Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

VAN CONFERENTIE TOT CONFERENTIE II OVERZICHT VAN DE LANDELIJKE DIACONALE CONFERENTIES

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VAN CONFERENTIE TOT CONFERENTIE II OVERZICHT VAN DE LANDELIJKE DIACONALE CONFERENTIES

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

1944-1952

24 mei 1944: vierde “Algemeene Diaconale Vergadering” te Zwolle.

Er is een brief ontvangen van “de politie-autoriteiten”, waarin toestemming tot deze vergadering gegeven wordt, “mits geen onderwerpen van politieken aard behandeld worden”.

Behandeide vragen:

1. “1. Een gezin wordt al eenige jaren ondersteund. Bij het begin der ondersteuning is gezegd, dat deze bedoeld was als “voorschot”, waarmede toen accoord gegaan werd. Het bezit echter een huis, waard plm. fl. 2500, bezwaard met een hypotheek van plm. fl. 600. Thans, nu de diaconie zekerheidsstelling vraagt in den vorm van een crediet-hypotheek, willen de betrokkenen niet meewerken, maar vinden de mondelinge belofte, dat de diaconie later bij liquidatie het voorschot terugkrijgt - en dan eest na aftrek van wat door de kinderen aan hen geleend werd - voldoende. Hoe te handelen? 2. Een lid der gemeente (zakenman) is door ziekte, tegenslagen en tijdsomstandigheden in schulden geraakt. Met een paar duizend gulden kan de zaak weer op gang gebracht worden. Het Fonds voor Bijzondere nooden wil hieraan medewerken, mits ook diaconie en familie dit doet. Is het gewenscht, dat de diaconie in dit en andere bijzondere gevallen samenwerking met genoemd fonds?” Er wordt preadvies uitgebracht; na bespreking van de vragen wordt het gesprek zonder conclusie beëindigd.

2. “Verdient het aanbeveling, dat een diaconie voor haar ambtsdragers het rouleerstelsel toepast?” Er volgt preadvies en bespreking, waarna de conclusie luidt: “De algemeene conferentie van diakenen, gehouden 24 Mei te Zwolle, spreekt uit, dat het op grand van de in het prae-advies aangevoerde motieven, zoowel voor de gesteunden als voor de diakenen aanbeveling verdient, dat eenzelfde diaken niet altijd dezelfde gezinnen bezoekt”.

3. “1. Is een diaconie verplicht inlichtingen en gegevens te verstrekken betreffende ondersteuning en ondersteunden aan overheidsinstanties? 2. Is het gewenscht en ambtelijk verantwoord, den Armenraad volledig opgave te doen van inkomsten en uitgaven met naam en bedrag der genoten ondersteuning?” Er wordt preadvies uitgebracht over deze vragen; met een bespreking zonder conclusie wordt dit punt afgerond.

4. “Kan en mag een diaconie, in gevallen waar zij understand verleent, procedeeren tegen personen, al of niet leden der kerk, wanneer nakoming van alimentatieplicht, opgelegd krachtens art. 376 e.v. van het Burg. Wetboek, achterwege blijft?” Er wordt preadvies uitgebracht; daarna wordt de adviesaanvraag besproken; er volgt geen conclusie.

Spreker is dhr. C. Drieënhuizen te Boskoop over het ontwerp “Nadere bezinning op de organisatie van het diaconaat in onze kerk”.

30 juli 1947: vijfde “Conferentie van Diakenen” te Amersfoort

Behandeide vragen:

1. “Van een gezin dat wegens werkloosheid ondersteuning behoeft is de vader Chr.Ger. en de moeder en kinderen zijn Gereformeerd. De diakenen menen dat hier fl. 20,- per week nodig is. Zij geven fl. 10,- en menen dat de andere fl. 10,- door de Ger. Kerken dienen te worden bijgedragen.” Er wordt advies uitgebracht, waarna de conclusie is dat de man het hoofd van het gezin is: “Het gezin is mitsdien in hem begrepen en de onderhoudsplicht ligt hier dus op de weg der Chr.Ger. diaconie. Daarbij is het wel gewenscht voeling te houden met de Ger. Kerk of men vrijwillig hierin wenscht mede te dragen. Dit standpunt werd ook in de oorlogstijd algemeen gehuldigd dat de gezindte van de man maatgevend was”.

2. “Behoort het steunen van christelijke bewaarschoolonderwijs te geschieden uit diaconale of kerkelijke kas?” Over deze vraag wordt preadvies uitgebracht en onderling gesproken, waarna de conclusie is: “De Diaconale Conferentie gehouden 30 juli 1947 te Amersfoort, gehoord het advies betreffende bovengenoemde vraag, is van oordeel, dat het NIET op de weg der diaconie ligt om gelden hiervoor te voteren; wenst de kerkeraad zulks te doen, dan heeft hij daartoe de vrijheid”.

Spreker is mr. TA. Versteeg te Amsterdam over het onderwerp “Noodwet Ouderdomsvoorziening (Drees)”.

13 mei 1948: zesde “Algemene Diaconale Vergadering” te Nunspeet

Behandeide vragen:

1. “Erfgenamen van een vroeger ondersteunde, gevoelen zich moreel verplicht naar vermogen terug te geven, hetgeen hun Moeder vroeger van de Kerk door middel van haar Diaconie, heeft ontvangen. Komt dit terugbetaalde geld, principieel bezien, dan aan de Kerk of aan de Diaconie?” Conclusie uit preadvies en discussie: “Naar aan-leiding van vraag I, spreekt de conferentie uit, dat vroeger van de Diaconie ontvangen gelden, indien deze worden terugbetaald, deze gelden voor de Diaconie zullen worden bestemd”.

2. “In hoeverre is een Diaconie verplicht een gezin te ondersteunen waarvan de Moeder patiënt is, en de Vader niet voldoende doorzettingsvermogen bezit om zijn positie te verbeteren, door weliswaar zwaardere maar ook meer lonende arbeid te gaan verrichten. Heeft hier de Diaconie een taak of…. hoe moet met zulk een gezin gehandeld worden?” Conclusie uit preadvies en discussie: “De conferentie enz. spreekt, naar aanleiding van vraag 2, als haar conclusie uit, dat de vader allereerst tot meer doorzettingsvermogen moet worden aangezet om zijn positie te verbeteren; vervolgens, dat in zulk een gezin door gaven in natura kan worden voorzien; voorts, dat hier een bijzondere taak Iigt voor de kinderen, indien deze kunnen bijdragen; tenslotte, dat de Diaconie in het algemeen verplicht is, zulk een gezin, hoewel met grote voorzichtigheid, te steunen”.

3. “Is het niet noodzakelijk het houden van provinciale of classicale conferenties voor diakenen te bevorderen?” Conclusie uit preadvies en discussie: “De conferentie, enz. spreekt, naar aanleiding van vraag 3, als haar conclusie uit, dat het niet alleen wenselijk, maar beslist noodzakelijk is, dat voortaan jaarlijks Classicale Diaconale conferenties zullen worden gehouden. Zij benoemt thans een commissie, die deze conferenties zal voorbereiden, welke zo mogelijk reeds eind 1948 zullen worden gehouden”.

4. “Is het wenselijk en mogelijk te komen tot uitgave van een eigen Diaconaal Handboek en van een eigen voorlichtingsblad (eventueel met ouderlingen en Predikanten)? Zo ja, kunnen er dan op korte termijn stappen in die richting gedaan worden (b.v. door het benoemen van een Commissie ter verdere bestudering en voorbereiding). Zo neen, Iigt het dan niet op onze weg ons collectief te abonneren of op z’n minst alle Diaconieen met klem te adviseren kennis te nemen van hetgeen in de Geref. Kerken op Diaconaal gebied geboden wordt? We denken hier met name aan het laatst versehenen Handboekje 1947 en aan het Diaconaal-Correspondentieblad”. Conclusie uit preadvies en discussie: “De conferentie, enz. spreekt naar aanleiding van vraag 4, als haar conclusie uit, dat het zeer wenselijk is, te komen tot de uitgave van een Diaconaal Correspondentieblad. Zij draagt het comité op te trachten dit plan tot uitvoering te brengen”.

Spreker is ds. Joh. Prins over het onderwerp “De Kerkelijk-sociale werker”.

7 april 1949: zevende “Landelijke Diaconale Conferentie” te Amersfoort

Het Comité meldt de uitgave van een maandelijks “vakblad” te hebben overwogen, maar niet aan te durven. Met name omdat men te weinig kopij verwacht, daar er in eigen kerkelijke pers ook van de kant van de predikanten nooit iets over het diaconaat te lezen valt. Men besluit, dat het comité zoals tot dusver uit ouderlingen en diakenen blijft bestaan, maar dat “elk hun afdeling”zal behandelen, wat tot nu toe niet gebeurde. Sprekers zijn ds. A. Bikker over het onderwerp “Zijn onze Diaconieën ook gehouden steun te verlenen aan de kerken op ons Zendingsterrein?” en ds. L.S. den Boer over “Het praktische werk der Diaconieën”.

20 april 1950: achtste “Landelijke Diaconale Conferentie” te Utrecht

Besloten wordt tot de uitgave van een “Centraal Diaconaal Orgaan”over te gaan, waarvoorals redactie wordt benoemd: CA. Walhof, M.D. Stafleu en H. Ramaker.

Behandeide vragen:

1. Over de “Gezinszorg” zijn vragen gesteld betreffende “a. organisatie in eigen gemeente, b. samenwerking in interkerkelijk verband, c. samenwerking met andere, neutrale instellingen, d. aanvaarding van overheidssubsidie”. Conclusie uit preadvies en discussie: “…Indien aan de organisatie in eigen gemeente, in de practijk niet op behoorlijke wijze is te voldoen, is samenwerking in interkerkelijk verband met verenigingen van positief christelijke richting geboden, hetzij in Stichtings- hetzij in Verenigingsvorm. Aisdan is er geen principieel bezwaar tegen het aanvaarden van Subsidie van Gemeente en/of Rijk”.

2. “Welk standpunt hebben de Diaconiën in te nemen ten opzichte van steun aan kleine middenstanders, die in moeilijkheden zijn geraakt tengevclge van: a. ziekte, b. de tegenwoordige economische omstandigheden”. Na preadvies en discussie acht men het beraad nog niet rijp genoeg om tot een conclusie te komen.

3. “Hoe wordt de practische uitvoering gezien inzake onze roeping ten opzichte van de verzorging van hulpbehoevende ouden van dagen?” Mede door het ontbreken van een preadvies kan het hier niet tot een conclusie komen.

4. De verhouding van de diaconie tot de Rudolphstichting “wat betreft het zich financieel garant stellen voor een opname in genoemde Stichting”. Na preadvies en discussie is de conclusie: “De Diaconie behoort te worden belast met de duurzame verzorging van verwaarloosde kinderen. Juist omdat het hier betreft leden en doopleden onzer Kerken, die zichzelf verwaarloosd hebben of door hun ouders verwaarloosd zijn. Om deze kinderen een Christelijke opvoeding te geven is het veelal noodzakelijk dat zij niet in gezinsmilieu blijven en behoren ze daarom ook niet in ons Weeshuis b.v. opgenomen te worden. Wat betreft de z.g.n. criminele kinderen heeft een Christen-ouder niet alleen het recht maar ook de plicht te eisen dat zijn kind in een Christelijke inheriting wordt opgenomen. Wanneer de Overheidsinstanties een andere inrichting op het oog zouden hebben, dan moet een Christen-ouder hiertegen bezwaar maken. Indien deze ouder de hulp van een Diaconie hiervoor nodig heeft, ligt het op de weg van die Diaconie om deze hulp te verlenen. Daarom kan het voor een Diaconie geen bezwaar zijn, de gevraagde garant-verklaring te verstrekken aan de “Rudolphstichting””.

5. “Hoe te handelen met een lid, dat na een kortstondig verblijf in een bepaalde gemeente, vertrekt, volgens verkregen inlichtingen meerdere woonplaatsen heeft gehad, maar nooit de attestatie heeft ingeleverd, thans een vaste woonplaats kiest en bij de diaconie ter plaatse ondersteuning verzoekt?” Er wordt besloten na preadvies en discussie hierover geen conclusie op te stellen.

6. “Tot in welke graad is men verplicht financiële steun te verlenen aan behoeftige familieleden? en: Indien de kinderen in Staat zijn hun ouders te ondersteunen, doch beide partijen weigeren medewerking, hoever gaat dan de verplichting van de Diaconie?” Na preadvies en discussie worden over deze en volgende vragen geen conclusies getrokken.

7. “Indien een ondersteunde een keer of meerdere malen een gift ontvangt van derden, is hij dan verplicht hiervan kennis te geven aan de betrokken Diaconie?”

8. “Moet voldaan worden aan het verzoek van het gemeentebestuur, om elk jaar de vragenlijsten in te zenden inzake de namen, ouderdom en bedrag ter ondersteuning van onze bedeelden?”

9. “Hoe te handelen, indien blijkt, dat bij het overlijden van een ondersteunde, die door de Diaconie werd onderhouden en van tijd tot tijd aanvullende steun ontving van de familie, nog eigendommen aanwezig zijn? Heeft de Diaconie in dit geval rechten, is het geoorloofd deze te doen gelden en zo ja, op welke wijze moet hier worden opgetreden?”

De vragen 10 en 12 worden niet ter vergadering behandeld, maar in Diaconaal Contact besproken. Deze vragen gaan over: “De diaconie en de afvaardiging naar de meerdere vergaderingen” en “Financiële samenwerking tussen de Diaconiën”.

11. “Het wordt van belang geacht ter conferentie een toelichting te geven op het formulier ter bevestiging van ouderlingen en diakenen en wel meer bepaald ten aanzien van de vermaning: “Die gestolen heeft, stele niet meer, maar arbeide Never, werkende met zijn handen wat goed is, opdat hij hebbe mede te delen dengene die nood heeft”. Verder wordt de vraag gesteld, of het aanbeveling verdient, deze zinsnede uit het formulier te schrappen.

19 april 1951: negende “Landelijke Diaconale Conferentie” te Utrecht

Behandeide vragen:

1. “Gaat in onze kerken het werk der barmhartigheid niet te veel verloren door de veelszins zakelijke kant, die men er aan geeft? Worden de diakenen daardoor niet meer ambtenaren dan dienaren van Jezus Christus, de Barmhartige Hogepriester? Moet het ons daarom eigenlijk nog verwonderen, dat vele nooddruftigen zich liever wenden tot Sociale Zaken en dergelijke instellingen, dan tot de diaconie? Is het dan ook niet dringend nodig, dat de diakenen zich bezinnen op het werk der barmhartigheid naar de eis van Gods Woord?” Na preadvies en discussie wordt geconcludeerd: “Het Diaconale werk is zo veel-omvattend, dat de Diakenen zich voortdurend moeten bezinnen op hun roeping, opdat zij in de praktijk mogen uitkomen als dienaren van Jezus Christus, de Barmhartige Hogepriester. in dit verband is het noodzakelijk dat de diakenen in eigen gemeente naar wegen zoeken om principiële voorlichting te geven omtrent de dienst der Barmhartigheid. Enerzijds om te voorkomen dat behoeftigen zich liever wenden tot de dienst der Sociale Zaken of andere instellingen en anderzijds opdat de kerk haar verplichtingen van Godswege goed worde duidelijk gemaakt, opdat daaraan ook financieel zal kunnen worden voldaan, terwijl de conferentie het op prijs stelt in woord en geschrift te worden voorgelicht omtrent de samenwerking van alle Kerken in z.g. gecentraliseerde Kassen”.

Spreker is prof. J. Hovius over het onderwerp “De plaats van de Diaken in de Kerkeraad.” Deze rede is afzonderlijk uitgegeven.

24 april 1952: tiende “Landelijke Diaconale Vergadering te Utrecht

Spreker ds. G. Bukes over het onderwerp “De verhouding diaconale zorg en overheidszorg in de practijk”.

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 oktober 1992

Ambtelijk Contact | 20 Pagina's

VAN CONFERENTIE TOT CONFERENTIE II OVERZICHT VAN DE LANDELIJKE DIACONALE CONFERENTIES

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 oktober 1992

Ambtelijk Contact | 20 Pagina's