Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Der Gadarenen bede (II)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Der Gadarenen bede (II)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

»En als zij Hem zagen, baden zij Hem, dat Hij uit hunne landpale^i wilde vertrekken. Matth. 8 : 34b

Indien de menschen wisten wat zij deden, niemand zou ooit doen wat de Gadarenen deden: bidden om Jezus vertrek.
Welk eene genadige onderscheiding was hen te beurt gevallen, toen de Heere binnen der Gadarenen landpalen gekomen was.
Met de komst van Jezus, was het Licht, den voIken der aarde beloofd, ook voor hen opgegaan. Na eeuwenlange duisternis verscheen de Zon der Gerechtigheid aan de kimmen. En de verlorene schapen van het huis Israels, in het overjordaansche land verspreid, werden in de komst van Jezus met een bezoek van den goeden Herder vereerd. Ook in Gadara en in Gersena en in deszelfs omstreken, zoowel als eIders, had de zonde hare verwoestingen aangelicht. Ook daar was het als overal een land van smarten en tranen. In den bezetene bleek allerduidelijkst hoe ook hier Satan onder Gods toelating zijne macht uitoefende.
Maar daar komt Hij, die gekomen is .om de werken des duivels te verbreken. Daar komt Hij, die alle ziels- en lichaamskrankheden genezen kan. Daar komt Hij, die niet alleen de Zoon des Menschen, maar die ook de Zone Gods is. Zoo iemand, dan had Hij recht en aanspraak op erkenning en waardeering. Jezus kwam niet m gediend te worden, maar om te dienen, een grooter gunst, geene uitnemender onderscheiding, geen hooger bezoek is denkbaar voor nietige stervelingen, dan hetgeen den Gadarenen in dezen te beurt viel. Hoe vele landen en polken waren van die weldaad nog verstoken, hoevelen zouden het later, in hetzelfde voorrecht deelende, met vreugde en blijdschap erkennen. En dan te bidden: »Heere! vertrek van ons. Verlaat ons land en ons volk, brengt geene eerdere ellende over ons!” Arme, blinde, onwentende schepselen! Gij versmaadt de spijze, die leen uwen honger kan stillen, — het Licht, dat 1 uwe duisternis kan opklaren, — den Medicijneester, die al uwe krankheden genezen kan. In dit niet alleen, maar met dit verzoek: »ga uit van onze landpalen” keert ge u af van den Eenigen Redder en Verlosser van zondaren.
Voor dit aangrijpend en aandoenlijk feit plaatst ons de heilige historie, door de gewijde schrijvers ons vermeld. En met die historie als eene spiegel in onze hand, vinden we daarin onze eigene gedaante terug.
Dat is het jammer vol en ellendig beginsel, ieder mensch van nature zoo eigen, om van Jezus af te keeren, met woord en daad zijn vertrek te begeeren. Konden de dooden opstaan uit hunne graven, voor zoover zij in hunne zonden gestorven zijn, zij zouden als met ééne stem voor God en voor de menschen belijden, dat het vreeselijke van al onze zonden en verkeerdheden is: »Ik heb Gods liefde, ook aan mij geopenbaard, versmaad; ik heb de duisternis boven het licht, de dood boven het leven verkozen.
Geene grootere zonde is er denkbaar dan Hem te versmaden, in wien de openbaring der hoogste liefde wordt aanschouwd.
Zoo algemeen was deze zonde in de dagen van Jezus omwandeling op aarde, dat de Evangelist Johannes van de Joden getuigt: »Hij, Christus n.l.) is gekomen tot de Zijnen en de Zijnen hebben Hem niet aangenomen.” Toen Pilatus aan het volk de keuze gaf ter vrijlating van eenen gevangene tusschen Jezus en Barabbas, riep men als met ééne stem: «Nietdezen,maar Barrabbas,” En Barabbas was een moordenaar. Zelfs een herhaald getuigen van Jezus onschuld door den romeinschen stadhouder mocht niet baten; men riep immers luider als bewijs, dat men geen kwaad vreesde: »Zijn bloed kome over ons en over onze kinderen!” Arme Gadarenen ! gij weet niet wat ge met uwe bede begeert. Ge meent gezond te zijn en mitsdien den Medicijnmeester niet van noode te hebben. Ge meent, dat Jezus’ verblijf u verlies van tijdelijke goederen zal laten lijden, en meer dan deze kan en wil de Heiland aan arme zondaren schenken.
Wat baat het den mensch, al gewon hij de geheele wereld, indien zijne ziel voor eeuwig moest schade lijden? Wie van allen, wien ooit deze gunst te beurt viel, zal in den dag der dagen zich kunnen verontschuldigen bij en voor den hoogsten Rechter! Kan er snooder ondankbaarheid zijn dan Gods liefde en barmhartigheid te verachten? En wat doet men anders als men van Jezus, van den eenigen Zaligmaker zich afkeert?
Hem, dien de engelen aanbidden, te verwerpen, — Hem, die de Zoon van Gods welbehagen is, niet te achten, — de hand, ter redding aangeboden af te wijzen, — welk eene vreeselijke verantwoording! En toch vindt hetzelfde nog alle dagen zooveel plaats. Nog zoovelen, zelfs van hen, die onder den algemeenen naam van christenen doorgaan, bewijzen met de daad, dat zij van Jezus niet willen weten. Is het dan wonder, dat Gods toorn van den hemel wordt geopenbaard? Is het wonder, dat Gods heilig ongenoegen steeds meer zichtbaar onder de volken zich openbaart? De zonde der Christusverwerping heeft eene schrikbarende hoogte bereikt. Zijn Persoon wordt veracht. Zijn heilig Evangelie verworpen. Zijn Naam gelasterd. Zijn volk gesmaad. Overal heet het: »spreekt tot ons zachte dingen en schuwt onze bedriegerijen.”
Eene andere wijsheid, eene andere leer, eene andere gerechtigheid dan van Jezus zoeken de menschen. Velen doen nog minder dan wat een Heidensch keizer deed, die Jezus van Nazareth nog gelijk stelde met zijne andere goden. Maar God de Heere is heilig en rechtvaardig. Niet straffeloos zal de mensch Zijne liefde versmaden, zijnen Eeniggeboren Zoon verwerpen. Op Zijnen tijd komt de Heere om de ongerech tigheden te bezoeken en om de volken te straffen.
Nog is de lankmoedigheid en verdraagzaamheid Gods zoo groot.
Eenmaal echter gaat Jezus weg. Eenmaal houden Zijne vriendelijke noodigingen en de openbaring Zijner ontferming op. Eenmaal is voor het laatst aan de deur van uw hart geklopt, en hebt ge dan tegen alle roepstemmen van den Almachtige* u verhard, hoe vreeselijk zal dan voor eeuwig uw lot zijn, als ge, als de rijke man in de hel, te vergeefs eenen droppel water zult begeeren tot verkoeling van uwe tong.
De geschiedenis van het joodsche volk in ’ t algemeen heeft geleerd wat zij te wachten hebben, die zich afkeeren van Hem, die in de hemelen is.

»’k Liet hen dies veracht.
Naar ’t hun goeddacht hand’len;
’k Liet dit boos geslacht,
Naar de keuze viel
Van hun’ dwaze ziel
In hun’ wegen wan’dlen.”

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 september 1892

De Wekker | 4 Pagina's

Der Gadarenen bede (II)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 september 1892

De Wekker | 4 Pagina's