf dat de gereformeerden in het verleden ‘nimmer leekenbelijdenis op de Formulieren’ hadden verlangd, wilde hij toch die kant op: ‘Ik wenschte wel van God, dat ook de leden der gemeente weer met zoo helder mogelijke bewustheid en openlijk voor hun hartelijke instemming met deze Formulieren uitkwamen’. Vandaar zijn eigen editie, na en naast die van Scholte en Van Toorenenbergen,29 immers: ‘Niemand mag ze [de Formulieren] teekenen dan na lezing,...’. De Formulieren zouden daartoe besproken moeten worden op de (belijdenis)catechisaties; kerkeraden zouden ze ten geschenke kunnen geven ter gelegenheid van de aanneming tot lidmaat. Deze eerste uitgave was overigens in de eerste plaats bestemd voor kerkeraden. Iedere kerkeraad zou voor eigen gebruik een exemplaar dienen te bezitten - exemplaren voor ondertekening, van het nodige wit papier voorzien, waren tegen meerkosten verkrijgbaar - en er zou een exemplaar op iedere kansel moeten liggen. Voor de catechisaties was een volksuitgave voorzien. Daarnaast zag Kuyper zijn editie ook gaarne in de huisgezinnen gebruikt. ‘Waarom kan elk huisvader niet minstens eens per jaar deze drie Formulieren naast zijn Martelaarsboek leggen,30 om uit beide boeken het woord der aloude Kerk tot zijn huisgenooten te brengen?’

De Drie Formulieren van Eenigheid 1883-1973: meer dan 200.000 exemplaren
Ondanks het feit dat Kuypers program veel omvatte, werd dit in de loop van negentig jaar in veel opzichten ruimschoots uitgevoerd. Van Toorenenbergens editie zou in 1895 nog een herziene uitgave beleven; Kuyper evenwel sloeg hem met tienduizendtallen.
Naast de relatief dure uitgave van maart 18 8 3 -geheel gebonden ƒ 1,2 0 - verschenen in december van dat jaar twee goedkopere, waaruit de kerkorde was weggelaten.3' De eerste, a ƒ0,90 en de titel verder gelijk aan die van maart, was bestemd voor kerkeraden en studenten;31 de tweede, a ƒ 12 ,50 per 50 exemplaren en ‘Uitgegeven voor gemeentelijk gebruik’, was bestemd voor catechisatie en onderwijs op scholen.
Met deze twee nieuwe uitgaven ging Kuypers editie van De Drie Formulieren uiteen in twee families. De eerste was bestemd voor kerkelijk gebruik en dan met name voor ondertekening door ambtsdragers. Met het oog op dit laatste verscheen al in maart 1884 een fraai gebonden, uitsluitend ‘voor kerkelijk gebruik’ bestemde uitgave a ƒ4,25, met achterin 128 blanco pagina’s. In december 1887 en in 1895 volgden goedkopere uitgaven, maar eveneens voorzien van blanco pagina’s.33 Daarmee was de markt kennelijk verzadigd; nieuwe uitgaven bleven achterwege. Alle kerkeraden die er belang bij hadden, vooral die van de in 1892 ontstane Gereformeerde Kerken in Nederland, konden namelijk na aanschaf van zo’n ‘formulierboek’ jaren vooruit.
De tweede familie, die van de goedkope uitgaven ‘voor gemeentelijk gebruik’, kreeg haar eerste nieuwe loot in april 1884. De uitgave verschilde in zoverre van die van december 1883, dat thans daaraan het zgn. ‘Kort Begrip’ was toegevoegd.34 In maart 1885 verschenen twee goedkope uitgaven naast elkaar: één zonder en één met het Kort Begrip. In tegenstelling met de voorafgaande edities werd in het woord vooraf de Heidelbergse catechismus niet langer aangeduid als ‘de alleen officieele en enig geldende Catechismus van al onze kerken’, maar, meer toegespitst, als ‘het alleen officieele en enig geldende Vragenboekje van al onze kerken’. Kuypers arbeid zou dus de talloze particuliere catechisatieboekjes moeten vervangen.35 Dit laatste gebeurde niet, maar wel zou de uitgave met de Drie Formulieren annex het Kort Begrip in de loop der jaren in enorme aantallen worden verspreid. Het tellen zette in toen J.A. Wormser, die inmiddels de uitgave van Kruyt had overgenomen, in juli 1887 de volgende editie uitbracht. Vanwege het spraakgebruik onder dolerenden, die geen ‘gemeenten’, maar alleen ‘kerken’ kenden, luidde de ondertitel thans ook bij de populaire uitgave: ‘voor kerkelijk gebruik’; verder stond trots op het titelblad vermeld: ‘vijfde vijfduizend’. Toen in maart 1892 het achtste vijf duizendtal uitkwam, bleek het Kort Begrip, dat steeds met afzonderlijke nummering bijgebonden was geweest, in de doorlopende nummering te zijn opgenomen.36 Met enkele verdere wijzigingen, zoals het veranderen van de titel ‘De vijf artikelen tegen de Remonstranten’ in ‘De Dordtsche Leerregelen’, het schrappen van het Besluit daarvan, en de toevoeging van de drie oecumenische symbolen, werd uiteindelijk in november 1897 de versie bereikt waarin Kuypers Drie Formulieren driekwart eeuw zou worden uitgegeven. De ‘Twee-en-veertigste druk’ in 19 7 2 bij J.H. Kok te Kampen was de laatste. Omdat iedere nieuwe editie meestal 5000 of meer exemplaren omvatte,37 bereikte Kuypers arbeid zo een oplage van meer dan 200.000 exemplaren.
Dat de definitieve versie van Kuypers Drie Formulieren in 1897 tot stand kwam, zal samenhangen met diens verlangen om voor de Gereformeerde Kerken één standaard in te voeren. Van 1890 tot 1895 had hij, in samenwerking met H. Bavinck en F.L. Rutgers, bij de Flakkeesche boekdrukkerij te Middelharnis een in taalkundig opzicht gemoderniseerde uitgave van de Statenvertaling laten verschijnen.38 In het verlengde van dit project werd door hem met dezelfde uitgever een contract afgesloten voor het vervaardigen van een dito gereformeerd kerkboek. Hoewel F.L. Rutgers en H.H. Kuyper de feitelijke bezorgers van de tekst waren, bleef Kuyper jr. anoniem en tekenden naast Rutgers H. Bavinck en Kuyper sr. voor dit werk. Toen het kerkboek in november 1897 uitkwam, bevatte het naast de Psalmen, Eenige gezangen en de klassieke gereformeerde liturgische formulieren en gebeden, dezelfde stukken als Kuypers thans aangevulde Drie Formulieren. Het boek was daarmee het eerste gereformeerde kerkboek dat ook de Dordtse Leerregels bevatte; de hervormde pendant, die in 1899 verscheen, bleef van dit derde van de Drie formulieren verstoken.39 Ondanks de handtekeningen van het leidende driemanschap van die jaren zouden de ‘Flakkeesche’ bijbel en dito kerkboek nooit een officiële kerkelijke goedkeuring verwerven. Wel stimuleerde de combinatie de verschijning van zowel in zakformaat uitgegeven kerkboeken als complete kerkbijbels. Hoewel in het kerkboek slechts sprake was van ‘Formulieren van eenigheid’ en niet van ‘Drie Formulieren’, werd het effect van Kuypers betiteling er wel door versterkt. Ieder immers die een (kerkelijk-)gereformeerd kerkboek of kerkbijbeltje in handen kreeg, wist niet beter dan dat de Leerregels er gewoon bij hoorden. Pas de verschijning van het Liedboek voor de kerken in 1973 zou aan deze situatie voorgoed een einde maken.40

De Drie Formulieren bij de (hervormd-)gereformeerden
Officieel had Kuyper na 18 86, en zeker na 1892, niets meer te maken met de orthodoxen die in de Hervormde Kerk waren achtergebleven. Desondanks oefende hij nog jarenlang invloed uit op deze kring. De verschijning van het hervormde kerkboek, kort nadat Kuyper c.s. het hunne hadden uitgebracht, was daarvan een eerste teken. Hoeveel exemplaren van Kuypers Drie Formulieren door hervormd-gereformeerden zijn gekocht, valt niet na te gaan. Opvallend is echter dat M. van Grieken, toen hij in 1904 voor eigen publiek een uitgave van de formulieren bezorgde, daar ook de titel De Drie Formulieren van eenigheid aan gaf; een vierde druk ging vanaf 19 3 3 onder dezelfde naam over de toonbank. De uitgave zal zeker gezag hebben gehad, omdat Van Grieken van 1909 tot 1940 voorzitter van de Gereformeerde Bond was.41 Opmerkelijk is tevens dat G.H. Kersten, de man die in 1907 aan de wieg stond van de Gereformeerde Gemeenten en in 19 18 de Staatkundig Gereformeerde Partij stichtte, in 19 3 3 zijn uitgave van de formulieren eveneens als De Drie Formulieren betitelde.42
Hoezeer Kuypers vondst bij de rechterflank van de gereformeerde gezindte ingang heeft gevonden, blijkt uit het feit dat de uitdrukking daar soms wordt teruggeprojecteerd in een tijd ver vóór 1883. Het jongste voorbeeld trof ik aan in een onlangs verschenen nummer van het Documentatieblad Nadere Reformatie, dat geheel is gewijd aan Comrie. In een inleidend stuk wordt gememoreerd hoe Comrie en zijn collega N. Holtius kort na 17 50 strijd voerden tegen plannen om ‘de oude Dordtse leer te verzoenen met die van de remonstranten. In dit licht zagen zij het in hun tijd meer en meer relativeren van het gezag van de Drie Formulieren van Enigheid, .,.’.43

Slotsom
Hoeveel exemplaren van de Nederlandse Geloofsbelijdenis en vooral van de Heidelbergse Catechismus er in de eerste twee eeuwen na Dordt 16 18 /19 , los zowel als in kerkboekjes, onder het kerkvolk zijn verspreid, is moeilijk te becijferen. Bi] de Dordtse Leerregels ligt dat anders. Afhankelijk van het aantal dat aan de afzonderlijke edities wordt toegekend, moet het totaal van de in die tijd gedrukte exemplaren tussen de 15 a 20.000 liggen. Daarbij blijft in het midden of alle edities zijn uitverkocht. De gang van zaken bij de tweede druk van Van Irhovens editie - en later ook bij die van Molenaar - toont dat oplaag- en verkoopcijfers niet altijd gelijk behoeven te zijn. Vast staat echter dat de doorsnee kerkganger in deze periode verstoken is gebleven van de Leerregels.
Vooral dankzij de Afscheiding en de Doleantie is de tekst van de complete serie Formulieren van enigheid in de negentiende en twintigste eeuw onder meelevende gereformeerden meer bekend geworden. Kuyper heeft in dit proces een beslissende rol gespeeld, en dat niet alleen door zijn in meer dan 200.000 exemplaren verspreide Drie Formulieren, maar ook via de door hem geïnitieerde uitgave van het (kerkelijk-)gereformeerde kerkboek en de door zijn optreden uitgelokte edities aan de gereformeerde rechterflank. De vraag in hoeverre de toenemende bekendheid der Drie Formulieren gepaard is gegaan met werkelijke kennis van hun inhoud, met name van die der Leerregels, is nauwelijks te beantwoorden. Onmiskenbaar is evenwel dat Kuypers vondst - De Drie Formulieren van (e)enigheid - op deze wijze bij de gehele gereformeerde gezindte tot maatstaf van orthodoxie is geworden.44

Noten
1. Vgl. Richteren 12:4-6.

2. De voorgeschiedenis en invoering van de ondertekening bij: C. Augustijn, Kerk en belijdenis, Kampen 1969.

3. In de classis Leiden werd in maart 1620 besloten tot het samenstellen van zo’n drieledig ondertekeningsboek; Classicale Acta i$ y 3-1620 (CA) V, Den Haag 1996, 348. In de classis Steenwijk tekenden de predikanten vanaf 1619 bijna twee eeuwen alleen achter een editie van de dl; CA VI, XLVI. Het boek van de consistoriale kerkvergadering van Sluis (thans ubvu: XV 05540.-), waarin tussen 1805 en 18 15 het in 1619 te Dordt vastgestelde en in 1620 door de Zeeuwse synode aangenomen ondertekeningsformulier door een kleine twintig predikanten werd gesigneerd, bevat de ngb (ed. 1619), De Liturgie van de Gereformeerde Kercken in Nederland (= [Psalmen ... alsook de Liturgie ..., Amsterdam,.. van der Putte, 17..], 119-242), en de dl (ed. 1619).

4. Zie onder de gecombineerde trefwoorden ‘psalmen’, ‘catechismus’ (en ‘belijdenisse’) in PiCarta (http://www.picarta.nl). Voorbeelden van gereformeerde kerkboeken in: B. van Noordwijk e.a., Zondags zilver. Drie eeuwen versierde kerkboekjes, Heerenveen 2006.

5. W. Heijting onderscheidt vijf Nederlandstalige edities van de dl en één Franstalige, die alle nog in 1619 werden vervaardigd door de zgn. ‘Dordtse compagnie’. Dezelfde drukkerscombinatie verzorgde in 1620 drie edities van de Latijnse Acta van Dordt 1618/19 en in 16 2 1 twee van de Nederlandstalige; “ ‘Voorsigtich ghelyck de slangen: en onnoosel als de duyven” . De Dordtse uitgever François Boels’, in: W. Heijting, Profijtelijke boekskens. Boekcultuur, geloof en gewin, Hilversum 2007, 167-193, m.n. 183V.

6. PiCarta s.v. ‘Oordeel’, ‘Canones’, ‘Vijf artikelen’; de editie in de Acta is niet meegeteld. Een studie over de edities en hun onderlinge afhankelijkheid, alsmede over titeluitgaven waarin edities uit 1619 zijn gebruikt, ontbreekt.

7. Zie o.a. C. Graafland, Van Calvijn tot Barth. Oorsprong en ontwikkeling van de leer der verkiezing in het Gereformeerd Protestantisme, tweede druk, ’s-Gravenhage 1987.

8. Vgl. de inleidingen van de edities.

9. Het voorstel voor de uitgave kwam van de classis Appingedam, die wilde voorkomen, ‘dat niemantj!] zig aan deze Canones zonder dezelve te kennen (gelyk vermoedelik meermalen geschied) ... verbinde’; Canones synodi Dordracenae of Oordeel des synodi nationalis (...). Uit synodale last nieus uitgegeven (...), Groningen 1747, m.n. [VII].

10. W. van Irhoven, Canones Synodi Nationalis Dordracenae ofte Oordeel des Synodi Nationalis (...), tweede druk, Utrecht 1788. Toen Den Ouden in 1846 zijn bedrijf liquideerde, had hij nog 64 exx. klein 8vo over. Zie verder: J. Vree, ‘De uitgever J.H. den Ouden (1786-1864). Nomen et omen?’, in: Documentatieblad voor de Nederlandse kerkgeschiedenis na 1800 50 (juli 1999), 13-29.

11 . Vree,‘Den Ouden’, 27V.

12. Besluiten van de Nationale Dordsche Synode (...). Uitgegeven door en met eene voorrede van Hendrik de Cock, Gereformeerd leeraar te Ulrum. Veendam 1833. Zie voor de situatie waarin de editie verscheen: J. Vree, ‘H. de Cock en de Groninger vrienden. Een onderzoek naar de overeenkomst en samenhang tussen Afscheiding en Groninger richting in haar oorsprong (I)’, in: Jaarboek voor de geschiedenis van de Gereformeerde Kerken in Nederland 4 (1990), 17-47, m.n. 30. De later in de negentiende en twintigste eeuw verschenen afzonderlijke edities van de Leerregels blijven hier verder buiten beschouwing; zie daarvoor PiCarta.

13 . Formulieren van eenigheid der Christelijk Gereformeerde Kerk in Nederland. Met eene voorrede uitgegeven door H.P. Scholte, Bedienaar des Goddelijken Woords, Amsterdam / ’s-Gravenhage 1836. Een plan van de afgescheiden synode van 183 7 voor een eigen kerkelijke editie werd nooit uitgevoerd; Handelingen en verslagen van de algemene synoden van de Christelijk Afgescheidene Gereformeerde Kerk (1836-1869), Houten / Utrecht 1984, 57, 89V., 99-101.

14. De Formulieren van eenheid, bij de Hervormde Kerk in Nederland gebruikelijk, zuivere bijbelleer; door D. Molenaar, Hervormd leeraar te ’s-Gravenhage, Amsterdam 1837. Libri symbolici Ecclesiae Reformatae Nederlandicae, edidit H.E. Vinke, Trajecti ad Rhenum 1846.

15. Van Molenaars editie, waarvan de oplaag niet meer dan 1000 exx. zal hebben bedragen, restten m 1846 nog 284 exx.

16. Vgl. D. Nauta, De verbindende kracht van de belijdenisgeschriften. Verhandeling over de formulierkwestie in de negentiende eeuw, Kampen 1969.

17. Citaten, alsmede de omstandigheden die Kuypers antwoord op 28 april 1869 verhinderden, bij J. Vree, Kuyper in de kiem. De precalvinistische periode van Abraham Kuyper 1848-1874, Hilversum 2006, 209V., 284, 314V.

18. Kennelijk om ruimte te sparen had Van Toorenenbergen deze handtekeningen, die in de originele uitgaven onder ieder hoofdstuk van de leerregels stonden, alleen onder het laatste hoofdstuk opgenomen; J.J. van Toorenenbergen, De symbolische schriften (...), Utrecht 1869, 16 1-16 3.

19. Van Toorenenbergen, De symbolische schriften, VIII, IX-XL, 3V., 67V., 1 2 1 128, 159 -17 1.

20. Van Toorenenbergen, De symbolische schriften, 123.

21. Ens: ‘dat de Canones ... geen nieuw Formulier van Eenigheyt zyn, maar een aanhangsel en byvoegzel, tot nader ophelderinge van de aangenomen Formulieren, houde ik voor de reden, waarom die Leerregels, niet... gedrukt zyn agter onze Psalmboeken’; Kort historisch berigt van de publieke schriften, rakende de leer en dienst der Nederduytze Kerken van de Vereenigde Nederlanden, zynde de Formulieren van Eenigheyt en de Liturgie (...), Utrecht 1733, 132. Het werk van Ens werd in 1857 en 1861 in nieuwe spelling bezorgd door S. van Velzen.

22. Molenaar: ‘De ... Leerregels zijn geene nieuwe punten der leer, maar bevatten alleenlijk eene nadere uiteenzetting en bepaling van sommige zaken, ...’; Formulieren van eenheid, 271. Pp. 1-270 waren besteed aan de hc en de ngb; de tekst van de dl besloeg, inclusief commentaar, slechts pp. 271-310.

23. A. Kuyper, Revisie der revisie-legende. Met bijlagen. (Voorafgaat een ‘Publyck epistel', met twee annexen aan dr. J.J. van Toorenenbergen.), Amsterdam 1879, m.n. 137-139. Het ‘drie’ werd waarschijnlijk meteen in art. 2 opgenomen; vgl. Concept-statuten, met wijzigingen door Kuyper, [nov. 1878]; Archief Kuyper (ak), 120; Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme (1800-heden) te Amsterdam (hdc).

24. Origineel in Doleantie-archief, 8a; hdc.

25. Een verslag van de gebeurtenis ontbreekt; de bewaard gebleven losbladige notulen van de Broederkring (opgericht maart 1882) springen van 29 dec. 1882 naar 18 mei 1883; ak, i 8i .i ;hdc. Op 29 dec. 1882 sprak Kuyper in de Broederkring over de a.s. nieuwe proponentsformule en mogelijke contramaatregelen. Daarna is in ieder geval op 9 febr. 1883 een vergadering gehouden en waarschijnlijk ook op 23 febr. 1883. Zie verder o.a. C.H.W. van den Berg, ‘De ontstaansgeschiedenis van de Doleantie te Amsterdam’, in: W. Bakker e.a., De Doleantie van 1 886 en haar geschiedenis, Kampen 1986, 76-105, m.n. 94-96.

26. A. Kuyper, ‘Alexander Comrie’, in: The Catholic Presbyterian 7 (1882), 2029, 192-201, 278-284. Alle volgende bibliografische gegevens betreffende publicaties van Kuyper zijn ontleend aan het nog te verschijnen werk van Tj. Kuipers, Abraham Kuyper. An Annotated Bibliography 1877-2007. Ik dank collega Kuipers hartelijk voor zijn medewerking in dezen.

27. A. Kuyper, ‘Voorrede’, d.d. 28 febr. 1883, in: Drie Formulieren, (V)-XIV.

28. Volgens dko art. 53 en 54 dienden de formulieren ondertekend te worden door de dienaren des Woords en de hoogleraren theologie; schoolmeesters mochten volstaan met het tekenen van de hc. Of en, zo ja, op welke wijze de ouderlingen (en diakenen) zouden ondertekenen was door Dordt ‘gelaten ter discretie van yder Classis ende Synodus’; H.H. Kuyper, De Post-Acta (...). Een historische studie, Amsterdam/Pretoria [1899], 2 3 1, vgl. 246.

29. Scholtes editie, aldus Kuyper, ‘voldoet niet in elk opzicht’; Van Toorenenbergens ‘prachtige uitgave is ... voor het studeervertrek; bovendien niet symbolisch, maar critisch’; Drie Formulieren, X.

30. Kuyper was betrokken bij de heruitgave van A. van Haemstedes Geschiedenis der martelaren door de Doesburgse uitgever J.C. van Schenk Brill. Het boek, dat al in 188 1 was aangekondigd, kwam in dec. 1883 uit.

31. Kuypers DKO-editie verscheen voortaan afzonderlijk, te beginnen met die van april 1886.

32. Voor hen waren wit doorschoten exemplaren verkrijgbaar a f 1,20.

33. In aanduidingen ‘vijfde’, respectievelijk ‘tiende tienduizend’ op de titelbladen van 1887 en 1895 zijn de populaire uitgaven meegeteld.

34. De wat taalgebruik betreft gemoderniseerde uitgave (bezorgd door C.A. Renier en B. van Schelven) van het uit 1608 daterende ‘Kort begrip der Christelijke Religie ...’ (kb) was afzonderlijk genummerd. De toevoeging geschiedde op verzoek van de Commissie van Toezicht op het Godsdienstig Onderwijs (CvT go) van de hervormde gemeente te Amsterdam.

35. Cursivering JV; in de uitgave (met op het titelblad 1884) waren verder verbeteringen aangebracht in de tekstverwijzingen bij de h c .

36. Waarschijnlijk hing dit laatste samen met het feit dat de Dolerenden begin 1 892 de pretentie hadden opgegeven dat zij de wettige voortzetting waren van de oorspronkelijke Gereformeerde/Hervormde Kerk. Op de omslag stond nu ook niet langer vermeld dat de Amsterdamse CvT go de toevoeging van het kb had gewenst; vgl. n. 34.

37. De editie die voor het laatst ‘vijfduizend’ op de titel droeg (‘zes-en-dertigste’; 1932) had bijvoorbeeld een oplaag van 6000.

38. J. van Dorp, ‘Abraham Kuyper en de herziening van de Statenvertaling’, in: Met andere woorden 18 (1999), 26-3 3. Uitgangspunt voor de heruitgave, die in afleveringen verscheen, was de uitgave van Wed. Paulus Aertsz. van Ravesteijn uit 1657. Zie ook Kuypers werkexemplaar van 1657, met eigenhandige aantekeningen; UBVU XI.05486.-.

39. De berijmde Psalmen, met eenige Gezangen, in gebruik bij de Gereformeerde Kerken in Nederlarid; alsmede hare Formulieren van eeuwigheid, met de drie oude Geloofsbelijdenissen, en hare Liturgie, met het Kort Begrip en den Ziekentroost. Naar den door die kerken vastgestelden tekst uitgegeven door dr. F.L. Rutgers; onder medewerking van dr. H. Bavihck en dr. A. Kuyper, Middelharnis 1897. Kuypers contracten met de uitgever, d.d. 1 1 okt. 1889 en 21 sept. 1895 (Bijbel), 17 dec. 1896 (twee, voor resp. Psalmen en Formulieren enz.) in ak 316. In 1898 verscheen een uitgave in groot formaat (29 cm), die speciaal bedoeld was voor kansels. Zie over het Gereformeerde kerkboek en de door J.G.R. Acquoy (Het Boek der Psalmen (...), 1896), resp. M.A. Gooszen (Catechismus (...) mitsgaders (...), 1899), bezorgde hervormde pendant: K.W. de Jong, Ordening van dienst. Achtergronden van en ontwikkelingen in de eredienst van de Gereformeerde Kerken in Nederland, Baarn 1996, 65-71, 420.

40. De uitgaven van kerkboeken en kerkbijbels uit de twintigste eeuw verdienen nader onderzoek; in universiteitsbibliotheken worden ze niet systematisch verzameld. Duidelijk is wel dat er binnen de GKN naar gestreefd is dat ieder lid een kerkboek zou bezitten; vgl. J.C. Rullmann, ‘Kerkboek’, in: Christelijke Encyclopaedie voor het Nederlandsche volk, o.red.v. F.W. Grosheide e.a., III, Kampen z.j. [1927], 343V, en D. Nauta, ‘Kerkboek’, in: Christelijke Encyclopedie, o.red.v. F.W. Grosheide, G.P. van Itterson, IV, Kampen 1959, 199V.

41. De Drie Formulieren van eenigheid, zijnde de drie historische fundamentstukken onzer Nederlandsch Hervormde (Gereformeerde) Kerk, haar opnieuw aangeboden door M. van Grieken, Utrecht 1904.

42. De Drie Formulieren van eenigheid. Opnieuw uitgegeven door G.H. Kersten, Utrecht [1933]; herdruk in 1980. Zie voor de minder bekende edities die in orthodox-gereformeerde kring verschenen: PiCarta s.v. Drie Formulieren van (E)enigheid.

43. A. Moerkerken, ‘Een Schot op Nederlandse bodem’, in: DNR 3 1 .1 (juli 2007), 1-18, m.n.15.

44. Zie voor de ondertekening van, respectievelijk de verwijzing naar, de ‘Drie formulieren’ in diverse gereformeerde kerkgenootschappen, in het onderwijs en in de politiek, met name in de 19de en 20ste eeuw, mijn bijdrage in de voor 2008 voorziene bundel G. Harinck e.a. (red.), Het gereformeerde geheugen. Protestantse herinnermgsculturen in Nederland, 1850-1960.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 november 2007

Historisch Tijdschrift GKN | 56 Pagina's

De drie formulieren van enigheid: een vondst van Abraham Kuyper

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 november 2007

Historisch Tijdschrift GKN | 56 Pagina's