Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

BEKERING

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

BEKERING

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

De waarachtige bekering niet zonder geloof, zo vonden wij in het voorafgaande.

Dat neemt niet weg, dat zo iets als bekering zich ook wel voordoet bij de natuurlijke mens, die het christelijk geloof nooit heeft gekend of slechts zeer oppervlakkig daardoor werd beïnvloed. Dezulken spreken ook van goed en kwaad. Zij beoordelen elkanders gedrag en prijzen het een, terwijl zij het ander afkeuren. Hoe dan ook, zij gaan daarbij van zekere normen uit, bewijzende daarmede, dat ook de natuurlijke mens niet ganselijk ontbloot is van zedelijk besef.

De Schrift leert dat ook, zoals wij weten bij monde van de apostel Paulus in het tweede hoofdstuk van de brief aan de Romeinen (vs 14, 15). Ook de heiden kent berouw en wroeging en wie geen vreemdeling is in deze wereld kan weten, hoezeer ook de algemene litteratuur zich bezighoudt met de vragen der zielkunde.

Het is waar, dat de schrijvers in het Westen, ook, als zij zich niet bij de kerk voegen, en zelfs de meest moderne onder hen, veel meer invloed van het christendom hebben ondergaan, dan zij zelf wel weten, zodat men zou kunnen onderstellen, dat hun zedelijke begrippen en oordelen toch min of meer aan de christelijke godsdienst zijn ontleend.

Wie echter kennis heeft gemaakt met heidense schrijvers uit de oudheid, met de Griekse en Romeinse cultuur van vóór onze jaartelling, heeft kunnen opmerken, dat zij een soms diepgaande blik hebben gehad op de bewegingen van het zieleleven.

Ook hebben zij verstaan, dat gebrek aan zelfkennis de mens veelal in de weg staat om tot een — zij het dan ook naar heidense begrippen — deugdzaam leven te komen. Wie heeft niet de bekende spreuk uit de oudheid vernomen, die tot zelfkennis bedoelde te vermanen: , , Ken u zelf." Ieder heeft wel eens van Socrates gehoord. Welnu, deze legde zeer grote nadruk op deze spreuk.

Het zwakke punt bij al de heidense wijsgeren is echter daarin gelegen, dat zij deugd altijd voor een werk van de mens zelf houden. Zij houden het ervoor, dat de mens macht heeft om deugdzaam te leven.

Men kan intussen gemakkelijk inzien, dat ook het heidendom een zeker begrip heeft van deugd en van een deugdzaam leven. Welnu, zo komt het derhalve in het heidendom ook voor, dat mensen, zich niet gedragen naar de wijze, welke als deugdzaam wordt geëerd.

Het ligt voor de hand, dat zo iemand afkeuring vindt en in beschaafde kring wordt geweerd. En dat kan voor hem aanleiding zijn om zich te bekeren en 't pad der deugd te betrachten. Het ontbreekt trouwens niet aan voorbeelden daarvan.

Ziedaar, wat wij bedoelden met de zinsnede, dat zo iets als bekering ook wel bij de natuurlijke mens wordt aangetroffen. En waarin verschilt de onwedergeborene en ongelovige mens van de heiden dan misschien daarin, dat hij veel meer van het evangelie heeft gehoord dan deze, terwijl hij in onbekeerlijke wandel blijft volharden.

Ook in de beoordeling der deugd verschilt zulk een niet zoveel, en dit zeker niet ten aanzien van het bovengenoemde zwakke punt: de waan der eigengerechtigheid. Deze ondeugd heeft ook in de praktijk van het kerkelijke leven telkens weer zijn verderfelijke werking doen uitgaan. Men denke slechts aan de Pelagiaanse dwaling, die steeds weer en in verschillend gewaad aan de dag treedt.

Zoals wij in het voorafgaande reeds hebben gememoreerd, is ook het Jodendom van deze ondeugd niet vrij geweest.

Hoevele ijveraars naar de gerechtigheid, die uit de Wet is, hebben zich blootgesteld aan afkeuring en berisping der profeten, Werden zij door Johannes de Doper niet veroordeeld als adderengehroed en hebben zij ook de Christus niet tegen zich gevonden?

Wij weten door het voorbeeld van de , , rijke jongeling", hoe hij in een naar zijn mening eerlijk streven zocht het eeuwige leven te beërven, (vgl, Lukas 18 : 18 v, v.). Hij onderscheidde zich van zovelen zijner tiidgenoten door strenge onderhouding van Gods geboden. Hij was een vrome jongeling, maar gehoorzaamheid aan de eis van de Heere Jezus Christus, zijn goederen te verkopen en Hem na te volgen, kon hij niet brengen. Bedroefd ging hij zijn weg.

Als wij dus willen handelen over de waarachtige bekering, begeven wij ons op een ander terrein dan dat der eigengerechtigheid. Dan moeten wij afscheid nemen van de eigen waan der deugd, van het streven van de Pharizeër, en ook van de rijke jongeling en van de vrome mens,

Hoe zal dit mogelijk zijn, daar deze toch zo goede vrienden en geburen van de natuurlijke mens zijn en alleen maar een weinig in opvatting verschillen?

Die vraag is dus van belang, want het welzijn van ons eigen ik, ja, het eeuwige leven hangt er van af.

Dat wil zeggen: het welzijn van ons eigen ik, zoals wij het ons zelf voorstellen en trachten te verwezenlijken. En het eeuwige leven . . .

Wat weet de natuurlijke mens eigenlijk van eeuwig leven? Hij vreest de dood en zou die gaarne ontvluchten. Ja, hij zou, ondanks alle ellende en tegenspoed wel in de tijd willen blijven, indien de dood maar voorbijging.

De ongelovige maakt zich van de eeuwigheid geen andere voorstelling dan die van een tijd zonder einde. Hoe zou hij ook anders, want hij heeft God verlaten en mist zijn bestemming.

God verlaten, de Eeuwige losgelaten om op eigen gelegenheid zijn geluk te beproeven in de nacht, welke in deze rampzalige beslissing op hem viel als een ongewenste en onverwachte verrassing, , , Gij zult als God zijn", had Satan gezegd, , , kennende het goed en het kwaad".

Het was een waarheid ten dele, zoals alle leugens drijven op een flonkerlichtje van waarheid. Hij was kennende het goede, maar het was voorbij. Goed was het met God te wandelen, van Hem onderwezen te worden, tot Hem te gaan om hulp en bijstand, Zijn stem te horen. Zijn Woord te bewaren. Zijn lof te verkondigen, kortom, in gemeenschap met God zijn taak te vervullen en een eeuwige toekomst tegemoet te reizen.

Doch hij was ook kennende het kwade van de Godverlatenheid, het kwade van een op zichzelf aangewezen zijn met een aanklacht in de benauwde boezem. Alleen zonder God in de wereld met een ziel door spijt en wroeging gekweld.

Van het goede droeg de eerste mens nog een levende herinnering mede het barre leven in, en ware het door de zorg Gods niet opgetekend en bewaard, geen mens zou het paradijs noemen, of eeuwige, kermis dragen van onze hoge geboorte.

Het goede voorbij, en naar het gevoelen van de overtreder, voor eeuwig voorbij, maar het kwade, het dodelijk oordeel van de levende God gaat niet voorbij. Hij is de Eeuwige.

Voor het gevoelen van de overtreder was dat zo, totdat God hem opzocht met woorden van verlossing. Maar de nakomeling, die van geen genade weet, zou in een nacht der onwetendheid vervallen zijn, welke hem nog tot een voorwendsel der onschuld zou worden, indien God zich onbetuigd had gelaten.

Dat is echter niet geschied en daarom is de leugen van Satan openbaar geworden.. De mens kennende het goed en het kwaad — maar — hij is niet als God,

Als God zich niet geopenbaard had aan de gevallen mens, zou deze mogelijk nog gedacht hebben, dat God is als de nacht, die over hem was gevallen. Dan zou hij zich ook nog verbeeld kunnen hebben een lichtende morgenster te zijn, welke uit de verborgenheid van de nacht is voortgekomen als een voorbode van een eeuwige dag.

Ondanks de oordelen Gods op aarde, ondanks ook het feit, dat God Zijn profeten gezonden heeft, ja ook Zijn Zoon heeft overgegeven, getuigen de cultuuridealen, welke de wijsheid van deze wereld koestert, van zulk een hoogvliegende verbeelding.

Als God zijn in een wereld van eigen structuur, dat is het toch, waarnaar het hart van de mens uitgaat, al valt niet te ontkennen, dat de hoogmoed in onze dagen wel wat wordt getemperd door de vrees voor zijn eigen geest. De gezindheid der zonde wroet maar rusteloos voort in duivelse volharding. Wij allen, die het leven der wereld mede leven, want wij zijn van de wereld, hebben deel aan de zonde en hebben van nature die wereld lief.

De waarachtige bekering nu eist, dat wij daarvan los worden gemaakt, en van andere gezindheid worden.

De Heilige Schrift gebruikt veeltijds een woord, dat betekent van gezindheid veranderen, voor bekering. Dit wil dus zeggen geheel anders ingesteld zijn dan te voren. Anders denken, anders gevoelen, anders willen. Niet meer als God willen zijn, maar nedrig en ootmoedig voor Hem, voor Zijn Woord buigen, zoals het schepsel past. Niet meer het leven bezien van onze begeerten uit, maar van God uit en van Zijn geopenbaarde Wil. Niet meer in ongehoorzaamheid Zijn geboden verachten, maar in de vreze des Heeren leven. En zo kunnen wij voortgaan de ommekeer te tekenen in de verandering der gezindheid.

Nu gevoelen wij toch wel, dat zulks ons eigen werk niet zijn kan, omdat zulk een verandering gepaard gaat aan waarachtige Godskennis en waarachtige vreze Gods.

Vandaar, dat men spreekt van ontdekking. De natuurlijke mens verstaat niet de dingen, die des Geestes Gods zijn. Hij kan ze echter leren verstaan bij het licht en de onderwijzing van Woord en Geest. Als het Woord zijn levende kracht gaat bewijzen, zodat het doordringt tot in de innerlijke diepte van de ziel, als het zich aandient als het Woord van de levende God, zodat men er onder moet buigen, dan wordt het ook anders met de gezindheid des harten. De vreze Gods wordt geboren. Zijn heiligheid en recht worden gezien en vinden erkenning. De bedriegelijke gerustheid in het binnenste wordt weggevaagd door droefheid en schuldbesef. Verloren is niet meer een woord, dat vrome luiden plegen te gebruiken, maar het is harde werkelijkheid geworden. Verloren in zonde en misdaden. De prediking van zonde en dood niet gaarne gehoord, of maar op de koop toe genomen, omdat men daarbij is opgevoed, wordt echt en werkelijk en zo persoonlijk, dat men het oordeel Gods moet billijken en rechtvaardig op zich betrekt.

Zulk een ontdekkende werking van Woord en Geest dringt tot waarachtige bekering, d.w.z. tot verandering van gezindheid. Doch de rust wordt eerst gevonden in de uitnemende kennis van Christus, die zich gegeven heeft tot een rantsoen voor velen. In de toeëigening van Zijn gerechtigheid naar de toerekening der genade, vindt de bekering de eigenlijke grond der volharding en de kracht tot heiliging des levens en levensvernieuwing.

Uit dien hoofde wordt in gereformeerde kring de rechtvaardigmaking als het eigenlijke der bekering gewaardeerd.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 september 1957

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

BEKERING

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 september 1957

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's