Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

CHRISTEN-ZIJN IN EEN HEIDENSE SAMENLEVING

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

CHRISTEN-ZIJN IN EEN HEIDENSE SAMENLEVING

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

„In wat voor een tijd leven we toch!" heb je vast wel eens iemand horen verzuchten. Het ging dan over (een van) de vele symptomen van ontkerstening in onze samenleving. Zo'n verzuchting wordt niet zonder reden geslaakt. Als je om je heen ziet bemerk je in onze maatschappij hoe langer hoe meer dingen die duidelijk.op gespannen voet staan met de inhoud van de Bijbel. Een moderne vorm van heidendom heeft zijn intrede gedaan en manifesteert zich meer en meer.

Zeg nu niet: „De Bijbel is al zo oud en die kun je niet al te stipt nemen". Luther zong reeds: „Gods Woord houdt stand in eeuwigheid en zal geen duimbreed wijken". Als je je leven in Gods Woord verklaard mag vinden, ben je daar ontzettend blij mee. Dan is het niet jouw geloof dat je moet redden, maar Gods levende en krachtige Woord dat je, in de hand van de Heilige Geest, staande houdt in de moeilijkste omstandigheden.

Ethisch verval

In deze tijd wordt Gods Woord steeds meer een plaats ontzegd in het openbare leven. In veel situaties disharmonieert het Bijbelwoord volledig met de omgeving. Denk bijvoorbeeld aan crematie. In 1 Cor. 15 spreekt de Bijbel over sterven en begraven als een gezaaid worden, waarop nieuw leven volgt. In een crematorium slaan die woorden nergens op, zijn ze onbruikbaar. Daarmee is niet de Bijbel als te ouderwets aangeduid, maar wel de crematie veroordeeld. Ongetwijfeld zul je meer dergelijke voorbeelden weten te bedenken. Als je voor het forum van het Nederlandse volk zaken als abortus en euthanasie of sportvergoding en - verdwazing op Bijbelse gronden zou afwijzen, zou het resultaat bij velen slechts een schouderophalen zijn. Men is in veel gevallen ongevoelig voor Bijbelse argumentatie. Wie wel eens kennis neemt van de „Handelingen van de Kamers der Staten-Generaal" kan het opvallen dat principiële discussies met een godsdienstige achtergrond nauwelijks nog gevoerd worden. Men hoert in de regel een principieel betoog nog wel aan, maar doet vaak niet de minste moeite op het gesprokene in te gaan. Voor de Tweede Wereldoorlog was dat nog duidelijk anders. Het is tekenend dat het citeren van het zesde vers van het Wilhelmus door Koningin Beatrix bij haar ambtsaanvaarding iedereen opviel. Dat was blijkbaar iets buitengewoons in deze tijd. Zo ver zijn het Bijbelwoord en de moderne tijd uiteengegroeid.

Onze samenleving neigt naar modern heidendom. Vooral aan de wetgeving op ethisch gebied is dat duidelijke te zien. Met dien verstande dan dat de maatschappelijke toestand nog wel een graadje erger is dan de voorgestelde wetten. Wetten op ethisch gebied plegen immers de maatschappelijke ontwikkelingen op enige afstand te volgen. Je kunt hierbij denken aan wetten omtrent abortus, euthanasie, echtscheiding, ongehuwd samenwonen e.d.

Het onderwijs

De onderwijsinstellingen nemen in onze maatschappij een min of meer centrale plaats in. „Wie de jeugd heeft, heeft de toekomst", zegt men immers wel.

Bij het stichten van de Utrechtse universiteit sprak Voetius indertijd over de noodzakelijke verbondenheid van godsvrucht en wetenschap. Deze gedachte heeft al lang afgedaan. Aan onze universiteiten is de Bijbel van uitgangspunt voor alle onderwijs gedegradeerd tot voorwerp van Schriftkritiek. Deze Schriftkritiek trad ook andere onderwijsvormen binnen. Hand in hand met allerlei evolutietheorieën vergiftigde ze zelfs grote delen van het christelijk onderwijs. De tijdgeest die de Bijbel ondergeschikt wil maken aan het moderne denken maakt zich overal op om het moderne heidendom te doen zegevieren. Misschien ben je op school de enige die nog voor je eten bidt. Of wellicht d: oe je dat niet meer en probeer je je gerust te stellen met de gedachte: „Ik bid thuis wel, want daar is tenminste een rustiger sfeer dan hier, Hier kan ik eigenlijk niet bidden". Het kan zijn dat je daaronder lijdt, evenals Lot in Sodom zijn rechtvaardige ziel kwelde', maar toch in zijn verkeerde houding volhardde totdat God er zelf aan te pas kwam.

Even bezinning

Als je op een rustig ogenblik, bijvoorbeeld als je dit leest, eens over deze dingen nadenkt, denk je misschien wel: „Wat hebben we het als christelijke jeugd in 1980 toch moeilijk! Nog nooit iser een tijd geweest waarin het. heldendom zo'n greep o.p een in naam christelijke samenleving had". Als je dat denkt vergis je je toch.

Toen de apostelen het evangelie verkondigden traden ze met de boodschap Gods dat wie in de Zoon van God gelooft het eeuwige leven heeft, een heidense wereld binnen. Tenslotte gaf keizer Constantijn de Grote de christenen in 313 vrijheid van godsdienst. Daarna volgden allerlei voor christenen gunstige wetten. Eindelijk werd het christendom tot staatsgodsdienst verklaard. Maar zelfs toen was het leven voor een christen in het Romeinse rijk verre van, eenvoudig. Het christenleven omstreeks het jaar 400 vertoont zelfs treffende overeenkomst met dat van 1980. We willen dat nagaan aan de hand van het leven van de bekende kerkvader Augustinus die zijn meeste levensjaren doorbracht in de omgeving van Carthago, een Romeinse stad in Noord-Afrika.

Angustiims' tijd: het onderwijs

Na Augustinus' bekering sprak zijn godvrezende moeder Monica hem als volgt aan: „Mijn zoon wat mij aangaat, niets in dit leven bekoort mij nog. Wat ik hier n, og moet doen en waarom ik hier ben weet ik niet, want van deze wereld verwacht ik niets meer. Eén ding was er, waarom ik nog een weinig in dit leven wenste te blijven, namelijk dat ik u mocht zien als een christen voor mijn sterven. Meer dan mijn verlangen heeft God mij geschonken, zodat ik zelfs mag zien dat gij, met verachting van het aardse geluk, Zijn dienaar zijt. Wat doe ik nog hier? "

Uit deze woorden blijkt duidelijk hoe moeder Monica naar Augustinus' bekering gehunkerd heeft. Vaak was ze ook moedeloos. Toen ze eens haar nood aan een bisschop klaagde stuurde die haar weg met de woorden: „Ga weg van mij, zo waar als gij leeft, is het onmogelijk dat een zoon van zulke tranen verloren gaat". Monica heeft door Gods genade haar tranen rijk beloond gezien. Voor die tranen was er ondertussen aanleiding genoeg geweest. Haar godvruchtige opvoeding scheen geen blijvende indrukken in het hart van haar zoon achter te laten. Hij leidde een losbandig leven, mede onder invloed van hetgeen hij op school leerde. Augustinus bezocht in zijn jeugd diverse scholen. Eén ding hadden, al die scholen gemeen. Het karakter van het onderwijs in Augustinus' dagen was door en door heidens. Het hield zich vooral bezig met latijnse, heidense literatuur. Die bevatte verhalen over echtbrekende en ruziemakende goden die als voorbeelden voor mensheid moesten dienen. Velen, ook Augustinus, grepen die verhalen gretig aan als een vrijbrief voor een losbandig

leven. Na zijn bekering zei hij ervan: „De wijn der dwaling, die ons voorgezet werd doordronken leraren. En als wij niet dronken, werden we geslagen en er was geen nuchtere rechter, bij wie we in beroep konden gaan. En toch, o mijn God, voor Wiens Aangezicht ik mij dit alle veilig kan herinneren, gaarne heb ik het geleerd, en ik, rampzalige, schepte er behagen in en daarom werd ik een veelbelovende knaap genoemd".

Augustinus' tijd : heidendom

Dat de kerstening van het Romeinse rijk sinds de regering van keizer Constantijn de Grote maar oppervlakkig geweest was, bleek niet alleen uit het gehalte van het onderwijs, maar ook uit het openbare godsdienstige leven. Hoewel het christendom er de officiële godsdienst was, tierde de afgodendienst in een stad als CarthagO' welig. Zelfs de keizeraanbidding zette zich onder de regering van de christenkeizers voort. Ieder jaar, tegen het eind van oktober, kwamen de afgevaardigden van de provincies met hun gevolg naar CarthagO, De opperpriester, die daarbij de leiding had, droeg een rijk met palmen geborduurde priestertoga, had een vergulde krans om de slapen en schreed, door velen gevolgd, op indrukwekkende wijze de stad binnen. De daarop volgende dagen wedijverde men in pracht en praal bij de schitterendste processies, de kostbaarste offers, de grote openbare feestmaaltijden en de adembenemendste circusvoorstellingen waarmee het wierookofferen voor de keizer gepaard ging.

Niet minder groot dan de feesten bij de keizercultus waren de feesten die gehouden werden ter ere van de „hemelse maagd", namelijk Venus. Deze Venusverering vormde de oorspronkelijke godsdienst der Carthagers. De „eredienst" ging gepaard met sexuele uitspattingen waar velen aan meededen.. Overigens was er nog veel meer afgodendienst in de stad.

Naast dat springlevende heidendom krioelde het ook nog van allerlei aan het christendom, ontsproten sekten die steeds weer de officiële kerk in discrediet probeerden te brengen, zoals bijvoorbeeld de donatisten. Zij hielden niet op de gebreken van de kerk aan te wijzen en soms te overdrijven om eigen bestaan te rechtvaardigen. In zulk een heidense omgeving groeide Augustinus op. Als je zijn tijd vergelijkt met de onze besef je dat het toen niet minder moeilijk was om christen te zijn met woord en daad dan in de twintigste eeuw. Ook in Augustinus' tijd zijn er christenen geweest die door Gods genade staande zijn gebleven en die zich niet, als Augustinus, onderdompelden in een poel van zedeloosheid en heidendom. God hield ook toen Zijn kerk in stand, zowel onder hen die hun christelijke belijdenis trouw bleven als door de bekering van mensen zoals Augustinus van wie, bijna niemand meer iets goeds verwachtte.

Woord en Geest

De Heere gebruikt om Zijn kerk in stand te houden middelen. Het allerbelangrijkste middel is de Bijbel, het door de Heilige Geest geinspireerde Woord. Dezelfde Geest Die de Bijbelschrijvers inspireerde zorgt ervoor dat dat Woord weerklank vindt in zondaarsharten. Art. 5 N.G.B. zegt het zo: „En zij geloven zonder enige twijfeling al wat daarin begrepen is; en dat niet zozeer, omdat ze de Kerk aanneemt en voor zodanige houdt; maar inzonderheid omdat ons de Heilige Geest getuigenis geeft in onze harten, dat zij van God zijn".

Als dat Woord weerklank vindt in onze harten worden we er enerzijds totaal door veroordeeld. We gaan beamen met de apostel Paulus in Rom. 3 dat „er niemand is die God. zoekt" en „Allen zijn zij afgeweken, tezamen zijn zij onnut geworden; er is niemand, die goed doet, er is ook niet tot één toe".

Anderzijds openbaart de Heere Jezus Christus Zich in dat Woord als de Zaligmaker der wereld, voor Wie geen zondaar te slecht of te zeer verhard is om hem of haar met God te verzoenen. Als Gods Woord ons zo zonde en genade leert verstaan, worden we ootmoedig en klein en leren we als doemwaardige zondaren steimen op Gods toezeggingen, die reeds bij de Heilige Doop verzegeld waren. Zo alleen, als de Heilige Geest ons het Woord toepast, ontvangen we kracht om als een christen staande te blijven in een heidense samenleving. Naar Rom. 3 : 2 is het ons. als een groot voorrecht geschonken dat ons de Woorden Gods zijn toebetrouwd. We mogen ze onderzoeken, persoonlijk als we alleen zijn met de Heere God, met een biddend hart. Zoeken we die „stille tijd" wel in de jachtige haast van ons leven?

Gods Woord mogen we beluisteren in de prediking door Gods dienaren. Gaan we 's zondags naar de kerk met de vraag: „Wat zou God me vandaag te zeggen hebben? " Met de bede: „Heere, geef me toch een woord mee om de komende week op te steunen en om. te overdenken tot eer van Uw Naam? "

In onze boeke.nkast mogen we boeken hebben, geschreven door mensen die de Heere in Zijn kerk van vroeger en nu heeft willen gebruiken. Lezen we ze met een biddend verlangen om de Heere te mogen leren kennen en vervolgen te kennen? Op zoveel manieren komen, we met de Bijbel in aanraking. Op catechisatie, op school en vereniging. Paulus noemt Gods Woord in Efeze 6 : 17 „het zwaard des Geestes". Met dat zwaard kan de boze in ons en buiten ons worden weerstaan.

De Heilige Geest gaf dat Woord en wil het nog steeds gebruiken. Hij opende Lydia's hart zodat zij acht nam op hetgeen van Paulus gesproken werd. De leiding van Gods Geest is ons bij het lezen en overleggen van Gods Woord onmisbaar, want van nature zijn we blind in 's hemels wegen. Alleen die door de Heilige Geest geleid worden, die zijn kinderen Gods d.w.z. die zijn Zijn eigendom in de meest bijzondere zin van het woord en zullen dat altijd blijven. Hij zal niet laten varen het werk Zijner handen.

Christen-zijn in een heidense samenleving. Christen-zijn, dat wil naar het oordeel van de Heidelbergse Catechismus zeggen: e zalving van Christus deelachtig. Die zalving waardoor de Heere Jezus kon zeggen: De Geest des Heeren is op Mij, daarom heeft Hij Mij gezalfd" (Luk. 4 : 18).

We belijden met de Heidelbergse Catechismus dat God „die Heilige Geest alleen die geven wil die Hem met hartelijk zuchten zonder ophouden daarom bidden en daarvoor danken" (zg. 45). Alleen in de weg van een biddend leven door de Heilige Geest en om de Heilige Geest kunnen we staande blijven in een steeds meer heidens wordende samenleving. Laten we het Woord uit Luk. 11 : 13 ter harte nemen: Indien dan gij die boos zijt, weet uw kinderen goede gaven te geven, hoeveel te meer zal de hemelse Vader de Heilige Geest geven degenen die Hem bidden? "

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 augustus 1980

Daniel | 28 Pagina's

CHRISTEN-ZIJN IN EEN HEIDENSE SAMENLEVING

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 augustus 1980

Daniel | 28 Pagina's