Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Nederlandse Geloofsbelijdenis

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Nederlandse Geloofsbelijdenis

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

26

Christus de Hogepriester

We herinneren ons van de laatste keer, dat de Nederlandse Geloofsbelijdenis in twee artikelen de voldoening door Christus belijdt. In art. 20 wordt dat werk gezien vanuit God: God heeft daarin Zijn rechtvaardigheid en barmhartigheid bewezen. In art. 21 vanuit Christus Zelf: hoe Hij daadwerkelijk de voldoening volbracht heeft.

Het één is niet van het ander te scheiden. Het komt al gelijk uit, als we gaan naderen tot de bespreking van art. 21. Het begin laat direct zien, dat Christus in Zijn verzoenend werk georiënteerd was op God, op Zijn Vader. Hij voldoet als de van-God-Gezondene aan de eis van Zijn Vader. Hij wordt hier voorgesteld als de van God gegeven Hogepriester, in dat ambt dus.

Wij weten van het drie-voudig ambt van Christus, Profeet, Priester en Koning. Zo uniek heeft onze Heidelbergse Catechismus dit vertolkt in Zondag 12, dat Hij verordineerd en gezalfd is tot onze hoogste Profeet.., onze enige Hogepriester... en onze eeuwige Koning. Van die drie aspecten van het ambt van Christus kan telkens een lijn getrokken worden naar de voldoening. Artikel 21 richt zich alleen op het priesterlijk aspect. Christus als de Hogepriester. Dat staat ook centraal in het gedeelte, waarmee we nu bezig zijn. Het gaat om Hem, Die het enige offer gebracht heeft ter voldoening. Door Zijn priesterlijkwerk gaat de deur open tot een verzoend God.

Dit artikel is moeilijk in één keer te behandelen. Belangrijke dingen zouden we niet of te summier vertolken. Dat is de bedoeling niet. Daarom gaan we voor ditmaal alleen naar het eerste gedeelte: ”“Wij geloven, dat Jezus Christus een eeuwige Hogepriester is, met ede, naar de ordening van Melchizedek en Zichzelf in onze naam voor de Vader gesteld heeft, om Zijn toom te stillen met volle genoegdoening, Zichzelf opofferende aan het hout des kruises en vergietende Zijn dierbaar bloed tot reiniging onzer zonden, gelijk de Profeten hadden voorzegd”.”

Naar de verordening van Melchizedek

Onze belijdenis spreekt goed van Christus als Hogepriester. Hij komt hier uit in de enigheid en grootheid van Zijn Hogepriesterschap. Zo wordt hij beleden als de eeuwige Hogepriester met ede naar de ordening van Melchizedek.

Naar de ordening van Melchizedek! Het is een schriftuurlijke uitdrukking, die vaak niet zo gemakkelijk verstaan wordt.

We kennen Melchizedek uit Genesis 14. Daar lezen we ineens zijn naam bij de verrassende ontmoeting met Abraham. Hij komt Abraham met brood en wijn tegemoet, als deze Kedor-Laomer en de andere koningen heeft verslagen. Hij zegent Abraham en ontvangt van hem tienden. Hij is koning van Salem en tegelijk priester van de allerhoogste God.

Later spreekt Gods Woord van de ordening van Melchizedek in Psalm 110, Hebreën 5,6 en vooral 7. Het is van groot belang, dat we daarop letten: het gaat om Christus’ Hogepriesterschap naar de ordening van Melchizedek. In dat duidelijk verband noemt de Heilige Schrift in de genoemde gedeelten deze naam. Het gaat er niet maar om over de persoon van Melchizedek nader ingelicht te worden. Het gaat om de grootheid van Christus als Hogepriester boven de priesters van Aäron. De Heilige Geest betrekt deze koning-priester in zijn ambt op Christus. In hem is Christus afgebeeld. Voor ons gaat het dan vooral om twee trekken, die het meest spreken in verband met Zijn verzoenend werk. Dat Christus Hogepriester is naar de ordening van Melchizedek openbaart de enigheid van Zijn priesterschap en het blijvende daarvan.

De priesters naar de ordening van Aaron konden hun ambt alleen bedienen als zij uit de stam van Levi waren. Het ging over van vader op zoon. Het was gebonden aan de banden van het bloed.

Van Melchizedek staat echter in Hebreen 7 dat hij was “zonder vader, zonder moeder, zonder geslachtsrekening, noch beginsel der dagen, noch einde des levens hebbende...” We moeten hier niet denken aan zijn persoon, maar aan zijn ambt. Hij heeft het priesterschap niet verkregen doordat hij het overerfde van zijn vader en moeder, door opvolging, via banden van het bloed. Hij heeft het verkregen door een rechtstreekse Goddelijke roeping buiten de banden van het bloed om. Daarin beeldt hij Christus af, Die door Zijn Vader rechtstreeks geroepen is, Wiens priesterschap niet bepaald is door de banden des bloeds. Zo is Hij de enige Hogepriester, Die betalen kon voor de schuld. Nooit konden dat de priesters uit de stam van Levi. Zij waren zelf schuldige mensenkinderen.

De priesters naar de ordening van Aaron waren ook niet blijvend priester. Hun ambt hield op met de dood. Melchizedek spreekt echter van het blijvende. Niet dat hij als mens gebleven is. Zijn ambt werd niet overgedragen aan een ander. Hij komt openbaar in de Schrift als de van God geroepene, zonder dat zijn geboorte of zijn sterven vermeld worden. “Daarom moeten wij met deze middelmatigheid tevreden zijn, te weten, als ons de Schrift Melchizedek voorstelt, gelijk een mens, die nooit geboren werd en niet gestorven is, zo vertoont hij ons als in een schilderij, dat er einde noch begin is in Jezus Christus” (Calvijn). Christus is de blijvende, de eeuwige Hogepriester. Zo alleen kan Hij voldoen en ligt er in Zijn voldoening een eeuwig durende kracht.

Zo is Christus de ware Koning der gerechtigheid, de ware Koning des vredes. Koning, omdat Hij Hogepriester heeft willen zijn in het brengen van het offer!

Met ede

Christus is Hogepriester “met ede”. Zo lezen we in Psalm 110: “De Heere heeft gezworen en het zal Hem niet berouwen: Gij zijt priester in eeuwigheid, naar de ordening van Melchizedek.” In Hebreën 7 wordt dit Woord aangehaald in een bepaald verband. We hebben er iets van gezien. Het gaat om Zijn grootheid als Hogepriester naar de ordening van Melchizedek. Het gaat ook om het betere Verbond, waarvan Jezus Borg geworden is. Daarin ligt het volkomen heil voor al de Zijnen, die in zichzelf niet anders zijn dan arme zondaren. Nu heeft God van eeuwigheid Christus als Hogepriester aangesteld en dat met een eed bevestigd.

De zaak van Zijn priesterschap, waardoor er alleen behoud is, was het God waard om daar een eed aan te besteden. Zo belangrijk was het dat Hij Hogepriester is. Zo belangrijk is het offer dat van hem geëist wordt. Zo belangrijk is het, dat een schuldig volk met God verzoend wordt.

De eed is het einde van alle tegenspraak. Het zal Hem niet berouwen. God komt er niet op terug. In God ligt het vast, in Zijn Vaderlijke ontferming, dat Hij Hogepriester is en verzoening aanbrengt. Het welbehagen Gods, waardoor Hij Zijn Kerk zal brengen tot de eeuwige zaligheid ligt er achter.

Zo is het een zékere verkondiging dat Christus de enige Hogepriester is. In Hem is het Verbond vast, waardoor vloekwaardigen gezegend worden. Wat is dan deze Hogepriester het waard om geloofd te worden. Hoe nodigt die eed om van alles af te zien en alleen op Hem te vertrouwen, Die naar het welbehagen des Vaders voor de zonde heeft willen betalen. Hoe groot wonder is het voor allen, die eigen schuld leren ontdekken en geen weg van zich uit overhouden om met God verzoend te worden, dat God met een eed deze Hogepriester openbaart. In al hun strijd en vertwijfelingen ligt daar een vaste grond in, dat Hij het zeker is!

Priester en Offer

Als Hogepriester heeft Christus het enige offer gebracht. Hij is Priester en Offer tegelijk. Het valt op hoe dit hier onderstreept wordt door het woord “Zichzelf”. Tot twee maal toe lezen we dit “..en Zichzelf in onze naam voor zijn Vader gesteld heeft..” en “.. Zichzelf opofferende aan het hout des kruises.”

 

Onder de Oud-Testamentische bedeling waren er de schuld- en zondeoffers. Het offer spreekt bij de werkelijkheid van Gods toom. Gods toom is geen opwelling. Gods toom is afkeer en afweer van de zonde. Er is een toomverhouding tussen de heilige God en de zondaar. God eist gerechtigheid. Hij eist het bloed, het leven van de zondaar. Het offerdier sterft in plaats van de zondaar. Geen priester kon echter de toom Gods stillen. Op de grote Verzoendag kwam dat wel bijzonder uit. Hij kon het heiligdom niet ingaan zonder bloed, ook voor zichzelf. Geen bloed van welk offerdier ook kon God voldoen. Het was slechts een schaduw van de Christus en Zijn werk.

Christus alleen is het Offer Zélf. Psalm 40 profeteert Hem, Die Zichzelf geeft “Gij hebt geen lust gehad aan slachtoffer en spijsoffer: Gij hebt Mij de oren doorboord; brandoffer en zondoffer hebt Gij niet geëist. Toen zeide Ik: Zie, Ik kom; in de rol des boeks is van Mij geschreven..” Hij heeft Zichzelf vrijwillig gegeven. Hij heeft Zichzelf in de naam van zwarte zondaren gesteld voor Zijn Vader. Hij heeft daadwerkelijk het offer van Zichzelf gebracht.

In de ingang in het binnenst heiligdom stelde de aardse hogepriester zich voor God met het offer. Hij gaat echter in om Zich te stellen voor het aangezicht van een vertoornd God over de zonde en dat door het offer aan het kruis van Golgotha, door het vergieten van Zijn Middelaarsbloed. Zo geeft Hij voldoening aan Zijn gerechtigheid.

Zijn hele leven is offer geweest; Zichzelf geven terwille van verlorenen, die niet anders dan het doemvonnis hebben verdiend. Hij heeft de hele tijd van Zijn leven geleden en zo betaald. Toch spreekt artikel 21 van het offer aan het kruishout. Het sterven aan het kruis is het beslissende. Daarop loopt het uit. Daarin heeft Hij Zijn bloed tot in de dood vergoten.

We gaan hier de ergernissen voorbij en een “theologie”, die de schuld en de toom Gods niet erkent als ontzettende werkelijkheden en daarom van het “stillen van Gods toorn” niet wil weten. Voor het levend geloof is hief alleen maar grote oorzaak van verwondering over zo’n Hogepriester, Die Zichzelf tot in de dood heeft overgeven. Zo alleen is er in Hem een fontein geopend tegen alle onreinheid. En allen, die als onreine zondaren en zondaressen de reinigende kracht van dat bloed ervaren hebben, zullen het uitroepen: alleen doordat Hij Zich voor mij als offer gegeven heeft. Dat wonder kunnen ze nooit op, dat de enige Hogepriester Zijn Vader bevredigd heeft met Zijn eigen Middelaarsbloed. Daar brengt geen beschouwing maar de Heilige Geest, Die Hij óók door dat bloed verworven heeft.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 augustus 1991

Bewaar het pand | 10 Pagina's

Nederlandse Geloofsbelijdenis

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 augustus 1991

Bewaar het pand | 10 Pagina's