Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

A.C. de Gooyer, Op wacht in de dessa

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

A.C. de Gooyer, Op wacht in de dessa

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

Toelichting
In dit artikel volgt een fragment uit de roman Op wacht in de dessa van Arie Cornelis de Gooyer (1909-1992).1 In dit boek beschrijft hij de belevenissen van luitenant Bastiaanse en vier dienstplichtige soldaten: Pieter Meulen, Frans Veen, Jan van Heiningen (fourageur) en Huib van Doveren (chauffeur) in de jaren 1947-1948. Ze kregen als speciale opdracht voor het Nederlandse militaire hoofdkwartier inlichtingen in te winnen over de houding van de inlandse bevolking, de terreintoestand en de activiteit van de tegenstanders achter de demarcatielijn, die was vastgesteld bij de overeenkomst van Linggadjati op 25 maart 1947. Zij bezetten daarvoor een buitenpost in een kamponghuis2- op de grens van het niemandsland, dat ‘Huize Vredesteyn’ werd gedoopt. Tijdens hun werk kregen zij te maken met ‘een strijd tegen verveling en verleiding en tegen de nimmer zichtbare, maar toch altijd aanwezige gevaren’ . In deze tijd werd de eerste politionele actie uitgevochten en kwam in januari 1948 het verdrag van Renville tot stand. In het meeleven en het oordeel van het vaderland waren de militairen over het algemeen teleurgesteld. In een dergelijke situatie was het werk van geestelijke verzorgers van groot belang.3 Kort voor de terugkeer sneuvelde Frans Veen en werd Jan van Heiningen ernstig gewond, waardoor hij zijn verdere leven oorlogsinvalide was.4 Het boek geeft duidelijk het standpunt weer van het gereformeerde kerkvolk, zoals dat toen werd uitgedragen door J. Schouten, fractievoorzitter van de Anti-Revolutionaire Partij in de Tweede Kamer, en door J.A.H.J.S. Bruins Slot, Kamerlid en hoofdredacteur van het dagblad Trouw. Ze veroordeelden de revolutie van de Indonesische rebellen tegen het ‘wettige gezag’ van Nederland. Daarin weken zij vooral af van zendingspredikanten als J. Verkuyl, J.M. Vlijm en de voormalige zendingspredikant prof.dr. J.H. Bavinck. Dezen dachten door hun internationaal georiënteerde houding en bekendheid met de oecumene veel genuanceerder over de koloniale kwestie. Daardoor vonden zij de roep om vrijheid van de Indonesiërs niet minder dan een ‘eis van recht’ .5

Romanfragment
De majoor-legerpredikant van Wijk reed in de richting van “Huize Vredesteyn” . “ Als je maar achter je sigaar aan blijft rijden” , had de aalmoezenier van hetzelfde bataljon gezegd, “ dan kom je er van zelf. Vroeger heb ik er parochianen gehad” , had hij er aan toegevoegd, “maar nu is het weer missiegebied geworden.”
“Misschien voor jou” , had dominee van Wijk geantwoord.
En zo hotste de jeep met de dominee en zijn chauffeur over en in de kuilen van de stoffige weg. Op uitdrukkelijk voorschrift had de chauffeur een sten6 bij de hand en de dominee een revolver. Het was Zondag en vroeg op de ochtend. Vrouwen gingen naar de passar;7 hier en daar werkte een tani8 op het land. Het was anders dan in Holland.
“Hoeveel diensten vandaag, dominee?” vroeg de chauffeur.
“Vijf” , zei ds. van Wijk.
“Dan worden het geen lange afstanden” , zei de soldaat en ging eens verzitten op het versleten kussen achter het stuur.
Vijf diensten waren geen uitzondering. Een legerpredikant moest hard werken, niet alleen op Zondag maar op alle dagen van de week. Het bataljon lag vrij verspreid. Vandaag zou ds. van Wijk de eerste dienst houden in de nabijheid van het kamponghuis, waar hij een paar pelotons uit die buurt verwachtte. Soms zat hij met een dertig man, soms met een stuk of zes. Dat was ook niets ongewoons. Alles was anders in vergelijking met de gemeente thuis.
Daar hadden zijn collega’s nu een beetje harder moeten aanpakken, omdat hij hier zat. Het had nog heel wat voeten in de aarde gehad voor hij het verzoek van de hoofdlegerpredikant had kunnen inwilligen om voor minstens twee jaar mee te gaan. Zijn kerkeraad was met vele bezwaren gekomen over dit verlaten van de eigen kudde, maar zijn pleidooi voor de onbeschermde schaapskooien hier had tenslotte het gewicht in de schaal gelegd. Erger was het, dat er vele collega’s waren, die liever bij de eigen kudde bleven, dan de toga voor het rimboe-pak te verwisselen. De een had een vrouw getrouwd, de ander kon niet tegen het klimaat, een derde dacht aan zijn gezin.9 En met dat al bleef het aantal legerpredikanten onder het noodzakelijke peil met al de kwalijke gevolgen van dien. Want dokters en dominee’s, die konden er bij de soldaten niet genoeg zijn. Generaal Eisenhower had op de vraag, wie er in het leger de voornaamste was, geantwoord “ de padre” , de veldprediker. En Eisenhower wist wel iets af van een leger.
“Hebt u thuis ook een jeep, dominee” , vroeg de soldaat, die niet erg op de hoogte was van dominese attributen.
“Nee, daar gebruik ik een fiets” , zei ds. van Wijk, “ je weet wel, zo’n ding met twee wielen” .
Stel je voor dat je hier alles op een fiets moest afdoen! Hoewel een jeep toch wel een novum in de bediening was. Dat hadden de Dordtse vaderen ook niet kunnen dromen, dat hun Leerregels naast een volle jerrycan achter in een hobbelende en schokkende auto zouden liggen. Toch zou hij weer moeten wennen aan een fiets en aan trappen klimmen en aan catechisatie geven in benauwde lokalen en aan een zwart pak met een streepjesboek. Hier zat hij in een khaki linnen uniform, met opgestroopte mouwen en open kraag, een pelopperpet10 op het hoofd...
De lucht was al weer van koper, de warmte trilde uit de aarde en langs de weg stond de overvloedige weelde van een altijd vruchtdragende natuur.
Wat was dit land mooi en rijk. Hier leerde je pas goed Psalm 19 11 verstaan en Gezang 14 0 .12
Dit laatste kon ds. van Wijk in zijn gemeente niet doen zingen, maar hier wel.13 En dat was een even grote rijkdom van de dienst hier, dat je legerpredikant was en dat waar de militairen zaten vooralsnog geen kerkelijke muren stonden. Je was hier geestelijk verzorger in de ruimste zin van het woord. Je was er voor iedereen, voor lidmaten en niet-lidmaten. Eerder dan bij hun commandant kwamen de soldaten met hun moeilijkheden bij de legerpredikant. En als deze eenmaal hen gewonnen had, dan stak de ergste Ezau zijn duim in de hoogte en zei “ Z o ’n do” .
De Roomse jongens hadden het dan over “ zo’n aal” en de mariniers spraken van veldmoezenier en aalprediker, maar daar waren het mariniers voor.
Met preken alleen kwam je er niet. Je moest soldaat zijn met de soldaten en officieren. En als het kon nooit preken over de bekende wapenrusting,14 want de soldaten hadden aan hun geweer en helm al genoeg. De kunst was de jongens als gewone mensen te behandelen, als of ze thuis waren.
“ Zei u niet, dat u bij luitenant Bastiaanse langs wilde, dominee?” vroeg de chauffeur.
“Ja ” , zei ds. van Wijk, “ rijd daar maar langs, misschien heeft-ie koffie of heb je daar nog geen trek in?”
“ Altijd” , zei de soldaat.
De jeep hotste het erf van het kamponghuis op, waar Frans Veen in z’n Zondagse bovenlijf zat.
“ Goeie morgen” , zei ds. van Wijk. “ Goeie morgen” , zei de chauffeur.
“Morgen dominee.” Frans hief zijn hand op naar zijn collega.
“ Ze zijn al op pad naar de kerk” , vervolgde hij, “ u zult ze straks wel zien. U bent in een tijd niet hier geweest.”
“ Ieder op z’n beurt” , zei ds. van Wijk, “ alles nog goed hier?”
“ Picobello” , zei Frans en stak zijn duim in de hoogte. “Wilt u koffie? Er staat nog een beetje.”
Ze dronken met z’n drieën koffie en rookten een sigaret.
“Met hoe velen zitten jullie hier?” informeerde de dominee.
“Met z’n vijven. De luitenant en van Doveren zijn net weg. Meulen en van Heiningen zijn op patrouille.”
Patrouille was er nog altijd, dat ging ook ’s Zondags door.
“Hoe is het hier?”
“Gaat wel dominee, een beetje rustiger dan anders, maar er schijnt wel wat te broeien.”
“ Rij je mee?” vroeg de soldaat.
“Nee” , zei Frans. “ Ik moet hier blijven. Andere keer beter.”
“Misschien zie ik je de volgende keer dan, “ zei ds. van Wijk.“Hou je taai en een goeie Zondag.”
“Dank u.”
De jeep reed weg. Frans keek hen na. Zo was het vaak op Zondag. Het was nu dat de dominee langs kwam, dat gaf tenminste nog een beeld van de dag. Vaak ging zo’n dag voorbij, zonder dat je er erg in had dat het de eerste dag van de week was.
Hij had eigenlijk wel eens willen praten met de dominee. Soms benauwde hem dit leven hier. Dan had hij er schoon genoeg van, dan kwamen de opstandigheid boven, die maakte dat er niets en niemand je meer schelen kon.
Zondag. En je zat hier te koekeloeren en te wachten en te waken omdat er iets kon gebeuren. Je zat met duizend problemen en duizend kleine kankerdingen, waarover je niet uitgedacht raakte. Nu gingen ze thuis naar de kerk, en als ze daaruit kwamen zou er misschien bezoek zijn. Ze zouden zijn laatste brief voorlezen en vader zou toch wel een beetje trots zijn, dat zijn zoon zoveel meemaakte in dat verre land. En moeder zou vanmiddag terugschrijven. Hij zag haar zitten aan tafel, de map luchtpostpapier bij haar en de pen onwennig vasthoudend. “Mijn lieve jongen” zou ze schrijven en vertellen, wat er die week was gebeurd. Over een dag of tien zou die brief hier komen. Een brief van huis en alles zou dichtbij lijken, de boerderij, het land...
Frans liep naar binnen en haalde het dagboek, dat zijn moeder hem had meegegeven. Als je alleen was kon je daar makkelijker in lezen. Hij zocht naar deze dag. Dit werd zijn eenmanspreek.
Boven het hoofdstuk stond:“ En nu, wat verwacht ik, o Heer, mijn hoop is op U.” 15 “We vieren vandaag de Zondag niet, als we de bittere werkelijkheid verdoezelen. Dan heeft deze dag geen boodschap. Maar wanneer we vandaag teruggeslagen worden op de laatste stelling, wanneer de nood van ons leven en de teleurstelling van ons hart ons wanhopig maken, omdat we zondaren zijn, dan wordt ons heden het laatste nieuws gebracht: het bloed van Jezus Christus, Gods Zoon, reinigt van alle zonden...”
Langs de weg hotste een auto met soldaten. Ze riepen naar Frans die in gedachten verzonken zat.

Ds. van Wijk preekte in de open lucht. Om hem in een wijde kring zaten de soldaten op de grond. Een paar waren blijven staan.
Hun lied had over het open veld geklonken, over dat kleine stukje wereld dat omzoomd lag met een paar sawahs,16 op de achtergrond schemerden blauw de bergen.
Het was een kerkdienst met het geweer bij de voet. Luitenant Bastiaanse had een Bijbel in de hand: op z’n heup rustte het legerpistool. Ds. van Wijk las: “Die aan de muur bouwden en die de last droegen en die oplaadden waren een ieder met zijn ene hand doende aan het werk en de ander hield het geweer...”
“ Ik wilde vandaag geen preek houden, zoals we dat in een kerk in Nederland misschien gewend zijn” zei hij. “ Ik kan me voorstellen, dat jullie op deze dag meer aan huis denken dan anders en dat doe ik ook. In de week kan het werk en de wacht en al die jagende rompslomp van het soldatenleven nog iets doen vergeten, maar als je gewapend naar een preek moet luisteren, dan word je wel gedwongen over de problemen hier na te denken. Wij bouwen op en dat wordt verhinderd, zoals de Samaritanen Nehemia en zijn medewerkers bestreden.17 Het zou een groot woord zijn om hier te spreken van een heilige oorlog. Van ons wordt verwacht dat we vrede, orde en rust brengen ter wille van onze broeders, terwille van de kerk...”
De soldaten luisterden naarmate ds. van Wijk als het ware hen stuk voor stuk bij dit werk betrok, boeide hij hun aandacht. Dit was anders dan zij thuis gewend waren te horen, maar de omstandigheden waren ook anders.
“Denk niet dat je het alleen moeilijk hebt” , zie ds. van Wijk, “maar helpt elkander om het te dragen. Alle omstandigheden, de spanning, de verveling, het uitblijven van post, de lectuur, waarmede men ons thuis pleegt af te schepen, kortom het vergeten van ons, kan iemand zo beklemmen, dat hij zijn laatste remmen verliest. Mannen, ik kan me dat alles zo goed begrijpen. Er zijn ogenblikken dat er niets meer is, dat je vasthoudt. Tenminste zo schijnt het. Een, die niet loslaat en die de grote onrust in het leven brengt, opdat wij daardoor onze werkelijke rust zullen verkrijgen ...”
Hij sprak over het gevaar voor het lichaam, dat door de weelde van de natuur vlugger naderbij sloop dan thuis. En hij wees hen op de onnoemelijke schade die iemand zich zelf kon toebrengen in een ogenblik van vergeten.
Hij voelde hoe moeilijk het was hier een oplossing te brengen, die door de jongens aanvaard kon worden. Ze leefden nu eenmaal iedere dag op de grens van leven en dood en het zag er naar uit, dat dit nog ernstiger zou worden...
De dienst was kort, er waren nog meer beurten vandaag.
Ze zongen gezang 112: “ Eén naam is onze hope, één grond heeft Christus’ kerk...”
Soms deed het lied meer dan de dominee kon zeggen. Legerpredikant in Indonesië zijn was ontzaglijk moeilijk.

Over de auteur en zijn werk18
Arie Cornelis de Gooyer werd op z8 april 1909 te Amersfoort geboren als oudste zoon van Rijk de Gooyer en Annetje Ceelen. Zijn vader werkte toen in de banketbakkerszaak van zijn schoonvader. Later kreeg Arie nog twee broers en zes zussen. In 19 14 verhuisde het gezin van Naarden naar Utrecht. Daar werkte zij n vader zich bij de broodfabriek ‘De Korenschoof’ op tot chef. Nadat de fabriek in 193 8 was opgeheven, richtte hij ‘De Gooyers bakkerijen’ op. Arie’s grootvader was in 1887 in Nunspeet met de Doleantie meegegaan, waar hij achtereenvolgens oefenaar en predikant was. Hoewel zijn vader zelf geen predikant wilde worden, was hij wel jarenlang ouderling en voorlezer in de Westerkerk respectievelijk de Tuindorpkerk. Het was de bedoeling dat Arie theologie zou gaan studeren in Kampen. In plaats daarvan begon hij na enkele jaren het Christelijk Gymnasium in Utrecht te hebben bezocht een loopbaan bij het door dr. P.H. Ritter jr. aangevoerde Utrechtsch Dagblad. In 19 36 ging hij werken bij het anti-revolutionaire dagblad De Standaard en verhuisde hij naar Amsterdam. Daar leerde hij Johanna Catharina van den Berg kennen, met wie hij op 15 december 19 37 trouwde. In dat zelfde jaar publiceerde hij samen met Rudolf van Reest (pseudoniem van Karei van Spronsen) ter gelegenheid van de honderdste geboortedag van Kuyper zijn eerste boekje Kuyper de geweldige... van dichtbij. Na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog bleef hij verbonden aan De Standaard totdat de Duitsers ook deze krant uiteindelijk in december 1944 verboden. In deze moeilijke tijd mocht het gezin De Gooyer zich driemaal verheugen over de geboorte van een zoon.
In 1945 ging De Gooyer werken bij het dagblad Trouw. Hij onderscheidde zich van zijn collega’s doordat hij er aanzienlijk chiquer uitzag. Onder de schuilnaam ‘Alias’ schreef hij een cursiefje, waarin hij in tegenstelling tot de brave ernst van zijn collega’s de zaken met geamuseerde belangstelling bekeek. Als journalist gaf hij les aan de C.I.C.S.A. (opleiding voor sociaal werk)19 in kranten lezen. De Gooyer behoorde tot de belangrijkste verslaggevers in die tijd, hoewel hij als zodanig ‘meer verteller dan gedrevene’ was. Zo versloeg hij in 1945-1946 de processen tegen de nazileiders in Neurenberg. Verder schreef hij reportages over de Nederlandse militairen, die in Nederlands-Indië ‘orde en rust moesten herstellen’. Een strijd waarmee hij in eigen familie al in 1945 te maken kreeg doordat zijn jongere broer Kees dat jaar als oorlogsvrijwilliger bij de invasie op het strand van Borneo sneuvelde. Zijn eigen verblijf daar leverde hem de stof voor het schrijven van de veel gelezen boeken Op wacht in de dessa (1949) en Met groot verlof (1952). Het eerste boek speelde in de periode van de eerste politionele actie, terwijl het vervolg beschrijft hoe het de vier soldaten na hun terugkeer in Nederland verging. Twee van hen konden niet meer wennen: Bastiaanse tekende voor het leger van de Verenigde Naties in Korea en Meulen emigreerde naar Canada. Van Dooren werd beroepschauffeur, terwijl de zwaar invalide Van Heiningen tijdens de revalidatie een moeilijke tijd doormaakte, maar alsnog met zijn Ali trouwde.20
Ds. J. Plomp, zelf van 1938-1946 predikant in Soerabaja, vond Op wacht in de dessa een nationaal bezit, dat iedere Nederlander zou moeten bezitten. “Naarmate het Indische drama meer zijn einde nadert en tot de historie zal behoren, zal dit boek aan waarde winnen.” 21 Rob Nieuwenhuys, bekend publicist over Indië, rekende het niet tot de literatuur, maar rangschikte het onder de vele monotone boeken22 over die tijd, die volgens hem allereerst voor de veteranen waren geschreven.23 De jurist Dommering citeerde eruit in verband met de publieke discussie over de politionele acties in Indonesië, waarbij voormalige militairen zich miskend voelden.24
In 1955 werd De Gooyer bedrijfsjournalist bij het Philipsconcern. Vanaf 1960 tot 1998 verschenen de meeste van zijn publicaties. Naast de voornoemde romans bestaat zijn publicistisch werk uit verschillende categorieën. De meeste boeken hadden betrekking op geschiedenis zoals documentaire studie De Spaanse Griep van ’18 (1968). Verder schreef hij gedenkboeken voor verschillende opdrachtgevers: het Nederlands Instituut voor Documentatie en Registratuur (1961), Voedingsorganisatie tno (1961), de Koninklijke Noord- en Zuid-Hollandse Redding-maatschappij (1974), het Nederlands Bijbel Genootschap (1964) en de dr. Van der Hoevenkliniek (1980), terwijl hij ook de tekst verzorgde voor het deel Kijk op Utrecht (1976), een reeks fotoboeken over de provincies onder redactie van Tom Bouws. Daarnaast leverde hij ook bijdragen aan Heemschut, periodiek van de gelijknamige bond tot behoud van cultuurmonumenten.25
In eigen kring werd hij in 1964 bekend door het boek Het beeld der vad’ren over het rijke protestantse leven in de jaren twintig en dertig. Dit ging over dezelfde periode als het boek Parade der mannenbroeders van de Trouw-journalist Ben van Kaam.26 Hun collega A.J. Klei vond het meest opmerkelijke verschil tussen deze boeken dat De Gooyer deze tijd ‘met afstandelijke genegenheid’ bekeek, waar Van Kaam dit ‘met een soort grimmige verbondenheid’ deed. Wellicht dat De Gooyer vanwege dit boek gevraagd werd de korte inleidingen bij de tiendelige serie van Leonard de Vries over de jaren twintig van de twintigste eeuw te schrijven.27
Verder publiceerde hij over zijn woonplaats Amsterdam in het tijdschrift Ons Amsterdam 28 en leverde hij een bijdrage over ‘de Amsterdammer’ aan De glorie van Amsterdam van Ton Koot (1975). In 1984 verscheen Op een voetstuk gezet over de standbeelden van de hoofdstad, dat vier jaar later werd gevolgd door het gedenkboekje Honderd jaar Keizersgrachtkerk, waarin hij de rijke geschiedenis van deze gereformeerde kerk schetste.
Bijbeltaal en moedertaal. De invloed van de Statenvertaling op het Nederlands was een op zich zelf staande en nog steeds nuttige publicatie over aan de bijbel ontleende zegswijzen.
Ten slotte zijn nog vermeldenswaard zijn vertalingen van Ontmoeting met Marx: wat christenen en marxisten verenigt en scheidt van Jan Milic Lochman (1976) en van Hans Killian over Humoristische heelmeesters (1985).
Omdat Arie de Gooyer zeer humoristisch kon zijn, schreef hij ook als bijverdienste wel teksten voor cabarets. Daarbij kwam hij volgens Klei ‘dicht in de buurt van zijn broer Rijk’ .
Aan dit arbeidzame leven kwam op 22 januari 1992 een einde toen De Gooyer op 82-jarige leeftijd in zijn woonplaats Amsterdam overleed.

Noten
1. A.C. de Gooyer, Op wacht in de dessa, Baarn z.j. [1949], blz. 58-67. In 1950 beleefde dit boek al een vijfde druk. Een dessa is een dorp.

2. Een kampong is een dorp, wijk of buurt.

3. De Gereformeerde Kerken in Nederland zonden in totaal 5 8 predikanten uit voor de geestelijke verzorging van de militairen. (Zie de lijst op blz. 20 in dit nummer.) Momenteel hebben veel Indië-veteranen, die hun ervaringen niet hebben kunnen verwerken en daardoor met gewetensconflicten worstelen, opnieuw geestelijke verzorging nodig. Zie: Dick Schaap, ‘Klankbord voor bezwaarde Indië-veteranen’, in: Check Point, april 2007, blz. 16-18.

4. Naar een schatting deden 4.500 tot 7.000 van de 22.000 leden van de gereformeerde jongelingsverenigingen in de verschillende jaren dienst in Nederlands- Indië. Zie: H. Smit, Gezag is gezag... Kanttekeningen bij de houding van gereformeerden in de Indonesische kwestie, Hilversum 2006, blz. 246 noot 28.

5. Zie hiervoor naast het in noot 4 genoemde boek en de literatuuropgave aldaar: George Harinck (red.), Gezag is gezag, rebel is rebel. Gereformeerden en de Indonesische kwestie (Ter lezing, nr. 1), Amsterdam 2006, teksten van voordrachten gehouden op een congres van het Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme (hdc) over ‘Gereformeerden en de Indonesische kwestie’, 19 oktober 2006 aan de Vrije Universiteit te Amsterdam.

6. Afkorting in het spraakgebruik voor stengun, een machinepistool met steunkolf.

7. Markt.

8. Boer.

9. Vrij naar Lucas 14:20.

10. ‘Pelopor’ is Maleis voor ‘voorloper’, politiek strijder voor de Indonesische onafhankelijkheid. De Nederlandse soldaten verbasterden dit tot ‘plopper’ of ‘pelopper’.

11. Psalm 19: “Het ruime hemelrond vertelt, met blijden mond, Gods eer en heerlijkheid...”

12. Gezang 140 uit de hervormde bundel van 1938. “Hoe blinkt Uw majesteit alom / in het onbegrensde heiligdom...”

13. Hieruit blijkt dat ds. Van Wijk een gereformeerde predikant was. De Gereformeerde Kerken in Nederland namen in 1933 een bundel met 29 gezangen in gebruik. In 1956 werd dit aantal tot 59 uitgebreid. In 1964 volgde uiteindelijk de bekende bundel van 119 gezangen.

14. Efeze 6:11.

15. Psalm 39:8.

16. Rijstvelden.

17. Nehemia 4.

18. A.J. Klei, ‘Publicist was in de naoorlogse jaren geen doorsnee-journalist’, in: Trouw, 23 januari 1992. Aangevuld met gegevens uit een interview van Arjan Visser met Rijk de Gooyer ‘Het liefst ben ik de schoft’, in: Arjan Visser, De tien geboden, Amsterdam 2003, blz. 18-28 (eerder verschenen in: Trouw, 28 september 2002). Stijn Aerden en Klaas Vos, Rijk. De negen levens van De Gooyer, Amsterdam 2005 (geheel herziene en gecorrigeerde druk).

19. Christelijke Encyclopedie (o.r.v. F.W. Grosheide e.a.), dl. II, Kampen 1957, blz. 135-136.

20. Met groot verlof, Baarn 1952.

21. Leidsche Kerkbode, 9 december 1949. Zie andere recensies: Gereformeerd]ongelingsblad, 4 november 1949 en Bouwen en Bewaren, 16 december 1949.

22. J.M. Verhoog, Herinneringsliteratuur betreffende het Nederlands militair optreden te land in Indonesië 1945-1950 (Sectie Militaire Geschiedenis Landmachtstaf nr. 18), ’s-Gravenhage 1989.

23. Rob Nieuwenhuys, Oost-Indische Spiegel. Wat Nederlandse schrijvers en dichters over Indonesië hebben geschreven, vanaf de eerste jaren der Compagnie tot heden, Amsterdam 1973 (derde bijgewerkte druk), blz. 445-456; 449.

24. E.J. Dommering, ‘De Nederlandse publieke discussie en de politionele acties in Indonesië’, in: Nederlands Juristenblad, jg. 69 afl. 9 (4 maart 1994), blz. 277-290.

25. Heemschut, jg. 49 (1972), blz. 58-60, 81, 106-107.

26. Ben van Kaam, Parade der mannenbroeders. Protestants leven in Nederland 1918-1958, Wageningen 1964. A.C. de Gooyer, Het beeld der vad’ren. Een documentaire over het leven van het protestants-christelijke volksdeel in de twintiger en dertiger jaren, met een nawoord van D. van der Stoep, Baarn 1964.

27. Leonard de Vries, Het gebeurde in...; 1920, tot en met idem, Het gebeurde in...; 1950, Utrecht 1983-1984.

28. Ons Amsterdam, jg. 16 (1964), blz. 226-229; jg- 3° (1978), blz. 162-163 en 299-301; jg. 34 (1983), blz. 58-62.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 mei 2008

Historisch Tijdschrift GKN | 56 Pagina's

A.C. de Gooyer, Op wacht in de dessa

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 mei 2008

Historisch Tijdschrift GKN | 56 Pagina's