Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HET TEKEN VAN JEZUS’ KOMST

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HET TEKEN VAN JEZUS’ KOMST

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Matteüs 24:1–14 en 32–35

De tekenen der tijden. Of ik daarover wilde spreken. Is dat wel nodig, voor ambtsdragers? U weet toch allen wat die tekenen zijn? Door de lezing uit Matt. 24 zijn ze in herinnering geroepen: oorlogen en geruchten van oorlogen, hongersnoden en aardbevingen (6–7).

En verder: valse profeten, wetsverachting en wereldwijde verkondiging van het evangelie(ll-14). En de stichting van de staat Israël in 1948 (32–35).

Zijn dit niet de tekenen der tijden die duidelijk maken dat de Here spoedig komt?

In Matt. 24:37–41 lezen we dat de Here voor de mensen net zo plotseling en ongemerkt komt als de zondvloed. Ook dat zijn woorden van Jezus, uit hetzelfde hoofdstuk nog wel. Hoe verhouden die zich tot het eerder gelezen gedeelte? Is Matt. 24 een lappendeken, met tegenstrijdige stukken? Gaat het over twee fasen van Jezus’ komst? Hoe is de samenhang in dit hoofdstuk?

VRAAG EN ANTWOORD

De discipelen stellen twee vragen aan Jezus:

- Wanneer zal de tempel worden verwoest?

- Wat is het teken van uw komst en van de voleinding der wereld?

Alleen de tweede vraag lijkt voor ons van belang. Ze hangt echter nauw met de eerste samen. Ze moeten samen worden gehoord. Ze worden samen beantwoord.

Het antwoord dat Jezus geeft, kan kort als volgt worden samengevat: laat u door niemand verleiden. Waakt, want u weet niet op welke dag uw Here komt.

Dit geslacht zal wel de verwoesting van de tempel meemaken. Niet alleen dat staat voor de deur, maar daarmee is ook (de dag van) de Here nabij.

‘DE TEKENEN DER TIJDEN’

Het valt op dat de discipelen vragen naar het teken van Jezus’ komst en dat zij de uitdrukking ‘tekenen der tijden’ niet gebruiken. Ook Jezus gebruikt deze uitdrukking in zijn antwoord niet. Hij spreekt wel over tekenen, maar dan van valse Christussen en profeten (24). In vers 30 spreekt Hij over zijn komst als het teken van de Zoon des mensen. Wanneer Hij komt, weten we niet. Dat blijkt uit de verzen 36 en 42; zie ook Lucas 17:20–21. Het Koninkrijk komt niet zó, dat het te berekenen is. Het is bij u.

De uitdrukking ‘tekenen der tijden’ gebruikt Jezus wel, maar dan in Matt. 16:3. Daar vragen de Farizeeën en Sadduceeën aan Jezus om een teken uit de hemel te tonen. Jezus noemt hen een boos en overspelig geslacht dat geen teken zal ontvangen dan het teken van Jona. In dat verband verwijt Hij hen dat zij de tekenen der tijden niet weten te onderscheiden. Jezus heeft het dan niet over oorlogen en aardbevingen. Hij bedoelt de tekenen die Hij in die tijd doet en waarvan zijn hoorders getuigen zijn. Lammen lopen, blinden zien, doven horen, doden worden opgewekt. Het zijn de tekenen die horen bij de komst van de Messias en zijn rijk. Deze tekenen vragen om geloof in Hem. Zij willen echter niet in Hem geloven. Daarom vragen zij om een teken om Hem te verzoeken.

In de tekenen der tijden gaat het om Hem. Hij is zelf het teken dat wordt weersproken (of aangenomen); Hij is tot een val en opstanding (zie Lucas 2:34). Wat gold voor de hoorders in Jezus’ dagen geldt ook voor ons. De tekenen van Jezus zijn beschreven opdat wij geloven dat Jezus de Christus is, de Zoon van God, en opdat u, gelovende, het leven hebt in zijn naam (Joh. 20:30–31).

EINDTIJD

Leven wij in de eindtijd? Zeker, want over ons is het einde der eeuwen gekomen (1 Kor. 10:11). Nu is het de tijd van het welbehagen; nu is het de dag van het heil (2 Kor. 6:2). Het is de laatste ure (1 Joh. 2:18). Nog een korte, korte tijd en Hij die komt zal er zijn en niet op zich laten wachten (Hebr. 10:37). Ik kom spoedig (Openb. 22:20). Volgens onze tijdsbeleving zijn deze woorden niet letterlijk in vervulling gegaan. Daarom zeggen schriftkritische theologen dat Jezus en de apostelen zich op dit punt hebben vergist. Wie daarin niet willen meegaan, hebben een andere verklaring nodig.

Veel bijbelgetrouwe christenen gaan niet uit van het moment dat deze woorden werden gesproken of geschreven, maar van een moment dat op grond van de bijbel als betrouwbaar kan worden vastgesteld: de stichting van de staat Israël in 1948. Toen begon Matteüs 24:32–35 in vervulling te gaan. Want met de vijgenboom bedoelt Jezus Israël. In 1948 sproten de bladeren uit, als teken dat de zomer nabij is. Daarom zou uit deze woorden van Jezus blijken dat Hij tijdens onze generatie komt, waarschijnlijk voor 2025. In dat verband zijn ook de andere tekenen der tijden sprekend. Is deze uitleg juist?

DE LES VAN DE VIJGENBOOM (32–35)

In de uitleg wordt er dikwijls vanzelfsprekend van uit gegaan dat Jezus met de vijgenboom Israël bedoelt. Dat blijkt echter niet. Jezus verduidelijkt zijn bedoeling met een voorbeeld, waarbij we goed moeten luisteren. Elk jaar zijn de nieuwe bladeren aan de vijgenboom teken van de zomer. Dat is een ervaringsgebeuren. Dat geldt echter niet voor de wederkomst. Toch is ook de nabijheid van de wederkomst te merken aan kenmerkende bijzonderheden. Daartoe behoort in de eerste plaats de verwoesting van de tempel. Dit geslacht (dat leefde toen Jezus deze dingen zei) zal die verwoesting meemaken. De verwoesting van de tempel en de wederkomst staan in nauw verband met elkaar, zoals Jezus’ eerste en tweede komst. Daarom beantwoordt Jezus de twee vragen van de discipelen in één adem.

De nieuwe bladeren zijn beeld van de zomer die nabij is. In Israël is de zomer de tijd van de hitte. Jezus gebruikt dit voorbeeld als beeld van de hitte van het oordeel. De verwoesting van de tempel is het vreselijke begin van het einde. Hierdoor moeten de hoorders voorbereid zijn op het ergste. Het is nabij, voor de deur. De Here is nabij en komt spoedig. Jezus geeft daarmee geen tijdsaanduiding (na 1948), maar gebruikt een kwalitatieve aanduiding. Door zijn komst en werk staat alles onder de spanning van het einde. De toekomst is begonnen. In de verwoesting van de tempel is de wederkomst zo dichtbij dat de hitte ervan wordt gevoeld.

Jezus geeft dus in Matteüs 24 (:32–35) niet een chronologische, systematische toe-komstprediking, maar één die actueel is en getuigt van een intense betrokkenheid. Bij deze prediking mogen zijn hoorders geen objectieve toeschouwers zijn, maar wordt er een beroep op hun verantwoordelijkheid gedaan.

WETSVERACHTING (12–13)

Dat gebeurt ook als Jezus spreekt over wetsverachting. Dat lijkt eveneens zo’n duidelijk teken dat in onze tijd in vervulling gaat, een teken van de eindtijd. De criminaliteit neemt immers hand over hand toe, van winkeldiefstal tot fraude, van zinloos geweld tot seksuele agressie. Toch is het de vraag of in deze toepassing Jezus’ bedoeling wel wordt begrepen. Of we ons hiermee niet te gemakkelijk van dit woord van Jezus afmaken. Of de actualiteit van dit woord niet anders is en dichter bij ons komt dan misschien gewenst.

Uiteraard kan wetsovertreding of onverschilligheid tegenover Gods wet wetsverachting worden genoemd. Maar Matteüs maakt duidelijk dat de toepassing in de eerste plaats anders moet zijn. In hoofdstuk 23:28 spreekt Jezus ook over wetsverachting. Daar zegt Jezus van schriftgeleerden en Farizeeën dat ze van buiten rechtvaardig schijnen, maar van binnen vol huichelarij en wetsverachting zijn Daar spreekt Jezus dus niet over de wetsverachting van misdadigers, maar van vooraanstaande kerkgangers. Het is goed daarbij te bedenken dat de Farizeeën toen niet in een kwade reuk stonden als bij ons, maar het toonbeeld van vroomheid waren. Het waren voorbeeldige ambtsdragers.

Op vergelijkbare wijze stelt jezus in Matt. 7:21–23 de wetsverachting aan de kaak. In deze verzen gaat het over mensen die Jezus Here noemen en in zijn naam profeteren en boze geesten uitdrijven. Hoewel ze zo intens bezig zijn in de dienst van de Here mogen zij toch niet het Koninkrijk van God binnengaan. Als het zover is, zal de Here hen wegsturen omdat zij werkers der wetteloosheid zijn. Jezus gebruikt hier hetzelfde woord als in 24:12. Zij zijn wetsverachters, al worden ze door zichzelf en anderen voor wetsgetrouw gehouden. Hoe is dat mogelijk?

Bij de wetgeleerden leek er liefde tot de wet, maar er was minachting voor de schare die de wet niet kende. De liefde tot de naaste ontbrak. Het ontbreken van die liefde getuigt van gebrek aan liefde tot God. Het getuigt van wetsverachting, alle betuigingen van liefde tot de wet ten spijt. Bij de volgelingen van Jezus die het Koninkrijk niet mogen binnengaan, is er wel sprake van een brandende ijver, maar blijkbaar ontbreekt ook bij hen de liefde. Daarom zegt Jezus dat Hij hen niet kent. De liefdesrelatie ontbreekt.

De wetsverachting blijkt in de verkilling van de liefde; ook in dode rechtzinnigheid (Openb. 2:1–7). Het gaat om ware orthodoxie, om de lofprijzing vanwege Gods liefde. Jezus geeft aan zijn discipelen toekomstprediking in het heden, opdat hun liefde niet zal verkillen zoals die van de meesten. Hij spoort hen aan te volharden tot het einde, vol te houden met liefhebben totdat Hij komt.

Wetsverachting als overtreding is erg, maar als liefdeloosheid is zij erger. Die wetsverachting van voorgangers en andere christenen bewerkstelligt verachting van God en zijn dienst. Als ze toeneemt, brengt ze verkilling van de liefde mee. Dat is erg, maar het is niet anders. Jezus heeft het immers voorzegd? De tijd van het einde zal door wetsverachting worden gekenmerkt.

Jezus doet juist met deze tekst een appèl op zijn discipelen om daaraan niet toe te geven. Het gaat er dus niet om met de misdaadstatistieken in de hand te berekenen hoever het staat met de wetsverachting. Het is de bedoeling met het woord van de Heiland in het hart zijn gebod lief te hebben: Hem lief te hebben boven alles en onze naaste als onszelf. Wie dat van de Here leert, kent Hem. Die zal op zijn dag horen: kom in gezegende en beërf het Koninkrijk. Wanneer dat zal zijn, weten we niet. Het is niet te voorspellen of te berekenen. Daar hoeven we ons dus niet mee bezig te houden. De Here vraagt alleen maar liefde van ons. Hij vraagt om in liefde te volharden tot het einde. Wie dat doet, zal behouden worden.

DE VERKONDIGING VAN HET EVANGELIE (14)

Matt. 24:14 lijkt glashelder. Het einde komt nadat het evangelie van het Koninkrijk in de hele wereld zal zijn gepredikt. Het is wel het brandpunt van alle tekenen genoemd van waaruit de tijd kan worden verstaan. Deze tekst is een drijfveer voor zendingswerk geweest.

Dikwijls wordt uit de constatering dat het evangelie wereldwijd wordt verkondigd de conclusie getrokken dat het bijna zover moet zijn. Sommige christenen vatten dit woord zelfs zo op dat de ontplooiing van zendingsactiviteiten de wederkomst zal verhaasten. Gebrek aan zendingsijver brengt dan vertraging van de wederkomst mee.

Wie dit te ver vindt gaan, zal wellicht toch van mening zijn dat de wereldwijde prediking een teken van de wederkomst is met een duidelijke tijdsaanduiding. De consequentie daarvan is echter dat deze prediking een voorwaarde voor Christus’ wederkomst. Het maakt een zekere berekening mogelijk. Wie goed op de zendingskalender kan kijken, kan weten of het al bijna zover is.

Hoe verhoudt zich dat echter tot de duidelijke woorden van Jezus dat niemand weet op welke dag Hij komt? Deze woorden maken duidelijk dat de wereldwijde prediking niet als een voorwaarde voor de wederkomst mag worden opgevat. Het strookt niet met de diepste bedoeling van Jezus’ toekomstprediking om bij Matt. 24:14 toch te denken dat we hierdoor wel (enige) zekerheid krijgen over het moment van zijn komst.

Wat heeft Jezus dan met deze tekst bedoeld? Het is belangrijk om aandachtig te lezen. Jezus zegt niet: jullie moeten het evangelie overal verkondigen. Hij gebruikt de passieve vorm: het zal worden gepredikt. Daarmee wordt tot uitdrukking gebracht dat het God zelf is die zorgt voor de prediking in de hele wereld. Dat wordt nog sterker benadrukt in de weergave van Marcus, in 13:10. Daar staat dat eerst het evangelie aan alle volken gepredikt moet worden. Het woord ‘moet’ is een aanduiding van wat God doet. Hij doet zijn Koninkrijk komen. Tot die dag zorgt Hij zelf ervoor dat het evangelie zal worden gepredikt.

Hij schakelt daarbij zijn discipelen in. Zij moeten Christus verkondigen, zodat het de hoorders duidelijk wordt dat de Here nabij is en dat Hij spoedig komt. Dat is niet pas voor ons, 2000 jaar later, de inhoud van de verkondiging. Dat was het toen voor de discipelen ook al. Na de uitstorting van de Heilige Geest hoeft er nog maar één ding te gebeuren. Daarom moesten de discipelen verkondigen dat Jezus spoedig zou komen. Die spoed is niet kwantitatief, maar kwalitatief bedoeld. In Gods heilsplan staat de beslissende fase voor de deur.

Heel lang is Gods heilsplan (bijna) uitsluitend aan Israël verkondigd. Dat is door de komst van Christus veranderd. Na Hem moet het evangelie over de hele wereld, aan alle volken, worden verkondigd. Daarmee bedoelt Jezus niet een tijdmeter voor het einde te geven; het is ‘een horizon-verbredend woord’. Van Bruggen maakt deze juiste opmerking. Hij wijst er verder op dat men in de Oude Kerk de apostelen zag als degenen die aan alle volken reeds het evangelie brachten. Daaruit valt met hem de conclusie te trekken dat zendingswerk nu niet bedoeld is om obstakels voor de eindtijd weg te ruimen. Ook kan aan de stand van dat werk niet worden afgelezen dat de wederkomst nabij is, laat staan dat de datum ervan afhankelijk is van het zendingswerk.

Een ander aspect van belang valt te ontlenen aan de context. Deze tekst staat in het kader van Jezus’ spreken over verdrukking en haat, verleiding en afval. Van Jezus’ discipelen wordt gevraagd bereid te zijn te lijden om Christus’ wil.

Prediking van Christus en lijden om Hem gaan samen. Ze horen beide bij de tijd na Christus, de eindtijd. God laat verkondigen dat Christus is gekomen. In Hem zijn Gods beloften vervuld. Wat in Hem heilswerkelijkheid werd, zal bij zijn komst ten volle worden geopenbaard. Dat evangelie moet in het laatst der dagen, waarin de discipelen ook al leven, worden verkondigd. Het is een kracht van God voor ieder die gelooft.

BEGIN DER WEEËN (6–8)

Zij die geloven, moeten zich niet laten verleiden. Er zal een grote verleiding uitgaan van hen die zich voor de Christus uitgeven. Zijn discipelen moeten die verleiding weerstaan. Dat is het eerste antwoord op de vragen die de discipelen aan Jezus stelden.

Hij voegt daaraan toe dat zij zullen horen van oorlogen en geruchten van oorlogen. Dat moet hen niet verontrusten, want dat moet geschieden. Daarmee is echter het einde nog niet gekomen, zegt Jezus. De woorden van Jezus roepen de vraag op of het juist is om oorlogen, hongersnoden en aardbevingen tekenen van het einde (of: tekenen der tijden) te noemen. In elk geval zegt Jezus dat daarmee het einde nog niet is gekomen. Hij noemt ze het begin der weeën (8). De wederkomst betekent wedergeboorte (Mat.19:28). De bevalling duurt lang en gaat met veel heftige weeën gepaard, maar de nieuwe schepping komt.

BLIJVEND ACTUEEL

In Matteüs 24 heeft Jezus op hun vragen voor zijn discipelen een uiterst actuele toekomstprediking gehouden. Wat is de actualiteit voor ons? Die is niet minder geworden. Maar ze moet niet hierin worden gezocht dat we uit allerlei gebeurtenissen proberen af te leiden hoe ver het is op Gods kalender. De verleiding om te rekenen moeten we weerstaan omdat Jezus zelf meer dan eens dat heeft verboden. Wat Hij van ons vraagt is dat wij ons richten op zijn woord, op Hem zelf. Dat we dat wakend en biddend doen. Het gaat om een eenvoudig gebed: maranatha.

MARANATHA

Dat Aramese woord was in de christelijke gemeente blijkbaar zo ingeburgerd dat Paulus het in 1 Kor. 16:22 zonder uitleg kon gebruiken. Dat is opmerkelijk, ook omdat het voor ons onzeker is hoe dit woord is samengesteld en wat de juiste vertaling is.

1. maran atha: onze Here is gekomen.

2. marana tha: onze Here, kom

De Here is gekomen. Hij is met ons. Daarom bidden wij: Here, kom. Dan zullen wij altijd met Hem zijn.

Bij het vallen van de nacht
bij het falen van de kracht
met de duisternis rondom,
roep ik: kom, Heer Jezus, kom (van W. Barnard).

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 juni 2005

Ambtelijk Contact | 16 Pagina's

HET TEKEN VAN JEZUS’ KOMST

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 juni 2005

Ambtelijk Contact | 16 Pagina's