Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

'Leerschool van humaniteit'

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

'Leerschool van humaniteit'

De familie als fundamenteel ethisch thema

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

G. Höver, G.G. de Kruijf, O. ODonovan & B. Wannenwetsch (Hg.), Die Familieim neuen Europa. Ethische Herausforderungen und interdisziplinäre Perspektiven,LIT-Verlag, Münster 2008, 358 p., € 29,90 (ISBN 9783825893057).

De bundel, waaraan dit Focus-artikel is gewijd, opent met de complete tekst van een door vier ethici geschreven essay, een rooms-katholiek (Höver), een gereformeerde (De Kruijf), een anglicaan (O’Donovan) en een lutheraan (Wannenwetsch). Niet alleen lopen deze vier qua confessionele achtergrond uiteen, maar ze zijn ook nog eens afkomstig uit drie verschillende landen: Duits land, Engeland en ons eigen land. Op zichzelf is het al ongewoon dat zo’n diverse groep een bezinningsstuk produceert, maar opmerkelijker is nog dat deze tekst – met trekken van zowel een essay als een manifest – echt een eigen punt maakt en niet aan alle kanten het karakter van een moeizaam en daarom onvermijdelijk kleurloos compromis vertoont. Dat in het stuk zaken gedaan worden zou alleen al reden zijn er kennis van te nemen. Belangrijker nog is het thema, dat lang verwaarloosd is en nu om aandacht vraagt: de familie.
Onze landgenoot P. Vlaardingerbroek, die in deze bundel over het familierecht schrijft, tekent in enkele houtskoollijnen hoe het was en hoe het er nu voorstaat. De eeuwen door werd het huwelijk als voor verwantschap en gezin bepalend instituut gezien, waarbij dat huwelijk het karakter van een onverbrekelijk contract had. Het leven binnen het gezin werd in hoge mate beïnvloed door de wijdere familie, de kerk en de leefomgeving of de buurt. In de loop van de twintigste eeuw maakte het gezin zich echter steeds meer los van de wijdere familie, en ook van kerk en buurt (201vv.). Jaren geleden heb ik een boeiende lezing van een Duitse familiesocioloog bijgewoond, die tekende hoe enkele eeuwen geleden op de grote boerderijen grootouders met kinderen en kleinkinderen woonden, met ook nog inwonende knechts en ‘meiden’. Het leven als man en vrouw en als gezin zag er toen heel anders uit. De opvoeding kwam niet alleen op de ouders neer, maar bewust en gericht of als vanzelf en eerder onbewust droeg iedereen zijn of haar steentje bij – ten goede of ten kwade. Dat alles is goeddeels verleden tijd.
In ons huidige tijdsgewricht moet alles in het gezin gebeuren en dat legt een grote druk op ouders en kinderen. In zijn artikel ‘World Family Trend s’ in The Cambridge Companion to Christian Ethics uit 2001 zet D.S. Browning in met de constatering dat er zich een ‘emerging world family crisis’1 aftekent. Hij voert ook het nodige statistische materiaal aan om die stelling te onderbouwen. Als hij dat uitwerkt beperkt hij zich echter tot de sfeer van huwelijk en relatievorming – en dat is eigenlijk heel gebruikelijk. Als men al de wijdere verbanden van de familie – zoals ouders, grootouders, ooms, tantes enzovoort - erbij betrekt, is dat meestal in historische zin: de Bijbel ziet de familie vooral in patriarchaal perspectief.2 Het wordt dan vaak een tikje ongemakkelijk opgemerkt, als iets waarvoor haast een verontschuldiging op z’n plaats is. De verwijzing naar de patriarchale familiestructuur in de Bijbel wordt vaak als argument gehanteerd om te betogen dat wij vandaag met de bijbelse gegevens niet meer zo veel ‘kunnen’, niet alleen wat die wijdere familieverbanden betreft, maar met heel de bijbelse benadering van huwelijk en seksualiteit.
Het belangrijkste van het rapport van deze groep van vier is naar mijn gedachte, dat ze bij wijze van spreken aan de andere kant beginnen. De in onze tijd gebruikelijke benadering gaat uit van de autonomie van het individu, dat recht heeft om in vrije keuzes zichzelf te verwerkelijken en ook relaties ‘aan te gaan’. Men ziet dan over het hoofd dat gezin en familie het ‘konvooi vormen waarmee iemand door zijn of haar leven reist’.3 Eén van de keuzes die een mens kan maken is het aangaan van een vaste relatie, in de vorm van huwelijk of samenwonen. Het valt niet moeilijk in te zien, dat die keuze voor het vertrekpunt in de autonomie van het individu in hoge mate bepaalt en beperkt wat men in ethisch opzicht aan mogelijkheden heeft. Als de menselijke zelfbeschikking zo ongeveer het hoogste goed is, komen kinderen en ouders ten opzichte daarvan op de tweede plaats. En niet alleen dat, ze komen in ethisch opzicht ook voornamelijk of zelfs uitsluitend ter sprake onder het gezichtspunt van wat we hun wel en niet schuldig zijn. Dat is dan de bril waardoor je naar je eigen leven en naar dat van anderen kijkt. Een leuze als ‘het gezin is de hoeksteen van de samenleving’ moet het dan zwaar ontgelden, omdat die op gespannen voet staat met het recht op zelfbeschikking van de individuele mens.
Het essay van deze groep van vier veegt de gedachte van de menselijke morele autonomie niet van tafel, maar relativeert die door haar in een ander perspectief te plaatsen. Dat maakt nieuwsgierig. Bij een aantal lezers kan die nieuwsgierigheid wat minder zijn, omdat zij het stuk al kennen in de sterk verkorte versie waarin het in ons taalgebied al toegankelijk is gemaakt.4 De complete tekst is echter zeker dubbel zo lang en in zijn geheel de moeite waard. Omdat die – zowel in het Engels als in het Duits – in deze bundel beschikbaar is, verwijs ik naar de pagina’s daar in (en wel van de Engelse versie, tussen haakjes in de lopende tekst).


1 D.S. Browning, ‘World Family Trends’, in: Robin Gill (ed.), The Cambridge Companion to Christian Ethics, Cambridge (UK) / New York (USA) 2001, 243-260 (citaat 243).
2 Vgl. bijvoorbeeld J.M. Vorster, ‘Christian ethical perspectives on marriage and family life in modern Western culture’, Hervormde Teologiese Studies 64 (2008), 470. 3 F. de Lange, ‘Het zwakke gezin, de sterke familie’, in: G.G. de Kruijf & P. Schaafsma, Meer dan een optelsom. Kanttekeningen bij de waarde van het gezin, Kampen 2008, 93.
4 G. Höver, G.G. de Kruijf, O. O’Donovan & B. Wannenwetsch, ‘De vrijheid van de familie. Een oecumenische bijdrage aan een Europese discussie’, Kerk en Theologie 57 (2006), 380- 397 (ook in: G.G. de Kruijf & P. Schaafsma, Meer dan een optelsom, 13-39).


Ascriptief

e auteurs karakteriseren hun essay met de term ‘ascriptief ’. Daarmee geven ze aan dat ze het alternatief ‘descriptief ’ versus ‘prescriptief ’ willen ontstijgen. De benadering van familie en gezin is vandaag vaak sterk sociologisch gekleurd en in zoverre ‘descriptief ’, en dat kan ook haast niet anders. Sociale verbanden zijn aan allerlei veranderingsprocessen onderhevig en wie er iets over ten beste wil geven moet wel weten waarover hij of zij het heeft. Een strikt ‘prescriptieve’, dat is: puur ideële, benadering heeft het tij – zeker op dit veld – dan ook niet mee. Ook een christelijk ethicus kan niet volstaan met aandacht te vragen voor wezenlijke elementen in het bijbels spreken, maar dient zich bewust te zijn van zowel de context van toen – de Bijbel en de (kerk-)geschiedenis – als die van vandaag.
Door te opteren voor de term ‘ascriptief ’ voeren de auteurs het pleit voor een interpreterend ‘oordeel’, waarin men zich terdege rekenschap geeft van wat er in feite op een bepaald terrein speelt en hoe dat in samenhang staat (13). Wie bij het woord ‘oordeel’ aan de titel het laatste grote boek van O’Donov an denkt, kan zich iets voorstellen van wat de auteurs daarbij voor ogen hebben.5

Levensvorm

De familie – en daarmee doelt men steeds op het grotere levensverband, in onderscheid van de beperking tot ouders en kinderen die de term ‘gezin’ in zich heeft – wordt een ‘form of life’, een ‘levens vorm’, genoemd. Het gaat daarin om een patroon dat men eigenlijk niet over het hoofd kan zien en dat zowel een zekere verwachting als ook een appèl in zich bergt. Het bevat dan ook als zodanig al een zekere ethische en theologische betekenis.
De ‘ascriptive’ verantwoording begint ermee dat ieder mens geboren wordt in een vlechtwerk van relaties (14). Als een mens geboren wordt, heeft hij of zij niet alleen ouders en broers of zussen, maar ook grootouders en ooms en tantes en neven en nichten. Nee, niet ieder kind heeft zijn grootouders gekend, of zelfs zijn ouders. Maar ook als ze overleden zijn, zijn ze er niet alleen maar niet. Ze hebben geleefd en als zodanig zijn en blijven ze altijd present. Mijn vader blijft mijn vader, ook al heb ik hem nooit gekend en ben ik inmiddels twee keer zo oud als hij geworden is. Daarom ook willen Joden die als enige van hun familie de oorlog overleefd hebben en hun familie zelfs helemaal niet gekend hebben, toch weten wie die mensen allemaal waren. Ieder mens komt ter wereld binnen verbanden, die er al zijn, voordat hij of zij begint te ademen. En bij het opgroeien leren wij al die verschillende verbanden in de praktijk kennen en worden we erdoor gevormd. Als een mens zich in en door de ‘levensvorm’ van de familie laat vormen, wordt hij of zij er niet minder mens van. Integendeel, de familie is een ‘eerste bemiddelaar’ (18) van onze identiteit, ze is de bedding waarin God ons plaatst, een plaats waar we ervaring van menselijk bestaan tussen verleden en toekomst opdoen. Men kan hier ook denken aan de betekenis van de familie, zoals die ten grondslag ligt aan de bekende ‘doopbrief ’ die Bonhoeffer vanuit de gevangenis aan zijn neefje Dietrich Bethge schrijft en waarin hij laat zien dat de familie als het ware een ‘school voor humaniteit’ is (21).


5 Oliver O’Donovan, The Ways of Judgment, Grand Rapids (Michigan) 2005.


Nergens zien we duidelijker dan in de familie hoe de menselijke samenleving in elkaar steekt. Wie haar benadert als enkel of primair netwerk van vrijwillig aangegane relaties miskent dan ook iets heel wezenlijks. Familie is geen constructie of ideaal, maar een werkelijkheid. Ze kan ook niet adequaat beschreven worden als een netwerk van relaties, veel wezenlijker is dat ze zelf relaties produceert (16)! Het huwelijk gaan we vrijwillig binnen – wat niet wil zeggen dat het niet meer is dan een menselijk contract, het is volgens de auteurs wel degelijk een instelling van God (17) –, maar de familie gaat aan al onze keuzes vooraf en is daarom als ‘onvrijwillig’ of ‘voor-vrijwillig’ te karakteriseren. Het vijfde gebod gaat dan ook aan het zevende vooraf, merken de auteurs veelbetekenend op (13). Al die verschillende gestalten, ouders en grootouders, broers en zussen, ooms en tantes, neven en nichten, vormen ons in hoge mate. Het is de ruimte waarin wij mogen weten aanvaard te zijn en een plaats in te nemen. In de familie doen we ervaringen op, tussen verleden en toekomst, leren we hoe het leven in elkaar steekt en worden we er ook op voorbereid. De auteurs verwijzen terloops eenmaal naar de ‘contextuele therapie’, zoals die met name is ontwikkeld door Ivan Böszörményi-Nagy (43), maar het zou de moeite waard zijn onderzoek te doen naar raakpunten tussen beide benaderingen.

Nieuw?

Is deze benadering helemaal nieuw? Wat is het eigene ervan? Op twee dingen wil ik wijzen. Om te beginnen is de familie niet verstaan als een ‘kerk in het klein’. Ze kan dat worden, maar ze is het niet en men dient dat goed voor ogen te houden. Het gaat hier om een gestalte op het terrein van de schepping, en wie de familie principieel benadert als ‘familia Dei’ ziet gemakkelijk over het hoofd dat iedereen die in een bepaalde familie geboren is ertoe behoort, ongeacht zijn of haar levensovertuiging (19vv.). Alvorens een christelijke visie op de familie als ‘huisgezin Gods’ te ontwikkelen en aandacht te vragen voor wat families kúnnen zijn, is de eerste taak vandaag het reële goed dat families als zodanig belichamen te beschrijven (12). Anders gezegd: de familie is een gegeven, dat ons in aanraking brengt met het goede dat God ons als mensen geeft. Binnen dat kader kunnen we dan ook als vanzelf spreken over het heil dat God tot stand heeft gebracht en brengt, en dat zich – niet toevallig! – in de bedding van de geslachten een weg baant (Lk 1,17).
Daarnaast doet men evenmin recht aan het eigene van de familie als men haar als samenleving in het klein benadert en de lijn naar de staat trekt (20). Het document komt hier op voor wat in de neo-calvinistische traditie ‘soevereniteit in eigen kring’ wordt genoemd. Niet voor niets luidt de titel van het essay ‘De vrijheid van de familie’. De familie is, om met Van Ruler te spreken, een eigen ‘tent’ op de ‘markt’ van het leven.
Dit zicht op de betekenis van de familie als ‘levensvorm’ staat voor Höver c.s. in het licht van Gods roeping die in de familie tot iedere mens persoonlijk komt. Ze nemen een nieuw-testamentische lijn op, die ook bij Luther aanwezig is en bij hem een eigen uitwerking krijgt: de overtuiging dat de mens in bepaalde verbanden geboren wordt, die hij of zij heeft te aanvaarden als de eigen plek, waar Gods roep tot de mens komt. We kunnen dan denken aan de ‘huistafels’ in de brieven van het Nieuwe Testament en aan Luthers opkomen voor de ‘standen’ als de verbanden waarin God ons roept tot ver-antwoord- elijkheid: kerk, huisgezin en staat (19). Dat geldt in tweeërlei zin: Gods roep wijst ons onze plek binnen de verbanden van deze wereld – en allereerst binnen de familie – en tegelijk komt die roep heel persoonlijk tot ons en plaatst ons in de vrijheid (27). We worden niet geroepen ons maar te voegen binnen de verbanden, maar om in die verbanden te leven in de christelijke vrijheid. Ook dat is de vrijheid van de familie! Fundamenteel geldt echter: We vormen ons leven niet zelf, we vinden ons ‘ik’, onze identiteit, niet zelf uit. Dat is niet het diepste geheim van mens-zijn. Als we zo onszelf uit de vrije hand willen ‘maken’, is de mislukking ingebouwd. We doen dan immers geen recht aan het leven zelf, met alle gevolgen voor onszelf en de mensen die op onze weg geplaatst zijn en worden.
Dit accent op het geplaatst zijn in verbanden, in een levensvorm, is ongebruikelijk en sterk verwaarloosd in de ethische discussie van de afgelopen tijd. Dat geldt niet enkel die denkers – en scholen en tradities – die sterk focussen op het individu. Ook waar men de betekenis van het gezin als plek van overdracht van waarden en normen onderstreept is de toonzetting vaak idealistisch. Zo valt volgens Höver c.s. in het EU-handvest voor grondrechten een ‘tragische ironie’ (11) te constateren. De betoogtrant is namelijk gebaseerd op individuele mensenrechten, die dan in het gezin geleerd behoren te worden. Met dit stuk willen de auteurs pleiten voor een andere benadering, en antwoord geven op de roep van Jacques Delors om ‘een ziel voor Europa’. Wat mij betreft verdient dit appèl het gehoord en verwerkt te worden, niet alleen voor het denken over familie, huwelijk en gezin, maar ook voor de ethische bezinning in het algemeen.

Wat nog meer?

De bundel is met de publicatie van het essay in twee talen nog maar op een-derde. Twee theologisch-ethische opstellen volgen daarna, de een van een rooms-katholieke auteur uit Litouwen, I. Egle Laumenskaite, die schrijft over de familie als oorspronkelijke gemeenschap van personen en de beslissende rol die ze speelt in de vorming van persoonlijke identiteit en sociale verantwoordelijkheid. Bij het lezen is duidelijk de afstand te bespeuren tussen Oost- en West-Europa en daarnaast ook tussen een conservatiefrooms- katholieke positie en hoe er zoal - bij alle onderlinge verscheidenheid! - in protestantse kringen in West-Europa gedacht wordt. Uit West-Europa is de auteur van het andere theologisch-ethische artikel afkomstig, prof. dr. K. Ulrich-Eschemann, hoogleraar ethiek in Erlangen. Zij is in grote lijnen congeniaal met de tendens van het essay van Höver c.s., hoewel haar bijdrage onafhankelijk daarvan is ontstaan.
Verder bevat de bundel een tweetal artikelen over het Europese familierecht en één over familiepolitiek in Euro pa, om dat gedeelte af te sluiten met een bijdrage over ‘Europäische Modelle der Kinderbetreuung’. Die laatste vier bijdragen zijn vooral informatief.
In de Anhang zijn nog enkele stukken opgenomen uit de kring van de Raad van Europa over ‘Social Cohesion and the Quality of Life’ en van de conferentie van Europese ministers in Stockholm in juni 1999.
Hoe waardevol de niet-theologische bijdragen ook zijn, het had naar mijn gedachte de voorkeur verdiend om meer theologische bijdragen op te nemen, waarin het essay zelf kritisch of instemmend onder de loep was genomen. Zoals de bundel er nu ligt kan die toch – in de bloemrijke taal van onze oosterburen – ‘eine Beerdigung erster Klasse’ beschoren zijn. En dàt zou wat mij betreft alleen maar zeer te betreuren zijn. Wij kunnen ons gelukkig prijzen dat wij de onder andere onder redactie van De Kruijf, een van de auteurs van het essay, verschenen bundel Meer dan een optelsom (zie noot 3) hebben, waarin de discussie verder gevoerd wordt. Er valt echter meer te zeggen, vooral over wat deze benadering voor andere ethische velden impliceert.
Naar mijn gedachte zijn we in de theologie over het thema van de familie - en wat er allemaal mee samenhangt - voorlopig nog niet uitgedacht.

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologia Reformata

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 juni 2009

Theologia Reformata | 111 Pagina's

'Leerschool van humaniteit'

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 juni 2009

Theologia Reformata | 111 Pagina's