Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Gekeurd in de smeltkroes der ellende

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gekeurd in de smeltkroes der ellende

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ik heb u gekeurd in de smeltkroes der ellende. Jesaja 48 : 10b

De profeet Jesaja spreekt hier in zijn profetie in het teksthoofdstuk tot het volk van Juda, dat zuchtte in de Babylonische ballingschap, vanwege de veelheid der ongerechtigheden had Heere het volk in de ellende der ballingschap gezonden. En nu zegt Hij hier tot het overblijfsel naar de verkiezing: „Ik heb u gekeurd in de smeltkroes der ellende".

Na lang uitstel en toeven, na vele vergeefse waarschuwingen en bedreigingen, had Hij tenslotte over hen het oordeel doen komen. De profeet ziet het alles hier nu als reeds geschied, hoewel het volle oordeel in zijn dagen nog niet gekomen was. Het was echter voor het overblijfsel naar de genade echter niet een oordeel der vernietiging, maar dat der loutering. Bij die loutering heeft de Heere mensen als tuchtmiddelen in Zijn hand gebruikt, doch Hij Zelf stond daar achter, en Hij gebruikte hen als Zijn roeden. Daarom zegt Hij ook: Zie niet te veel op mensen, wier adem ook maar is in hun neusgaten Neen, „Ik heb u gekeurd". En dat wil immers zeggen, dat Hij als de Machtige Jacobs door de zalige banden Zijner genade in Christus aan hen verbonden, hen niet alleen in het oordeel zou brengen, maar ook hen daar onder bewaren, en straks hen er weer van onder bren­gen zou in Zijn dierbare gunst en gemeenschap. Hij zal niet altoos twisten, noch eeuwiglijk de toorn behouden. Ja, zelfs het ganse volksgeheel wüde de Heere nog dragen en sparen, omdat de Heere Jezus nog naar de menselijke natuur moest voortkomen uit het geslacht van David, en ook het overblijfsel naar de verkiezing, de levende kerk van de oude dag, in stand moest blijven, waar Christus een Koning is. Die zonder onderdanen niet kan zijn. Daarom zegt Hij hier als Israels grote Ontfermer, Die de verdrevenen Sions bijeen vergadert: „Ik heb u, o Mijn gunstvolk, schapen Mijner weide, gelouterd, doch niet als zilver; Ik heb u gekeurd in de smeltkroes der ellende". Ik heb u gebracht in diepe en smartelijke wegen van lijden en druk, vanwege de veelheid uwer overtredingen. Maar Ik heb u tegelijk daarin en daaronder gekeurd, u louterende en zuiverende van uw zonden vanwege en door de kracht van het dierbare bloed van het Lam.

Dat woord heeft echter een wijdere strekking dan dat het alleen maar gelden zou voor het Israël van de oude dag. Neen, het is ook nog heden ten dage van dezelfde kracht. Zoals Hij nog heden ten dage kastijdt hem, die Hij liefheeft, en geselt een iegelijke zoon, die Hij aanneemt, zo nu ook keurt Hij nog de dierbare voorwerpen Zijner genade in Christus in de smeltkroes der ellende. Daarom zegt Hij hier ook: „Ik heb u gekeurd", omdat Hij hen in Christus liefheeft met een eeuwige, onvergankelijke en door hun zonden niet weg te nemen of ook te verminderen liefde. En als Hij dan zegt: „Ik heb u gekeurd", dan ligt daar in de weg van de volkomen genoegdoening aan Zijn heilig recht door de Heere Jezus Christus, dat Hij nu ook hun genadige God en Vader is, Die weet wat van Zijn maaksel zij te wachten, hoe zwak van moed, hoe klein zij zijn van krachten, en dat zij stof van jongsaf zijn geweest. Die meer dan een aardse vader Zich ontfermt over Zijn kinderen, en Die hen met mate kastijdt, zoals een man zijn zoon verschoont en hem niet gans onschuldig houdt. O gewis, de wonden van deze Liefhebber zijn getrouw. Spreuken 27 : 6a, het hart wordt er door gebeterd, Pred. 7 : 3.

„Ik heb u gekeurd", zo vervolgt Hij. Met de beproeving geeft Hij ook de uitkomst. En achteraf leren zij het vaak verstaan, dat Hij ook in de felheid Zijner slagen, die Hij hun toebrengt, nog Zijn ontfermen gedachtig is, en dat daar nog genade aan vast zit. En als zij verwaardigd worden om de roede te mogen kussen, dan mogen ze het wel betuigen: „Ik dank U; Heere, dat Gij toornig geweest zijt; maar Uw toorn is nu afgekeerd, en Gij troost mij".

En als Hij hen dan toespreekt: „Ik heb u gekeurd", en Hij laat hun zien wie en wat zij door de zonde, geworden zijn, dan leren ze het bij vernieuwing te bekennen, dat zij in zichzelf maar waardig waren om doodgeslagen te worden. Maar o dat wonder. In dat „u" zit nu ook, dat zij al van eeuwigheid de dierbare voorwerpen waren van Zijn verkiezende gunst in Christus, en dat Zijn verlossende ontferming in de Zoon Zijner eeuwige liefde van eeuwigheid en tot in alle eeuwigheid over hen is, zodat Hij hen niet begeven, noch verlaten zal. Maar daarom ook trekt Hij Zijn gezegende hand nimmer meer van hen terug, doch keurt hen in de smeltkroes der ellende.

Keuren kan geschieden met het oog, het oor, de tong, maar hier doet de Heere het met de hand. Zoals de goud- of zilversmid het edele metaal in de smeltkroes werpt, en door het vuur het schuim afscheidt van het zilver of het goud, zo nu doet ook de Heere. Hij besluit hen voor een tijd in de smeltkroes der ellende, waaruit zij niet weer weg kunnen komen, totdat de stonde daar is, dat Hij hen er uit bevrijdt en zij van de pot ontslagen worden. Hij keurt hen, en in hen het werk Zijner dierbare genade door Zijn beproevende hand over hen te brengen en hen in wegen van doorwondende smart en kruis en druk, hetzij dan meer uitwendig, of, vooral inwendig en geestelijk, te voeren. Zijn handen doorwonden en doen smart aan, doch zij helen ook weer te Zijner eigen tijd.

En dat doet Hij nu in de smeltkroes der ellende. Door al de tegenheden van Zijn hand loopt Hij op hen aan. En zoals het zilver wel tot zeven malen oipgekeerd wordt, zo nu kan ook het volk Gods meerdere verwisselingen en omkeringen in de smeltkroes der ellende moeten medemaken, vóór het schuim der zonde weer wat gescheiden is. En daarom zucht de profeet: „Straf mij niet in Uw toorn, en kastijdt mij niet in Uw grimmigheid, opdat Gij mij niet gans teniet maakt". Toch gedenkt Hij ook in Zijn keuren, in Zijn doorleuteren aan Zijn ontfermen, zodat Hij hen ook weer niet zo loutert als het zilver, doch in de toorn des ontfermens gedachtig wil zijn, en de inmengselen Zijner genade niet onttrekt, zodat betuigt mag worden: „Een ogenbhk is er in Zijn toorn, maar een leven in Zijn goedgunstigheid". Des avonds vernacht het geween, maar des morgens mag er ook wel weer eens stoffe zijn van gejuich.

Hier is dan ook vrucht voor de rechtvaardige. Want dat keuren in de smeltkroes der ellende is Gode verheerlijkend en ziel vernederend. Het is werk van genade en Vaderlijke kastijding, tuchtiging, maar geen straf meer, waar Christus die voor hen heeft weggedragen in de kroes der ellende, die Hij plaatsbekledend voor de Zijnen onder de brandende toorn van Zijn lieve Vader heeft willen doorstaan. En de vrucht er van is verinniging in de geloofsoefening met de Heere, nauwere gemeenschap aan Hem, verinnigende gangen van bekering en heiligmaking, zodat zij daarna betuigen mogen met de dichter:

't Is goed voor mij verdrukt te zijn geweest. Opdat ik dus Uw Godd'lijk recht zou leren.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 augustus 1953

De Wachter Sions | 4 Pagina's

Gekeurd in de smeltkroes der ellende

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 augustus 1953

De Wachter Sions | 4 Pagina's