Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Dr. R. Toes over Vrijheid van ‘richting’

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Dr. R. Toes over Vrijheid van ‘richting’

Een pedagogisch of een levensbeschouwelijk begrip?

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Onderwijsraad kiest in zijn recente advies voor een verruiming van het (klassieke) richting begrip. Men stelt dat oorspronkelijk artikel 23 van de Grondwet uitging van een ruimer richting begrip. Het zou vooral gaan om een pedagogische zelfstandigheid. Het begrip richting wordt dan minder levensbeschouwelijk ingekleurd. Is de vrijheid van onderwijs een omstreden grondrecht? En hoe veilig is de positie van het christelijk onderwijs? We spreken hierover met dr. R. Toes, voorzitter van het college van bestuur van het Wartburg College in Rotterdam en Dordrecht.

Is het niet zo dat godsdienstige en levensbeschouwelijke overtuigingen de drijfveer zijn geweest voor de vrijheid van onderwijs zoals we die nu kennen? Dus dat het klassieke richting begrip in de grondwet is bedoeld?

Als je de geschiedenis hierover in de Onderwijsraad bekijkt, zijn er twee scholen geweest:

- De pacificatiecommissie was gericht op de confessie, de religieuze belijders;

- De opvoedkundige zelfstandigheid op basis van een pedagogische visie behoort wel degelijk tot het richting begrip.

Zelf heb ik een lichte neiging om te geloven dat het aanvankelijk breder bedoeld was dan godsdienstige of levensbeschouwelijke richting. Alleen besefte men al snel dat dit behoorlijke consequenties zou hebben voor leerlingenvervoer bijvoorbeeld. Het begrip werd dus al gauw beperkt tot godsdienst en levensovertuiging. Er niet de opvoedkundige richting aan toe te voegen is wel de latere interpretatie geweest. Dit speelde vooral in de strijd om de financiële gelijkstelling.

Maar was het begrip ‘opvoedkundige zelfstandigheid’ niet altijd gekoppeld aan godsdienst of levensovertuiging?

Dat klopt wel. In die tijd was men over het algemeen godsdienstiger of had in ieder geval een duidelijk omlijnde levensovertuiging. De oorspronkelijke tekst is wel breder bedoeld. De eerst genoemde school heeft wel gefunctioneerd als de interpretatiemethode. Dat was ook op grond van de financiële consequenties. Die waren eerst niet zo goed overdacht. Het afkaderen van dit begrip is al snel begonnen.

Nu is de historische interpretatiemethode op de achtergrond geraakt. Je kunt je afvragen of dat wel terecht is.

Pedagogische visies die volgens het advies van de Onderwijsraad de basis kunnen zijn voor een erkende richting zijn toch niet op één lijn te stellen met richtingen op basis van godsdienst en levensovertuiging? Dat gebeurt ook niet helemaal consequent in het advies, want voor sommige uitwerkingen wordt wel een grotere zelfstandigheid toegekend aan richtingen op grond van godsdienstige overtuiging dan die op pedagogische visie. Dus is verruiming van het richting begrip niet goed uitvoerbaar?

Het doorvoeren van het brede richting begrip is niet op alle terreinen mogelijk. We hebben dan ook geadviseerd te werken met een verschillende beschermingsgraad van de vrijheid van (in)richting. Die is bij de godsdienstige en levensbeschouwelijke richting groter dan bij die op basis van pedagogische visie. Als je voor beide richtingen dezelfde beschermingsgraad aanhoudt, zou dit ouders de mogelijkheid geven belangrijke financiële claims te leggen. Dit kan feitelijk niet.

Ervaren de voorstanders van een open richting begrip deze uitwerking niet als oneerlijk?

We hebben de verschillende opties afgewogen: richting in de wetgeving afschaffen, niets veranderen of een tussenvorm. In de Onderwijsraad is voorheen wel geadviseerd om zogenaamd richting-vrij te werken bij het stichten en in standhouden van scholen. We hebben met het huidige advies daarop een correctie aangebracht. Dit advies is evenwichtiger. Niets veranderen is geen optie, omdat de wereld waarin we leven zo sterk veranderd is. De secularisatie is sterk toegenomen. Er zijn heel wat mensen die eigenlijk van artikel 23 Grondwet af willen. De discussie daarover gaat wel komen. Met ons advies grijpen we vooruit op die discussie en stellen een modernere uitleg van de vrijheid van richting voor. Hiermee wordt de wind uit de zeilen gehaald van degenen die het bijzonder onderwijs zouden willen afschaffen. We moeten wel durven te staan in deze tijd.

Pragmatisch gezien is dit te begrijpen maar principieel zouden we toch iets anders moeten zeggen.

Persoonlijk zou ik graag volgens de visie van Groen van Prinsterer het onderwijs willen inrichten, dus een openbare school met de Bijbel. Maar we hebben wel te maken met een maatschappij die voor een groot deel helaas andere keuzes maakt.


Persoonlijk zou ik graag volgens de visie van Groen van Prinsterer het onderwijs willen inrichten, dus een openbare school met de Bijbel. Maar we hebben wel te maken met een maatschappij die voor een groot deel helaas andere keuzes maakt


Is het ook onder de huidige constellatie niet goed mogelijk pedagogische visies of concepten binnen een bestaande richting te realiseren? Eventueel op een openbare school?

Ik heb als voorzitter van een werkgroep over dit onderwerp diverse panels georganiseerd en daarvoor onderwijsorganisaties uitgenodigd. Ook organisaties die nieuwe scholen willen stichten. Er waren niet veel voorbeelden van scholen die moeilijk gesticht zouden kunnen worden met de huidige definiëring van het richting begrip. Maar in Amsterdam bijvoorbeeld knelde het wel.

Daar heeft Amsterdam zelf al creatieve oplossingen voor bedacht zoals het uitschrijven van een prijsvraag voor nieuwe scholen.

Dat klopt. Toch was de mening die wij te horen kregen in de panels wel dat de huidige uitleg van artikel 23 niet meer van deze tijd is.

Het blijft het de vraag of de voorgestelde verruiming van het richting begrip wel uitvoerbaar is.

De praktijk zal het moeten uitwijzen. Eenvoudig zal het niet zijn. Het is heel goed mogelijk dat bij meer ruimte voor nieuwe scholen dezelfde problematiek zich gaat voordoen als in de tijd van de onderwijspacificatie. In de Onderwijsraad heb ik nadrukkelijk het gevaar benoemd van financiële onbeheersbaarheid en onderwijskundige avonturiers.

In antwoord op de vraag: het is inderdaad mogelijk binnen een protestants-christelijke school bijvoorbeeld een eigen pedagogisch concept te realiseren. Maar dit is niet aanvaardbaar voor mensen die zo’n nieuwe school willen oprichten. We moeten dus eerst bijvoorbeeld protestants- christelijk zijn en dan pas kunnen zo’n nieuwe school stichten, zegt men. In reformatorisch Nederland vindt men dat zo’n pedagogische visie altijd een koppeling heeft met een godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging. Een (groot) deel van de Nederlandse bevolking wil echter zo’n pedagogische visie los maken van godsdienst of levensovertuiging. Ook speelt mee dat de richting van veel protestants-christelijke en rooms-katholieke scholen verwaterd is. Dan zegt men: dat bijzonder onderwijs moet maar helemaal afgeschaft worden.

Een organisatie als Verus – die de protestants-christelijke scholen vertegenwoordigd - zal zeker tegenspreken dat de identiteit niet meer herkenbaar is. Die blijkt uit meer dan alleen de lessen Godsdienst, is dan het argument.

Dat weet ik en zie ik ook wel, maar anderzijds heb ik wel een rooms-katholieke school bezocht waar een kruis hing maar, zoals men zei, dit had eigenlijk geen betekenis meer. Men verontschuldigde zich feitelijk voor de eigen identiteit. Dat komt natuurlijk niet over.

Maar zo’n nieuwe school kan ook als openbare school of zelfs als behorend tot de humanistische richting gestart worden.

Dat is waar, mogelijk is het nu dus ook wel zo’n school op te richten alleen principieel wil men deze beperking van de vrijheid niet.

Het toezicht op nieuw te stichten scholen is in het voorstel ‘Meer Ruimte voor Nieuwe Scholen’ vrij scherp. Zo wordt bijvoorbeeld het criterium ’open schoolorganisatie’ voorgesteld. Dit is een begrip uit het Verdrag van de rechten van het kind. Kan een toets daaraan voor reformatorische scholen geen risico’s met zich meebrengen met betrekking tot het toelatingsbeleid?

Een toets vooraf is heel goed. De overheid moet zich niet bemoeien met de inhoud van het onderwijs maar mag wel kwaliteitseisen stellen. Stel dat er een nieuwe reformatorische school opgericht zou worden, dan hoeft die niet bang te zijn voor de toets. Een toets vooraf is nodig om avonturisme te voorkomen. Als scholen opgericht worden en er veel geld in gestoken wordt, terwijl ze later toch opgeheven moeten worden, is dat jammer.

U zegt: ’Niet bemoeien met de onderwijsinhoud.’ en toch moet het schoolplan wel tevoren worden toegezonden. De invulling van burgerschap bijvoorbeeld zal dan toch kunnen meespelen bij het besluit van de overheid om de nieuwe school te gaan bekostigen of niet.

Dat ook reformatorische scholen worden aangesproken op hun verantwoordelijkheid voor de maatschappij vind ik terecht. Je kunt niet zeggen: Daar laten we ons niets aan gelegen liggen, want we zijn er alleen voor de eigen gemeenschap. Scholen moeten geen bastion worden, dus ook het besef van de maatschappelijke opdracht bijbrengen. In de Onderwijsraad bestaat overigens wel de overtuiging dat reformatorische scholen hun visie moeten kunnen houden en zo hun onderwijs inrichten. Er is daar juist ook kritiek op de neoliberale visie. Er zijn diverse adviezen waarin kritiek uitgeoefend wordt op het neoliberale gedachtegoed dat alle individuele leerlingen op hun wensen ‘bediend’ moeten worden en alles uit de individuele leerling gehaald moet worden. Er is kritiek op de houding van ’B.V. Ik’, waarbij het alleen om de individuele ontwikkeling gaat, terwijl je toch deel uitmaakt van de samenleving. De Onderwijsraad geeft hier een mooie correctie op.

Anderzijds is toezicht nodig om te voorkomen dat er scholen worden opgericht die haat zaaien en salafistische ideeën propageren. Kunnen we als reformatorisch onderwijs niet transparant maken dat we niemand uitsluiten maar wel – volkomen legitiem - bepaald gedrag verbieden?

We hebben hier te maken met een botsing van grondrechten: de vrijheid van godsdienst tegenover de vrijheid van meningsuiting. De laatste krijgt veel nadruk. Door terreuracties en salafistische ideeën wordt ook onze positie verzwakt. Men zegt dan: ook geen orthodox- christelijke taliban. We moeten wel vasthouden aan onze gedragsregels. Als we de homoseksuele praxis verbieden is daar vaak weinig begrip voor. Maar wees als school daarin maar transparant. Maak duidelijk dat je het probleem waar iemand mee te worstelen kan hebben, niet ontkent en zo iemand wilt helpen. Maar wel bepaald gedrag verbiedt. Een deel van onze samenleving vindt dat achterlijk. Moeten wij dat erg vinden? Nee, als je denkt dat je door mee te buigen wel erkenning vindt, heb je kritiek verdiend. Maar niet als je duidelijk maakt hoe je erin staat. Het standpunt is niet alleen Bijbels te motiveren, maar ook rationeel. Het is toch te gek voor woorden dat het homohuwelijk geaccepteerd is en homoseksualiteit grondrecht nummer 1 lijkt te zijn? Ook een filosoof als Ad Verbrugge is hierover heel kritisch. Hoe zit het dan met pedofilie, kun je vragen. Moeten die mensen zich ook maar overeenkomstig hun gevoelens kunnen gedragen? Dan opeens is het: natuurlijk niet! Aanduidingen als ‘gender questioning’ en ‘gender fluid’ en ‘polygender’ laten de verwarring goed zien. Waarom dan alleen een homoseksueel ruimte en rechten geven? Er zijn er zoveel meer die hun rechten kunnen opeisen. En dat is in lijn met een maatschappij en wereld op drift. Maar we staan daar wel midden in en hebben niet het recht om arrogant te zijn en ons boven onze medeburgers te verheffen. De tijd, dat zijn wijzelf. Samenvattend: wel iemands problemen serieus nemen en hem niet in de kou laten staan, maar gewoon je eigen regels vast houden.


Dr. R. (Richard) Toes is voorzitter van het college van bestuur van het Wartburg College in Rotterdam en Dordrecht. Daarvoor was hij actief als docent geschiedenis en Nederlands in het voortgezet onderwijs en als docent en studieleider van de avond-lerarenopleiding geschiedenis van de Hogeschool Driestar Educatief in Gouda. Hij is gepromoveerd op een proefschrift over de wijze waarop in het reformatorisch onderwijs wordt omgegaan met onderwijsvernieuwingen; ‘De toets der kritiek’. Hij is lid van de raad van toezicht van de Stichting Woord en Daad.


De Onderwijsraad is het adviesorgaan voor de regering op het terrein van het onderwijs. De raad adviseert over de hoofdlijnen van het beleid en de wetgeving op het gebied van het onderwijs. Hij neemt een onafhankelijke positie in zowel ten opzichte van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en dat van Economische Zaken als ten opzichte van het onderwijsveld. Niet alleen adviseert de raad - gevraagd dan wel ongevraagd - de betrokken bewindslieden, maar ook de Eerste en Tweede Kamer kunnen om advies vragen. Ook gemeenten kunnen in speciale bij de wet geregelde gevallen een beroep doen op de Onderwijsraad.

Dit artikel werd u aangeboden door: KOC Visie

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 februari 2017

Criterium | 40 Pagina's

Dr. R. Toes over Vrijheid van ‘richting’

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 februari 2017

Criterium | 40 Pagina's