Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

REDE Ir. VAN DIS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

REDE Ir. VAN DIS

23 minuten leestijd Arcering uitzetten

ter gelegenheid van de algemene en financiële beschouwingen over de Begroting voor het jaar 1970

Mijnheer de Voorzitter, Het was te verwachten, dat kennisneming van de Troonrede en de Miljoenennota onder ons volk

zeer gemengde gevoelens

zou verwekken. Enerzijds gevoelens van instemming en anderzijds van onbehagen en kritiek zowel in principieel als in materieel opzicht. Zo zal om voorlopig iets te noemen een belangrijk deel van ons volk ten zeerste ingenomen zijn met het voornemen der regering om per 1 januari 1970 de reeds zo lang te voren in uitzicht gestelde verlaging van de loon- en inkomstenbelasting tot stand te brengen. Hoewel dit geen eigenlijke belastingverlaging is, doch een teruggave van belastinggelden, die vanwege de inflatie door de belastingbetalers te veel zijn opgebracht, betekent deze korrektie, die de kapitale som van f 600 miljoen bedraagt, toch een wezenlijke verruiming van het besteedbare inkomen van werknemers, kleine zelfstandigen en andere groepen van ons volk. Het is mijn voornemen in het vervolg van mijn betoog op deze belastingkorrektie nog nader terug te komen en dan tevens stil te staan bij de maatregelen, die een minder gunstig onthaal hebben gevonden, hier en daar zelfs sterke tegenstand hebben verwekt. Doch voordat ik daartoe overga, wens ik mij aan de hand van de Troonrede eerst te bepalen bij wat verband houdt met de door ons voorgestane beginselen.

Gewezen zij dan allereerst op de aanhef van de Troonrede, waarin melding wordt gemaakt van het feit, dat het in 1970 25 jaar geleden zal zijn, dat de tweede wereldoorlog eindigde. Met instemming hebben wij van deze passage kennis genomen, maar wij kunnen en mogen niet verzwijgen, dat het ons zeer heeft teleurgesteld, dat met

geen woord

in deze en de volgende regelen is vermeld, dat wij de beëindiging van deze vreselijke oorlog, die zoveel leed, ellende en materiële schade over ons volk heeft gebracht, in de allereerste plaats te danken hebben aan God, daar toch Hij het is. Die de oorlogen doet ophouden tot aan de einden der aarde. In de Troonrede wordt vermeid, dat er alle reden is om deze herdenking in grote dankbaarheid te vieren, maar de dankbaarheid behoort boven alles gericht te zijn op Hem, Die ons van Hitlers tiranniek geweld verloste en ons land in materieel opzicht weder uit het puin deed herrijzen. Een zeer gewichtige vraag is echter of het oordeel Gods - dat was de tweede wereldoorlog ongetwijfeld - overheid en onderdanen tot bezinning en inkeer heeft gebracht. De sedert de bevrijding opgedane ervaringen hebben helaas geleerd, dat deze vraag over het algemeen ontkennend moet worden beantwoord. Van verootmoediging toch en van een breken met de zonde valt niets te bespeuren. Veeleer zien wij een

steeds toenemende verharding

en daarmede gepaard gaande een al verder gaande uitgieting van openbare zonden. De godsverzaking en godsverlating nemen schrikbarend toe. Zelfs werden in ons land vergaderingen gehouden, waarin de dood van God werd verkondigd. Voorts hebben wij kunnen konstateren, dat in de naam van de progressiviteit de normen voor het zedelijk leven opzij werden gezet; dat de zogenaamde taboes moesten worden doorbroken. Er moest openheid komen en vernieuwing op alle gebied, niet het minst op dat der seksualiteit, met het gevolg dat de zedenverwildering schrikbarende afmetingen heeft aangenomen, terwijl het einde ervan nog niet is te zien.

In de Troonrede wordt gewag gemaakt van het

streven naar een nieuwe wereld en naar een nieuwe wijze van leven.

Op zichzelf hebben wij tegen vernieuwing geen bezwaar, wanneer hierdoor een wezenlijke verbetering wordt bereikt en hiermede niet wordt ingegaan tegen de ordinantiën Gods. Reeds bij een vorige gelegenheid werd onzerzijds nadrukkelijk verklaard, dat wiyniet voor het oude zijn, omdat het oud is. Wij wensen het bestaande echter ook niet in te ruilen voor datgene, waarvan te voorzien is dat land en volk er al verder door in het moeras wegzinken. Wij vragen ons dan ook af wat voor een wereld wij zuUen krijgen als op dezelfde voet als thans wordt voortgegaan. Wat wij tot nu toe hebben ondervonden van het streven naar een nieuwe wereld en naar een nieuwe wijze van leven doet ons er niet veel goeds - beter gezegd nog: in het geheel geen goeds - van verwachten. Volgens de Troonrede moeten van die nieuwe wereld de weder verworven waarden van vrijheid, verdraagzaamheid en demokratie de grondslag vormen, waaraan wordt toegevoegd, dat de Regering aan een ontwikkeling in die geest richting wil geven, en dat haar beleid dan ook gericht is op meer openheid en medeverantwoordelijkheid.

Wij willen aannemen, mijnheer de Voorzitter, dat de Regering het goed bedoelt, wanneer zij over vrijheid, verdraagzaamheid en openheid spreekt, maar zij zal het ons niet euvel kunnen duiden wanneer wij verklaren, dat

onder de dekmantel van deze woorden

heel veel plaatsvond en nog plaatsvindt wat scherpe afkeuring verdient. De vrijheid, die er heerste en nog heerst, draagt toch in menig opzicht het kenmerk van ongebondenheid. Dit is echter niet de vrijheid, die onze vaderen in een lange bange strijd van tachtig jaren tegen het schier oppermachtige Spanje met Rome op de achtergrond, met verlies van talrijke levens en van geld en goed hebben moeten bevechten. Die strijd gold allereerst de vrijheid om God naar Zijn Woord te kunnen dienen en voorts de vrijheid van konsciëntie. opdat ieder vrijelijk mocht geloven wat hij wilde, zonder aan een onderzoek door de Inquisitie te worden onderworpen. Onze vaderen stonden echter geen vrijheid voor, die geen ware vrijheid is, doch losbandigheid. Tegen het uitleven van zulk een valse vrijheid werden door hen strenge maatregelen genomen. Vrijheid van ongeloofspropaganda, zoals die thans hier te lande bestaat, werd door hen niet geduld; evenmin de vrijheid om God te lasteren, zoals dit hier gebeurt tot zelfs in televisie-uitzendingen toe. Evenmin gedoogde men een vrijheid om Gods dag te ontheiligen, zoals nu week aan week plaatsheeft, en ook al niet een vrijheid om de zeden te verwoesten.

Thans is het bij ons met betrekking tot de

zeden

al zo gesteld, dat wij hard op weg zijn een land als Denemarken achterna te gaan. In Denemarken is het met de door velen zo hoog geprezen demofo-afte al zover gekomen, dat men beter zou kunnen spreken van „demonkratie", daar de demonen, de geesten uit de afgrond, erop uit zijn een volk in zedelijk opzicht steeds verder op de weg naar het verderf te slepen. In Denemarken toch werden een paar jaar geleden eerst de strafbepalingen op het te koop aanbieden en het verkopen van pornografische geschriften afgeschaft. Alsof dit al niet erg genoeg was, werd dit jaar ook de wet ingetrokken, die de geïllustreerde pornografie deels nog verbood. Hierdoor is het mogelijk geworden, dat, zoals de pers onlangs vermeldde, te Kopenhagen over enkele dagen nota bene de eerste pornografische jaarbeurs zal worden gehouden. Dat het daar zover is gekomen, behoeft geenszins verwondering te wekken, daar de zonde niet maar een onvolkomenheid, een aanklevend gebrek is, maar een ontbindende, verwoestende macht. Zover als in Denemarken is het in ons land nog niet. Af en toe worden er nog wel eens zendingen pornografische lektuur in beslag genomen. Dit gebeurde bij voorbeeld begin verleden week nog. Men behoeft er echter niet vreemd van op te zien, als het na verloop van tijd, wie weet binnen hoe korte tijd, zover komt. Ik herinner eraan, dat Mr, Geertsema enige tijd geleden bij de Minister van Justitie heeft bepleit, de verkoop van pornografie vrij te geven. Nu reeds wordt hier te lande op het gebied van lektuur heel veel ongemoeid gelaten waaraan een pornografisch karakter niet kan worden ontzegd. Soms wordt er wel eens proces-verbaal opgemaakt en wordt de verkoop van een boek verboden. Daarop volgt dan een rechtszaak, die zich jarenlang voortsleept, gewoonlijk met het resultaat, dat het gewraakte boek voor de verkoop wordt vrijgegeven.

Nederland bevindt zich wat de verwildering der zeden betreft dan ook al jarenlang op een

hellend vlak,

waarvan de helling de laatste jaren steeds steiler is geworden. Herinnerd zij slechts aan het afschaffen van de strafbepaling inzake het te koop aanbieden van antikonseptionele middelen aan minderjarigen van 16 en 17 jaar, waarbij zelfs van de automaat gebruik kan worden gemaakt.

Voorts werd aangekondigd dat de Regering gevolg wil geven aan de aandrang uit de Kamer om de wettelijke bepaling af te schaffen waarbij het bedrijven van homoseksuele ontucht met knapen beneden achttien jaar wordt verboden. Vrijelijk zal dan deze schandelijke zonde met minderjarigen kunnen worden bedreven, althans wanneer het met wederzijds goedvinden gebeurt. Het komt er blijkbaar niet op aan of de ouders dit goedvinden. Dat gebeurt dan allemaal in naam van de vrijheid, de verdraagzaamheid, de openheid en de vernieuwing. Intussen wordt zo de ondergang van ons volk voorbereid, zoals het onmetelijke Romeinse rijk vooral mede aan de verregaande ontaarding en verwildering der zeden te gronde is gegaan.

In dit verband moet ook worden gewezen op het zedenondermijnende werk van instanties als de N. V.S.H, en de P.S. V.G., die nota bene met subsidies u de staatskas worden gesteund. Voorts schoten de laatste tijd allerlei obskure, zogenaamde seks-blaadjes als gifzwammen uit de grond. Ook ligt nog vers in het geheugen wat in televisieuitzendingen van de V.P.R.O. met schaamteloze schending van de eerbaarheid werd vertoond, allemaal vanwege de nieuwe wijze van leven en de openheid. Wie tegen deze manifestaties opkomt, ondervindt sterke tegenstand. Alles spant samen om zo iemand als onverdraagzaam en oer-konservatief voor te stellen, ja als iemand die in het Viktoriaanse tijdperk thuishoort of, nog anders gezegd, minstens drie eeuwen te laat leeft.

Om nog een paar

voorbeelden van zedenontaarding

te noemen zij vermeld, dat een paar jaar geleden door de Minister van Kuituur, Rekreatie en Maatschappelijk Werk de vereniging van homofielen met subsidie werd bedeeld. Om bij de laatste weken te bHjven: door dezelfde Minister werd een staatsprijs van f8.000 toegekend en persoonlijk overhandigd aan een schrijver, die zichzelf „romantisch-dekadent" noemt, ja zonder schaamte zegt de gruwelijke zonde van Sodom te bedrijven en deze in zijn geschriften ook openlijk propageert. Zeer vele landgenoten hebben zich aan die prijsuitreiking alsmede aan de aanmoedigende woorden, die daarbij van regeringswege werden gesproken, in hoge mate geërgerd. In het bijzonder aan het door hem zelfgemaakt gedicht met de titel „Leve onze marine" - de marine werd er dus ook al bij betrokken — dat aan het einde van zijn toespraak werd voorgedragen. Dat gedicht werd nota bene een paar jaar geleden op last van de officier van justitie te Amsterdam uit de etalage van een boekhandel verwijderd en als pornografie in beslag genomen. Dat zoiets in het bijzijn van een Minister der Kroon mogelijk is, bewijst duidelijk hoe diep het met het verval der zeden in ons land is gekomen. Zelfs de normen van fatsoen werden hierbij niet in acht genomen. Ik wil dan nog maar zwijgen over die zoenpartij. Zulk een optreden getuigt van verregaande schaamteloosheid tegenover een dienaresse der Kroon.

Het behoeft dan ook niemand te bevreemden, dat op 4 september j.l., naar aanleiding van dit onsmakelijk gedoe, namens de Stichting Johannus Althusius door een aantal personen een rekest tot Hare Majesteit de Koningin is gericht, waarin ernstige verontrusting, verbazing en afschuw werd uitgesproken over het uitreiken van deze prijs en over hetgeen daarmede gepaard ging.

Voorts zij nog eens gewezen op de nudistenkampen, die door de Regering worden toegelaten. Men is thans al weer doende ook op het eiland Texel een gedeelte van het strand voor nudisterij te bestemmen. Wij dringen er met alle nadruk bij de Regering op aan om heel dit gedoe te verbieden en er zeker geen uitbreiding aan te geven.

Wanneer wij dit alles overzien dan moet worden gekonstateerd- wij betreuren dit zeer - dat ons land steeds dieper wegzakt in de poel van zedenontaarding. Dit kan echter niet eindeloos ongestraft doorgaan. God is wel zeer lankmoedig en verdraagzaam, maar Hij Iaat niet met Zich spotten en Zijn ordonnantiën niet ongestraft vertrappen, zoals in de tweede wereldoorlog werd ondervonden.

Wij zien in heel de gang van zaken in ons land de wrange vruchten van het ontbreken van een vaste deugdelijke grondslag aan het beleid van de achtereenvolgende regeringen. Met nadruk spreek ik van „achtereenvolgende regeringen", omdat het jarenlang, ook reeds vóór de tweede wereldoorlog, aan zulk een goede grondslag heeft ontbroken, al vertonen de gevolgen met het klimmen der jaren wel een onrustbarend stijgend karakter.

De

grondslag

die door ons wordt bedoeld bestaat; het is het onfeilbare Woord Gods en de wet, die ons daarin wordt geopenbaard. Op die grondslag werd weleer de Republiek der Verenigde Nederlanden gebouwd. Het is wel zeer opmerkelijk, dat juist in die tijd, toen ons land overeenkomstig die vaste grondslag werd geregeerd, de Gouden Eeuw van heel ons volksbestaan werd beleefd.

Historici van naam, alsmede auteurs, die verre van calvinistisch waren, hebben er oog voor gehad dat Nederlands grootheid en aanzien en de algemene welvaart zijner burgers juist in dat tijdvak van onze geschiedenis ligt toen de zaken in ons land werden geregeld naar Gods Woord en naar het op dit Woord gegronde artikel 36 der Nederlandse Geloofsbelijdenis, waarin het ambt der overheid omschreven wordt. Ik wijs slechts op de liberale schrijver Potgieter, die in zijn vermaard geschrift „Het Rijksmuseum" onder meer schreef, dat in het tijdperk van de Gouden Eeuw, terwijl de 80-jarige oorlog nog niet ten einde was, de Hollandse vlag werd begroet als de meesteresse der zee en dat haar vlootvoogden de bezem op de mast mochten voeren, omdat zij, naar de krachtige uitdrukking dier dagen, de zee hadden schoongeveegd van gespuis. Dit lezende zijn wij ervan overtuigd de tolk te zijn van zeer velen van onze landgenoten, ook buiten onze partij, die, met ons, meermalen de vurige wens in zich voelen opkomen dat ook nu de bezem nog eens zal worden gehanteerd om een grondige schoonmaak te houden, te beginnen bij het Nationale Mon ment op de Dam te Amsterdam, Het is toch, in één woord, schandalig zoals het er daar in de achter ons liggende maanden naar toe ging. Wij kunnen het zo begrijpen, dat door zeer velen van ons volk daartegen krachtige protesten werden geuit om lucht te geven aan hun diepe verontwaardiging en afschuw over de slappe houding der autoriteiten.

Niet minder schandalig, en een bewijs van de verregaande gezagsdevaluatie, is het

optreden van de studenten,

die nog maar aan het begin van hun maatschappelijke loopbaan staan en die nu al inspraak en medebeslissingsrecht opeisen. Daarbij werden zelfs universiteit en hogeschool bezet, terwijl nog steeds vergaderingen van kuratoren met geweld worden verstoord en onmogelijk gemaakt, zoals enige tijd geleden in Wageningen en, gedurende de laatste weken, te Nijmegen en Utrecht plaatsvond.

Dit optreden is bovendien nog zoveel te ergerlijker wanneer men bedenkt dat het in stand houden van deze hoger onderwijsinrichtingen schatten gelds verslindt, die door de belastingbetalers, in vele gevallen moeizaam, moeten worden opgebracht Onzes inziens behoren tegen de gesignaleerde praktijken ingrijpende maatregelen te worden genomen in plaats van verder aan de steeds hoger gestelde eisen te voldoen, daar het ons voorkomt, dat geheel deze beweging op touw is gezet en wordt aangewakkerd door revolutionaire elementen in navolging van hetgeen zich onder leiding van agitatoren in Frankrijk, Duitsland, Italië en andere landen heeft voorgedaan.

De zoeven genoemde Potgieter bracht voorts in herinnering het hoge aanzien, dat de Republiek der Verenigde Nederlanden temidden van andere mogendheden genoot, zo zelfs, dat niet alleen naar haar geluisterd werd, doch ook overeenkomstig haar adviezen werd gehandeld. Het is genoegzaam bekend, dat de

invloed van Nederland op internationaal niveau

thans vrijwel niets meer te betekenen heeft. Nederland mag üd zijn van de Verenigde Naties en hiervoor tonnen gelds offeren, het mag lid zijn van de Raad van Europa van de EEG en van de Europese Commissie, maar in werkelijkheid geven de grote mogendheden de toon aan. Dit werd ervaren in de Indische kwestie, toen Nederland door de Organisatie der Verenigde Naties werd opgeofferd en Nederlands recht om hals werd gebracht. Wij hebben het niet minder ervaren in de kwestie betreffende het voormalige Nederlands Nieuw-Guinea. Niet alleen hebben de grote mogendheden als Amerika en Engeland Indonesië van wapens voorzien, doch zij hebben Nederland in de Verenigde Naties ook het plan-Bunker opgedrongen, welk plan helaas door de overgrote meerderheid der Kamer in 1961 werd aanvaard. ^//een de fraktie der SGP stemde toen in haar geheel tegen het verdrag van 1962. Van de diverse andere frakties stemden in totaal nog zes leden tegen, zodat tegenover 127 voorstemmers slechts 9 tegenstemmers stonden. Van meet af aan heeft de fraktie van de SGP zich tegen dit plan gekant, omdat zij niet het minste vertrouwen had, dat het door Indonesië naar behoren zou worden uitgevoerd. De uitkomst heeft ons volkomen in het gelijk gesteld. Op schandelijke wijze is het verdrag van 1962 door Indonesië jarenlang geschonden door de Papoeabevolking de rechten te onthouden, die haar in het verdrag waren toegekend. Nog schandelijker is Indonesië dit jaar te werk gegaan bij het ten uitvoer brengen van de bepaling uit het verdrag, waarbij aan de Papoeabevolking het recht werd toegekend in volkomen vrijheid te beslissen of zij al dan niet bij Indonesië wenste te blijven. Van die vrijheid is geen sprake geweest. Er is met de Papoeabevolking een allerdroevigst en verraderlijk spel gespeeld. Ind Nederland zijn naam als rechtstaat niet wil verliezen behoort het met deze schijnvertoning geen genoegen te nemen. Al veel eerder had de Regering tegen de wijze van uitvoering van het verdrag van 1962 door Indonesië behoren op te komen. Volgens berichten in de pers heeft Minister Luns - hij is er op het ogenblik jammer genoeg niet - verklaard, dat de rol, die de Verenigde Naties bij het verdrag van 1962 hebben gespeeld, verraad was. Dan behoort Nederiand zich nu daartegen te verzetten door in duidelijke taal de Algemene Vergadering en de andere bevoegde organen van de Verenigde Naties op de ongeldigheid van de zogenaamde volksraadpleging te wijzen, en wel op deze wijze, dat een heel nieuwe en vrije stemming zal worden gehouden onder toezicht van een voldoende aantal betrouwbare personen, die onder bescherming behoren te staan van een politiemacht der Verenigde Naties. Wanneer de Verenigde Naties weigeren een nieuwe vrije stemming te gelasten, zouden zij zich aan rechtsverkrachting schuldig maken. Dit zou echter niet voor de eerste keer zijn.

Ook ten aanzien van de Zuid-Molukkers werd door de Verenigde Naties reeds schromelijk onrecht bedreven. De Republiek der Zuid-Molukken, die op geheel wettige wijze tot stand kwam, werd niet erkend en zelfs haar vertegenwoordigers werd niet toegestaan voor haar rechten op te komen in de Algemene Vergadering.

Ten aanzien van de vreselijke oorlog tussen Nigeria en Biafra, waaraan vele honderdduizenden mede door voedselgebrek ten offer vallen, bleven de Verenigde Naties ook al in gebreke aan dit drama een einde te maken.

Ik kom thans tot

enige andere onderwerpen.

Het heeft onze volle instemming, dat de Regering voomemens is de leerlingenschalen bij het kleuter- en het lager onderwijs te verlagen. De huidige klasseb zetting is van dien aard, dat het onderwijs eronder lijdt. Tegen de vestiging van de achtste medische fakulteit in Maastricht, waarvoor de Regering een voorkeur blijkt te hebben, bestaan bij ons ernstige bezwaren. Wij menen, dat er alle reden voor is om deze fakulteit in de provincie Overijssel onder te brengen. Ik ga hierop verder niet in, omdat deze aangelegenheid op een ander moment nog ter sprake zal komen.

Wat de woningbouw betreft, hopen wij, dat de geplande produktie van 125.000 woningen in 1970 zal worden gehaald. Het is hoog nodig, dat er eindelijk eens een einde komt aan de woningnood, die 25 jaar na de bevrijding nog steeds niet is opgeheven. De hoge kapitaalrente zal in dezen echter niet geringe moeilijkheden opleveren. Dit geldt vooral voor de vrije ongesubsidieerde bouw, welke sektor 25.000 woningen in 1970 moet leveren. Ook aan de krotopruiming en de stadsvernieuwing dient alle aandacht te worden gegeven. Velen moeten zich nog behelpen met een erbarmelijke behuizing. Wat de steden betreft, plaatst het sterk toenemende verkeer de gemeentebesturen voor grote problemen.

Wat de

herziening van de Grondwet

aangaat, willen wij met alle nadruk bij de Regering bepleiten om in de door haar aangekondigde voorstellen geen invoering van het distriktenstelsel op te nemen daar hiermede wel zeer ondemokratisch gehandeld zou worden, terwijl de Regering juist elders in de Troonrede te kennen geeft, dat de demokratie voor haar één der grondslagen van haar beleid vormt. Met een distriktenstelsel toch zou niet alleen worden teruggekeerd tot een stelsel, dat ruim 50 jaar geleden werd afgedankt vanwege de nadelen, die er aan zijn verbonden, maar men zou ook partijen, die serieuze beginselen vertegenwoordigen, erdoor uit de Kamer weren. Ook kunnen wij ons niet verenigen met het advies van de Staatskommissie voor herziening van Grondwet en Kieswet, waarin wordt aanbevolen de Minister-President door de kiezers te laten kiezen. Wij zien hierin een aantasting van de rechten van de Kroon, waardoor het grondwettig koningschap van het Huis van Oranje tot een leeg symbool zou worden gemaakt.

Wat de

E.E.G.

aangaat, mijnheer de Voorzitter, hebben de gebeurtenissen in Frankrijk en in Duitsland weer overduidelijk aangetoond, dat het met de E.E.G. niet gaat zoals de voorstanders ervan het zich hadden voorgesteld. Ook nu weer is gebleken, dat het eigen nationale belang een machtige faktor is, waardoor vooral de Nederlandse land- en tuinbouw alsmede de Nederlandse pluimvee houderij telkens in het gedrang komen. Vooral de sektor fruitteelt verkeert door de maatregelen van Frankrijk en Italië in een uiterst zorgwekkende positie, waarop nog wel nader zal worden teruggekomen.

Thans bepalen wij ons ertoe bij de Regering met alle nadruk te bepleiten, dat zij de nodige maatregelen in het belang der fruittelers neemt. Wat de ontwikkelingshulp betreft, handhaven wij ten volle ons standpunt, dat de bilaterale hulpverlening verre de voorkeur verdient boven de multilaterale. Wanneer honderden miljoenen voor dit doel worden uitgegeven - op de onderhavige begroting is het hiervoor uitgetrokken bedrag vergeleken met dit jaar weer met 135 min. verhoogd - is het toch een redelijke eis, dat er ook een deugdelijke kontrole op het besteden der gelden plaats heeft. Met kolonialisme heeft dit niets te maken. Ook Nederlandse bedrijven die om steun vragen - wij hebben dit kort geleden nog gezien bij de steunaanvrage van het Verolme-koncem — moeten opening van zaken geven.

Mijnheer de Voorzitter! Ik kom thans terug op de

belastingkorrektie,

die de Regering per 1 januari 1970 wil aanbrengen. Wij zijn steeds voorstanders geweest van deze korrektie, daar de rechtvaardigheid gebiedt, dat de te veel geheven loon- en inkomstenbelasting aan de belastingbetalers wordt teruggegeven. Ook de S.E.R. blijkt het hiermede in principe eens te zijn. Het verschil is alleen, dat de S.E.R. in plaats van f600 min. f450 min. terug betaald wil zien. Voorts heeft de S.E.R. geadviseerd de verhoging van de b.tw. in 1970 uit te stellen. Voor dit advies is inderdaad veel te zeggen, daar te duchten is, dat verhoging van de b.t.w. opnieuw tot stijging van prijzen zal leiden. Het is dan ook te begrijpen, dat tegen de verhoging van de b.t.w. sterk verzet is gerezen. Hierop ziende gevoelen wij ons gesterkt in onze mening, dat de Regering er beter aan zou hebben gedaan met de invoering van de b.t.w. te wachten, daar de b.t.w. dit jaar belangrijk heeft bijgedragen tot de zo sterke stijging van de prijzen; een veel sterkere stijging dan de Regering had verwacht en in uitzicht had gesteld. Ook België heeft de invoering van de b.t.w. wat uitgesteld zonder zelfs de andere Benelux-landen hiervan te voren in kennis te stellen. Italië heeft eveneens uitstel van invoering van de b.t.w. gevraagd en evenals België van de Europese Commissie verlof daartoe gekregen. Wij hadden dit dus evengoed kunnen doen, waardoor ons land veel ellende met prijsstijgingen bespaard zou zijn en waardoor een prijsstop niet nodig zou zijn geweest. Bovendien zou de Regering een teleurstelling bespaard zijn gebleven, die zij nu moet inkasseren, doordat de invoering van de b.t.w. geen voordeel heeft opgeleverd, maar een groot nadeel, zelfs van f425 miljoen. Nu is de Regering in zoverre aan het advies van de SER tegemoet gekomen, dat zij de b.t.w.-verhoging in plaats van op 1 januari 1970 op 1 juli 1970 wil invoeren. Ofschoon dit een verbetering is, komt het ons toch voor, dat hiermede de moeilijkheid niet is opgelost. Wel stelt de Regering voor voor een aantal levensmiddelen het b.t.w.-tarief te verlagen, zodat volgens haar de invloed van de tariefwijziging op de kosten van levensonderhoud zeer gering zal zijn. Het is echter in het geheel niet zeker, of de zienswijze van de Regering juist zal blijken te zijn. De gang van zaken bij de invoering van de b.t.w. heeft geleerd, dat de berekening van de Regering anders uitviel dan zij zich had voorgesteld. Wij zouden daarom gaarne van de Regering willen vernemen of zij bereid is de b.t.w. in 1970 niet te verhogen en het bedrag van f 105 miljoen, dat hierdoor wordt gemist, te vinden door verlaging van de uitgaven, die van f 27 tot f 29 miljard, dus met 8 pet. zijn gestegen. Hoewel de stijging der inkomsten op 12 pet. wordt geraamd, waardoor het tekort op de begroting voor 1970 cirka f 1 miljard lager kan worden geraamd dan voor 1969, bedraagt de stijging van uitgaven toch meer dan de toegestane 6 pet. van de stijging van het nationale inkomen.

In plaats van de trendmatige begrotingsruimte te bestemmen voor verhoging der uitgaven, geven wij er de voorkeur aan die ruimte te bestemmen voor

verlaging van de belastingen,

die reeds zulk een zware druk op de bevolking leggen. Het zwaarst wordt door de voorgestelde regeringsmaatregelen het bedrijfsleven getroffen. Dit moet van het tekort op de begroting van f645 miljoen het grootste deel dekken, namelijk f440 miljoen wegens uitstel van de afbraak van de heffing van omzetbelasting op investeringsgoederen en f50 miljoen uit handhaving van het tijdelijk tarief van de vennootschapsbelasring. Voorts wil de Regering de tijdelijke tariefwijzigingen van de accijnzen op benzine, bier en alkohol gehandhaafd zien, terwijl hetzelfde geldt voor de vermogensbelasting voor 1970/1971, die f 50 miljoen moet opleveren. Voorts wordt het wegverkeer extra belast door het voorstel de motorrijtuigenbelasting met 11 pet. te verhogen. Het bedrijfsleven wordt door de voorgestelde maatregelen dus inderdaad in niet geringe mate getroffen. Het uitstel van de huurverhoging van 1 januari 1970 tot 1 juli 1970 zal bij velen van ons volk begrijpelijk geen bezwaar ontmoeten, maar het zal daarentegen voor de huiseigenaren verre van aangenaam zijn. Ten deze heeft de Regering echter het advies van de S.E.R. opgevolgd, die ook de huurverhoging op 1 juli 1970 wilde laten ingaan.

Ten slotte vragen wij ons af of het beroep, dat de Regering op de

kapitaalmarkt

wil doen, haalbaar zal zijn. De ontvangsten bedragen volgens de raming f 26, 7 miljard, de uitgaven f28, 9 miljard. Er is dus een tekort van f2, 2 miljard. Hierbij komt nog het tekort van het Gemeentefonds ad f250 miljoen, zodat er een bedrag van bijna f 2, 5 miljard moet worden gedekt. Hiervan moet dan f850 miljoen door leningen worden verkregen, hetgeen ons inziens niet zal meevallen, te meer niet, omdat ook over 1969 nog een tekort van f650 miljoen moet worden gedekt. In totaal moet dus f 1, 5 miljard door leningen worden verkregen. Bedenkt men, dat ook voor de woningbouw kapitaal nodig is, dat de gemeenten over het nodige kapitaal moeten kunnen beschikken en dat de bedrijven toch ook kapitaal moeten kunnen verkrijgen, dan is te vrezen, dat niet alleen de rentestandaard hierdoor zal stijgen, maar ook, dat de opzet der Regering, namelijk het bestrijden van de inflatie, in het gedrang zal komen, wanneer namelijk tot monetaire financiering zal moeten worden overgegaan.

Mijnheer de Voorzitter. Ik wil het hierbij laten. Met belangstelling wachten wij het antwoord van de Regering af.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 oktober 1969

De Banier | 8 Pagina's

REDE Ir. VAN DIS

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 oktober 1969

De Banier | 8 Pagina's