Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De theologie en filosofie van de Achttien

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De theologie en filosofie van de Achttien

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Onder de achttien wordt in deze titel verstaan het z.g. samenwerkingsorgaan van de K.V.P., de A.R.P. en de C.H.U. Deze partijen zijn van mening, dat zij tot een vorm van samenwerking moeten komen bij de volgende verkiezingen. Ook zijn zij van mening, dat zij daartoe gemeenschappelijke uitgangspunten moeten formuleren, zowel wat de beginselen betreft als wat richtlijnen voor de practische politiek betreft. Ten aanzien van dit streven heb ik voor en na binnen de C.H.U. mijn bezwaren naar voren gebracht. Het kan niet anders, of wanneer zo'n gemengd gezelschap gemeenschappelijke principes gaat formuleren dit een grootst gemene deler gaat opleveren, die zoal niet onaanvaardbaar dan toch onvoldoende is. Wanneer we nu echter deze interim-rapporten op de keper gaan beschouwen, dan blijkt al spoedig, dat deze op verschillende punten onaanvaardbaar zijn. Het gaat hier dezelfde weg op als in de zogenoemde oecumene: bijbelse noties worden onvoldoende gewaardeerd en zo nodig over boord geworpen. Doch laten we dit in concreto eens bezien.

Eerst kijken we eens naar de 'principiële uitgangspunten'. Merkwaardig is reeds, dat in deze commissie slechts één jurist zit, die tevens theoloog is, terwijl er tevens in zat drs. J.M. Aarden, die intussen naar de P.P.R. is gegaan.

In het stuk van de 18 staat: 'Het Evangelie is een kracht tot heil en redding van deze wereld. Het is een kracht die ons leven en samenleven daadwerkelijk wil omzetten, wil vernieuwen. Het Evangelie roept dan ook op tot een kritische instelling ten opzichte van onze samenleving'.

Paulus zegt in Rom. 1:16: 'Want ik schaam mij het Evangelie van Christus niet; want het is een kracht Gods tot zaligheid een iegelijk, die gelooft, eerst den Jood, en ook den Griek'. Hier wordt dus het Evangelie in verband gebracht met het geloof.

Dit wordt door de 18 onvoldoende in rekening gebracht. Ook vergeten zij klaarlijk, dat Jezus geen politicus of econoom was, dat hij geen enkele poging aanwendde om verandering of verbetering in de sociale toestanden aan te brengen. M.a.w. de verbinding tussen evangelie en politiek moet anders gelegd worden dan de 18 doen. We hopen hierop nog terug te komen.

Bepaald bezwaar meen ik te moeten maken tegen de volgende zinsneden:

'In het gebod van de naastenliefde uit het Evangelie ligt de medeverantwoordelijkheid van de overheid en van ieder ens voor de ander duidelijk verankerd. Christus is de Heer door te dienen. Zo behoort ook de overheid en ieder mens zich dienstbaar te maken aan de ander en aan de samenleving als geheel.'

Hier wordt een analogonredenering op de wijze van Barth gehouden. Deze analogonredenering aanvaard ik niet, omdat ze in feite alleen een product van de menselijke fantasie is. Bovendien is de grond van deze analogonredenering: 'Christus is de Heer door te dienen' ketterij.

Christus wordt in de Bijbel Gods Zoon genoemd en is daarom de Heere; er wordt gezegd dat Hij het hoofd is van alle overheid en macht. Ook lezen wij: gelijk de Zoon des mensen niet gekomen is om Zich te laten dienen, maar om te dienen en Zijn leven te geven als losprijs voor velen. Het woordje door is m.i. onjuist.

Ik acht het ook onjuist om de taak der overheid te zien onder het aspect van de naastenliefde. De bijbel doet dit niet. Ik behoef slechts te herinneren aan Rom. 13: 'Alle ziel zij den machten, over haar gesteld, onderworpen; want er is geen macht dan van God, en de machten die er zijn, die zijn van God verordend. Deze macht is Gods dienares, u ten goede.'

Hieruit moet duidelijk zijn, dat de overheid een van God gegeven instelling is. Het 'u ten goede' wijst er op, dat de onderdanen er mee gebaat zijn, dat er een rechtsorde is, waardoor zij een gerust en godzalig leven kunnen leiden. Trouwens we behoeven ons niet tot deze bekende uitspraak te beperken. Jezus zei zelf: geef dan de keizer wat des keizers is en Gode wat Gods is. En tegen Pilatus zegt Hij: Gij zoudt geen macht tegen mij hebben, indien het u niet van boven gegeven ware.

Petrus zegt: 'Zijt dan alle menselijke ordening onderdanig, om des Heeren wil; hetzij den koning, als de opperste macht hebbende; hetzij den stadhouders, als die van hem gezonden worden, tot straf wel der kwaaddoeners, maar tot prijs dergenen, die goed doen. Eert een iegelijk; hebt de broederschap lief; vreest God; eert den koning.'

Ik zie in de in het stuk der 18 gegeven voorstelling ook r.k. invloed, die de overheid ziet als een functie der samenleving en niet als een instelling Gods. Aan deze voorstelling van zaken is ook nog dit bezwaar verbonden, dat als men de overheid onder het dienstaspect gaat zien men deze spoedig als een dienaar van het volk gaat zien met als gevolg, dat men de leer der volkssouvereiniteit door de voordeur wegzendt, maar door de achterdeur weer binnenhaalt. Als een punt voor een program wordt genoemd: 'de kloof tussen arme en rijke mensen en landen dempen'. Hierin beluister ik de gelijkheid van de kreet der Franse Revolutie: 'Vrijheid, gelijkheid en broederschap'. Het is wel een merkwaardige zaak, dat partijen, oorspronkelijk opgericht om de beginselen der franse revolutie te bestrijden, thans zich opmaken om deze beginselen tot gelding te doen komen! In het interim-rapport III wordt gezegd: 'De inkomens- en vermogensverhoudingen in ons land zijn ook thans nog vatbaar voor ernstige kritiek. De particuliere vermogens zijn geconcentreerd bij een beperkt aantal personen, terwijl de opbrengst van onze nationale productie niet evenwichtig aan de verschillende bevolkingsgroepen ten goede komt.'

Hier meen ik dezelfde geest van de franse revolutie in te proeven. Ik dacht, dat de bijbel ons wat anders leerde. De luiheid wordt daarin veracht en de vlijt wordt geprezen. De rijkdom levert volgens Jezus een bezwaar op om in te gaan in het Koninkrijk der hemelen, maar Hij treedt niet tegen de rijken als zodanig op. Hij bestreed niet de kapitalisten enkel omdat zij een groot kapitaal bezitten. Indien men op rechtmatige wijze bezittingen verkrijgt, waarom mag dat niet? Staat er niet bijv. in Gen. 24:34, 35; Daarom zeide hij: ik ben de knecht van Abraham. De Heere heeft mijn heer zeer gezegend, zodat hij rijk geworden is. Is dit nu een ware of een onware uitspraak van Eliëzer? En is dit nu nog onmogelijk? Maar volgens de 18 heeft de bijbel het hier onjuist gezien.

Ik vrees, dat hier dezelfde invloeden werken als in het merkwaardig boekje, dat ik las van mr. W.S.D. Hoogendijk De Samenleving vernieuwen. De hierin ontwikkelde gedachten zou ik in mijn jeugd christen-socialistisch genoemd hebben. Daarin staat b.v. het volgende te lezen:

'Uitgaande van de liberaal-kapitalistische maatschappijstructuur. Want slechts binnen die vooronderstelling is het een uitgemaakte zaak, dat een dokter meer verdient dan een verpleegster; dat een ingenieur meer verdient dan een kraandrijver.'

Vooreerst zou ik willen opmerken, dat het voor mij nogal duidelijk is, dat de dokter meer verdient dan de verpleegster: de opleiding van de dokter is veel moeilijker en langduriger geweest dan die van de verpleegster en de verantwoordelijkheid van de dokter is veel groter dan die van de verpleegster.

Ook hierin proef ik de doperse gedachte van de gelijkheid der franse revolutie. Paulus schrijft: Want toen wij bij u waren, bevalen wij u dit: Wil iemand niet werken, dan zal hij ook niet eten.

Voorts wijst de gelijkenis der talenten niet in de richting van de gelijkheid. De een krijgt vijf talenten om er mee te handelen en de ander twee.

Ik weet wel, dat dit alles zeer in strijd is met de geest des tijds: de luie lapzwans moet evenveel verdienen en verdient meestentijds ook evenveel als degene, die volhardend en ijverig zijn werk doet.

In het rapport II wordt gezegd: 'Het is innerlijk tegenstrijdig te menen, dat door oorlog te voeren een rechtvaardige en vredige samenleving gevestigd kan worden. Het verschijnsel oorlog dient integendeel onvoorwaardelijk als een kwaad aangewezen en veroordeeld te worden. Dit betekent intussen niet dat in bepaalde geval­len bij aanranding van vrijheid en recht een actief verzet niet zou zijn geboden.'

Deze uitspraak lijdt zelf aan een ernstige innerlijke tegenstrijdigheid. De eerste twee zinnen weerspreken duidelijk de derde zin. Dat is ook geen wonder, want hier wordt voorbijgegaan aan de roeping der overheid, dat deze vrijheid en recht heeft te handhaven als een goddelijke roeping binnen de staat, maar ook tegenover aanvallers van buiten heeft te vervullen. Indien men dit erkent, dan is de derde zin een duidelijke waarheid, die opgaat. Maar dan is hetgeen in de eerste twee zinnen gezegd wordt niet juist. Het spreekt vanzelf, dat een oorlog immer tot het uiterste vermeden moet worden en men niet te snel moet zeggen, dat een oorlog rechtvaardig is. Maar wie zou durven ontkennen, dat de verdediging van Nederland in 1940 een rechtvaardige oorlog was?

Ook kan in rapport II de apartheidspolitiek van Zuid-Afrika geen genade vinden. Ook hierin volgt het de geest dezer eeuw. Enig begrip voor de situatie, waarin men zich daar bevindt wordt niet opgebracht.

In 1823 publiceerde da Costa een boekje getiteld: 'Bezwaren tegen den geest der eeuw'. Prof. v. Niftrik vertelt daarvan in zijn boek 'De vooruitgang der mensheid'. Dit boekje van da Costa verwekte een geweldige beroering, zo zelfs, dat de burgemeester van Amsterdam de last kreeg zich wekelijks door de geheime politie te doen rapporteren, welke personen bij da Costa in huis kwamen. Waarom dit alles? Hij geloofde niet in de vooruitgang, maar hij constateert overal een verschrikkelijke achteruitgang.

Terwijl men in het algemeen zeer ingenomen was met de gang van zaken, waren èn Bilderdijk èn da Costa zeer ontevreden. Tegenover Van der Palm, die zeer tevreden was, stelde Bilderdijk zijn ontevredenheid, zijn mishagen, zijn radicale verwerping van de geest des tijds.

Deez' diep bedorven eeuw, / van God en eer vervallen. / Stelt prijs op flikkerglans en / ledig klaterschallen, / En de opgeblazen Vorsch is / 't wonder van de poel.

Ik laat het aan elke lezer over te kiezen hoe hij de geest van onze tijd wil beoordelen.

Enig materiaal hiervoor is in dit artikel wel gegeven.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 november 1970

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's

De theologie en filosofie van de Achttien

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 november 1970

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's