Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MANU VINDT EEN PUT

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MANU VINDT EEN PUT

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Jullie hebben allemaal weieens de uitdrukking gehoord: De Derde Wereld. Misschien heb je gedacht: „Waar zou die wereld toch liggen? " of „Wat zou dat voor een wereld zijn? " Nou een hele tijd geleden — om precies ae zijn in 1956 —• werd deze term al voor het eerst gebruikt. Hij kwam voor in een boek, waaraan een meneer Balandier had meegewerkt. Deze meneer Balandier was een Fransman. De Derde Wereld omvat landen en gebieden in Afrika, Azië en Latijns Amerika. Deze gebieden worden gerekend tot de z.g. ontwikkelingslanden. 'k Zal er eens een paar noemen. Zeg, zoek ze eens op in je atlas! Hier komen ze! Guyana (Zd. Amerika), Soedan, Oeganda en Ghana (Afrika), India, Bangladesh (Azië). Al deze landen — er zijn er nog veel meer — hebben één ding gemeen: Een ontstellende armoede! Veel mensen kunnen niet lezen' en schrijven, duizenden kinderen zwerven rond zender vader en moeder, kinderen die sterven van honger en ellende. Zullen we samen eens naar India gaan? Daar woont Manu, een jongen van een jaar of negen.. (En met hem vele duizenden anderen!) Wat een enorm gebied hè? Dit land heeft eeri oppervlakte van meer dan 3 miljoen vierkante kilometer en er wonen meer dan 600 miljoen, mensen. Meer dan de helft van al die inwoners is analfabeet en evenveel mensen in dat grote land zijn werkeloos. In het gebied waar Manu woont is al drie jaar bijna geen regen gevallen.

Komt er dan nooit een eind aan?

Over een lange, stoffige weg, die midden tussen dorre, verschroeide weilanden ligt loopt een kleine jongen. Zijn iblote voeten sloffen over de weg, zijn donkere ogen staren nietsziend voor zich uit. Zijn broek is kapot, zijn hemd vuil en gescheurd. Af en toe wrijft hij over zijn maag. Daar doet het pijn, al dagen en : dagen lang. Daar knaalgt wat, daar steekt wat. Dat is de honger! Langzaam is die onzichtbare vijand, die door niemand is tegen te houden zijn dorpje binnengekomen. O ja, 't was wel voorspeld. De geesten waren immers boos! Ze zonden wel wolken, maar lieten die afdrijven naar het .zuiden, voordat er regen uitviel. De in Manu's dorpje hebben trouw geofferd, ; maar 't heeft niets geholpen. De mensen regen is weggebleven, nu al voor het derde jaar en honderden mannen, vrouwen en kinderen zijn gestorven van .gebrek. Ook Manu's moeder en zijn twee zusjes. Een vader heeft Manu allang niet meer. Toen er geen werk meer was in het dorp is hij weggegaan en nooit meer teruggekomen 1 . Kijk en daarom loopt Manu hier op die lange, lange weg. In zijn dorp is immers niemand, die voor hem zorgt. Hij heeft gehoord, dat er ver weg, daar waar de lucht en de grond elkaar raken, eten is. Daar is een dorpje, waar nog water is, heerlijk helder water. En waar water is daar is immers ook eten! En daarom sloft Manu door, onder een verschroeiend hete zon en tussen uitgedroogde .velden, waarop geen sprietje groen te bekennen is. Oh, als hij eens een hapje rijst zou krijgen of een stukje brood! Ah, als 'hij daaraan denkt, vlijmt de knagende pijn nog heviger door zijn magere lichaampje. Eén kommetje rijst en één slokje zoet water, wat zou dat heerlijk zijn! Z'n moede voeten sliffen over de weg, die vol kuilen en putten zit. Hoe ver moet hij nog? Manu staat even stil. De zon blikkert fel op de verschroeide aarde. Boven de stoffige weg en de verdorde velden trilt de hete lucht. Manu tuurt door zijn donkere oogharen in de verte. Moedeloos laat hij zijn hand, die hij voor de ogen hield zakken. 't Lijkt nog net zo ver als uren geleden, toen hij zijn dorpje verliet. Komt er dan nooit een einde aan die lange, lange weg?

Hoe kan dat nou?

In het dorpje, waar Manu naar toe wil is ook al drie jaar geen regen gevallen. Toch zijn de tuinen, die bij het dorp horen niet verschroeid en verdord. Er lopen een stuk of tien koeien en enkele schapen. Ze zien er gezond uit en niet zo mager en schonkig als die paar dieren, die bij Manu's dorpje nog wat gras probeerden te vinden. Vreemd, waarom is daar de aarde niet dor en verdroogd? Hoe komt het, dat die koeien en schapen hier nog gras hebben? Waarom spelen en ravotten in dit dorp de kinderen zo vrolijk? Hier is toch ook geen regen gevallen? O ja, het dorp ligt wel 65 kilometer van dat van Manu vandaan, maar de wolken, die aan de strakblauwe hemel kwamen, zijn ook hier weggedreven, zonder regen te brengen. En toch groeit er gras en staat er groente in de tuinen. Hoe kan dat nou?

Ben ik er nou nog niet?

De zon is over ihaar hoogste punt heen. Ze heeft haar grootste kracht verloren. Langs de kant van de lange, stoffige weg zit Manu. Hij kan niet meer, hij is zo moe, zo vreselijk moe. Dat dorpje, waar hij van hoorde spreken bestaat vast niet. Hij heeft nu al zo lang gelopen, hij moest er zeker al zijn. Maar de weg voor hem is nog even lang. Arme Manu, hij weet niet dat hij nog meer dan 50 kilometer lopen moet, eer hij zijn doel heeft bereikt. Niemand heeft hem immers gezegd, dat hij beter kon blijven waar hij was. Niemand heeft hem gewaarschuwd, dat de afstand veel te ver was voor hem. Ach welnee, niemand bemoeide zich met hem. Wie zou het nu opvallen, dat Manu niet meer rondzwierf door het dorp? Ieder had genoeg aan zichzelf. Stil zit Manu met zijn rug tegen een grote steen. Zijn keel brandt van dorst, zijn hele lichaampje doet pijn. Zal hij nog een eindje verder gaan? Daarginds maakt de weg een bocht. Misschien ziet hij daar wel de huizen van het dorpje, waar de mensen geen honger hebben. Moeizaam hijst hij zich overeind. Zijn benen! prikken en voor z'n ogen komt een donkere waas. Dapper doet hij enkele stappen en het duurt lang eer hij de kromming van de weg bereikt. Dan één lange, stoffige weg strekt zich uit tot waar de lucht en de aarde elkaar raken. Twee dikke tranen rollen over zijn wangen. Manu likt ze op. Ze smaken bitterzout. Hulpeloos staat hij even te kijken. Bomen, kale bomen en een weg vol kuilen en putten. Moedeloos gaat hij op de grond zitten, z'n rug tegen een boom. Hij is te moe om te huilen. „Ben ik er nou nog niet? " zegt hij zacht. Maar niemand geeft antwoord. Wie zou hem hier horen?

Stoppen, Joseph! Er ligt wat onder die boom.

Over de weg, waarop Manu al zoveel uren heeft gelopen rijdt een jeep. Het valt voor de chauffeur en zijn passagier niet mee op hun zitplaats te blijven. De auto bonkt en botst over de ongelijke weg. Het is onmogelijk alle kuilen te vermijden. En de chauffeur heeft haast. Zonet zijn ze een dorpje gepasseerd. Daar meest wat vaart verminderd worden, maar hier wordt de gang er weer ingezet. Wolken stof vliegen achter de oude jeep de lucht in. De mannen' letten er niet op. Over een goed uur is het donker en ze hebben zeker nog zo'n 50 kilometer voor de boeg. „Wat een ellende toch overal, " denkt de man naast de chauffeur. Waar ze ook geweest zijn vandaag, in elk dorp grijnsde de armoe en de honger je aan. In 't ene dorpje erger dan in 't andere, maar toch O, hij zou iedereen mee willen nemen. Willen brengen daar, waar ze nu naar toe gaan. Naar het vriendelijke dorpje met zijn vrolijke merisen. Het plaatsje, dat door een wonder water heeft gekregen. Dat nu gevrijwaard is voor die vreselijke dood door de honger. Maar dat is onmogelijk. Je kunt al die mensen, die mannen, vrouwen en kinderen niet meenemen. Dat kan gewoon weg niet. O, was er toch maar geld genoeg, dan zou je dammen kunnen bouwen om al het water, dat nu verloren gaat en wegvloeit, tegen te houden. Dan zou Hé, zag hij het goed? Lag daar wat tegen die verdorde boomstam aan? De man naast de Chauffeur kijkt om. Ja, hij heeft goed gezien. Daar steken een paar benen achter die boom vandaan. „Stoppen Joseph! Er ligt wat onder die boom.”

De put.

In het dorpje, waar Manu zo graag heen wou is het heel stil geworden. De nacht is gekomen en iedereen slaapt. Het is weer een hete dag geweest en de mannen en vrouwen hebben hard gewerkt Maar ze hebben hun arbeid met vreug-

de gedaan. De rijst en de groente staan er goed bij. Het weiland, waarop de koeien en schapen grazen is mooi groen. En elke dag is er genoeg water om het eten te koken, om je te wassen en om te drinken. Oh, het is iedere dag weer een wonder. Terwijl overal in hun mooie land de gewassen op de akkers verdorren en de aarde splijt van droogte, hebben zij geen gebrek. Dank zij de put, die nu al meer dan 20 jaar lang volop water geeft. De Heere gaf hun dat frisse, zoete water. De Heere zorgt er voor, dat het water in de put niet vermindert. Wat is er gebeden op de plaats, waar de put zou komen! Wat hebben veel dorpsgenoten gelachen en gespot, toen het graven begon. Maar onder de leiding van hun dominee hébben ze gegraven, dagenlang. En God heeft hun gebed verhoord. Er kwam water, heerlijk fris water! Ze hebben een stenen wand in en om hun put gegraven, zodat hij niet in kan. zakken. Oh, wat stonden die spotters beschaamd! De dominee heeft een dankdienst gehouden rondom cle put. Hij heeft gesproken — en de grootste spotters hebben het ook gehoord — over Gods Zoon, Die levend water geven wil aan ieder, die daarnaar dorst. Ja ze slapen allemaal, maar in het grote huis vlak bij de put is iedereen nog wakker. Vreemd, waarom?

„Niet te veel ineens”.

Toen de passagier in de jeep zo hard riep, dat ze moesten stoppen, gehoorzaamde de chauffeur onmiddellijk. Het stof vloog op en de wagen kwam dwars over de weg tot stilstand. De man, die naast Joseph zat, had het goed gezien. Half tegen de stam gezakt lag daar een jongen van een jaar of negen, mager en totaal onder het stof. „Zal ik hem naar de auto dragen, dominee? " vraagt Joseph. „Nee, 'k doe het zelf wel. Hij weegt 'bijna niets. Heb je neg wat water in cle jeep? " Voorzichtig maakt de dominee het gezicht van Manu wat nat. „Ik houd hem wel op mijn schoot, Joseph. Rijd niet. te hard nu en probeer zoveel mogelijk die putten en kuilen mis te rijden. Langzaam, soms zelfs stapvoets stuurt Joseph de jeep over de slechte weg. 't Is aardedonker als ze de plaats van hun bestemming bereiken: het dorpje met de put. Niemand ziet de dominee en zijn chauffeur thuiskoben. Velen hóren het wel, want de jeep rijdt niet bepaald geluidloos. In het grote huis bij de put wordt Manu binnengedragen.

Die nacht waken cle dominee en zijn vrouw samen bij de doodzieke jongen. In hun harten is een stil gebed tot God, Die wonderen kan doen. Wat is hij ziek! Zijn magere, ondervoede lichaampje schokt van de koorts. Zijn zere keel stoot onsamenhangende klanken uit. Als hij even wat kalmer is laat mevrouw wat water tussen zijn lippen glijden!. Maar Manu slikt niet. Het kostbare vocht loopt langs zijn kin op het kussen. Tegen de morgen neemt de koorts wat af. En kijk nu slikt hij, z'n droge lippen gaan vaneen, 't Is alsof hij om meer vraagt. „Niet te veel ineens, " fluistert de dominee.

Alweer een wonder.

„Manu, jij bent hem!" Joelend en schreeuwend rennen een stuk of twintig kinderen alle kanten uit .„Eén, twee drie twintig!" telt Manu hardop. „Ik kom er aan, hoor!" Hij holt de weggelopen kinderen achterna. Zijn vlugge voeten in stevige sandalen reppen zich. Z'n witte bloes en broek steken helder af tegen zijn bruine glanzende huid. Is dat Manu? Is dat die jongen, die meer dood dan levend een paar maanden geleden werd binnengedragen in het grote huis bij de put? Maar dan is er in dat dorpje alwéér een wonder gebeurd!

Alles, alles is nieuw.

Dagenlang is Manu ziek geweest. Zijn leven hing aan een' zijden draadje. Er is voor hem gebeden' in het kerkje, in de school, in de huizen van de dorpelingen. En dat gebed is verhoord. Want nu stoeit en ravot hij met zijn nieuwe vriendjes naar hartelust. Met glanzende ogen heeft hij t'oegekeiken, toen hij voor het eerst een emmer water zag putten. Met grote spanning heeft hij geluisterd naar het eerste verhaal, dat hij hoorde uit het Boek, dat de Bijbel genoemd wordt. Met verbazing heeft hij gezien, dat. er elke dag weer genoeg eten en. drinken was. Verwonderd heeft hij gekeken, toen iedereen zijn handen vouwde en de ogen sloot voor en na het eten. Stil heeft hij geluisterd naar het gebed, dat dan volgde. Niet begrijpend heeft hij rondgekeken, toen hij de eerste keer in het kleine kerkje was. Vol aandacht heeft hij in het schoollokaal gezeten en trots zijn eerste cijfers gezet. Alles, alles was nieuw voor hem!

Shiva is niets, Manu.

„Manu, waarom bewaar je steeds wat rijst of een stukje van je vrucht? Er is genoeg, elke dag weer opnieuw, je hoeft echt niets achter te houden." Verschrikt kijkt Manu de dominee aan. Hij is maar alleen met de man, die hem gevonden heeft.

„Vertel het me eens, mijn jongen, " zegt de predikant vriendelijk. „Ik, ik bewaar het voor Shiva, " stottert Manu. Dominee Rambani legt zijn hand op de schouder van zijn kleine vondeling. „Ga eens met me mee, " nodigt hij. Samen gaan ze bij de put zitten, in de schaduw van een grote boom. Er is niemand verder. „Zie je die put, Manu? " Manu knikt. „Wie heeft die gegraven? " „Uw vader, dominee." „Ja en Wie zorgde ervoor, dat we nu juist op déze plaats gingen graven? " , , De jongens zeggen, dat de Heere dat deed." „Dat heb je goed onthouden, Manu. Nu ga ik je een verhaal vertellen, dat echt gebeurd is. Een geschiedenis uit de Bijbel. „En dominee vertelt van Elia en de grote droogte. Van de Baaipriesters, die om vuur vroegen. Hij vertelt, dat Baal niets kan, en Shiva ook niet. Het zijn afgoden van steen en van hout. „Je moet geen eten bewaren voor Shiva. Je zegt, dat hij de God van de vruchtbaarheid is eri hij heeft al drie jaar geen' water gegeven, geen rijst en geen gras laten groeien! Toch brengen duizenden mensen hem elke dag offers. Shiva kan niets, hij kan het boze hartje van jou en het slechte hart van mij niet veranderen in een nieuw hart. Hij kan niemand, niemand gelukkig maken en van zijn zenden verlossen. Dat kan de Heere wel. Die kan alles, Die gaf ons ook water.”

Stil heef Manu geluisterd. Nooit zal hij het verhaal van Elia vergeten. Die avond gaat hij voor het eerst slapen, zonder iets aan Shiva gegeven te hebben. O, wat bonst zijn hartje van angst. Stijf vouwt hij zijn handen en vraagt of de God van Elia hem helpen wil niet bang te zijn voor Shiva. En de Heere heeft naar hem gehoord, want nu bewaart Manu allang niets meer voor Shiva. De angst voor die god is ook verdwenen en diep in zijn hartje is een grote eerbied gekomen voor de God van Elia, Die een levende God is.

Ook aan jou.

Dit is het verhaal van Manu, die bijna van de honger is gestorven. Maar zoals Manu leven er nog duizenden' andere kinderen in de Derde Wereld. Kinderen, die gebrek lijden. Kinderen, die moeten sterven van de honger. Kinderen, die bovenal niets weten en kennen van de levende God. Kinderen, die nog nooit hoorden van de Heere Jezus, Die hongerigen mildelijk voedt. Manu in Azië, José in Amerika, Mbari in Afrika vragen ook aan jou of je helpen' wilt. Helpen om hun ellende te verzachten en hun honger te stillen. Maar bovenal om voor hen te bidden tot de God van Elia, Die helpen kan, maar ook helpen wil.

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 februari 1976

Daniel | 16 Pagina's

MANU VINDT EEN PUT

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 februari 1976

Daniel | 16 Pagina's