Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Interview

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Interview

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

Naam: Dick Slump (1952) Studie: Nederlands recht, Rijksuniversiteit Groningen (RUG) (1970 – 1976) Studentenvereniging: Gereformeerde Studentenvereniging Groningen (1970 – 1976) Huidige functie: lid van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State E-mail: dac@slumponline.nl; d.slump@raadvanstate.nl

Hoe zien uw dagelijkse bezigheden er uit?
Ik ben sinds 2002 werkzaam als rechter bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS). Daarvoor heb ik gewerkt bij de rechtbank Utrecht, de laatste jaren als voorzitter van de sector bestuursrecht en in die hoedanigheid was ik ook lid van het bestuur van de rechtbank. De ABRS is de hoogste rechter in Nederland als het gaat over besluiten van de overheid, voorzover het (hoger) beroep daartegen niet uitdrukkelijk bij een andere rechter is ondergebracht. Dat laatste is bijvoorbeeld het geval met belastingzaken (de Hoge Raad der Nederlanden) en met het ambtenaren- en het sociale-zekerheidsrecht (de Centrale Raad van Beroep). Officiële benaming van mijn functie is: Staatsraad in buitengewone dienst (i.b.d.), een aanduiding die nog stamt uit de tijd dat de Raad van State nagenoeg geheel uit ‘gewone’ staatsraden bestond, aangevuld met een enkel ‘buitengewoon’ lid, meestal honorair, dat wil zeggen bij wijze van erebaan. De ‘gewone’ leden hielden zich voornamelijk bezig met de hoofdtaak van de Raad van State, het adviseren van de regering over wetsvoorstellen. In de loop van de tijd is de rechtsprekende taak van de Raad van State steeds belangrijker en omvangrijker geworden. Om deze taak goed te kunnen verrichten zijn bij de Raad van State steeds meer staatsraden i.b.d. benoemd. Deze hebben uitsluitend een rechtsprekende taak; zij adviseren dus niet over wetsvoorstellen. Hun positie in de Afdeling bestuursrechtspraak is gelijk aan ‘gewone’ staatsraden.

Er ligt op dit moment een wetsontwerp tot wijziging van de Wet op de Raad van State bij de Tweede Kamer. Als dit ontwerp de eindstreep haalt, zal de Raad van State uit twee afdelingen bestaan (wetgeving én bestuursrechtspraak), elk met voldoende staatsraden. De archaïsche naam staatsraad i.b.d. verdwijnt dan als een vlag die wordt weggeworpen omdat ze de lading allang niet meer dekt. De Afdeling bestuursrechtspraak bestaat uit vijf Kamers. Ik ben één van de twee plaatsvervangend voorzitters van Kamer 3, de Kamer die hoger beroepen behandelt tegen uitspraken van rechtbanken, met uitzondering van het vreemdelingenrecht. Mijn dagelijkse bezigheden bestaan voor het grootste deel uit het voorbereiden en het uitwerken van zittingen. Ik ‘zit’ gemiddeld drie dagen in de twee weken, als lid van de meervoudige kamer met drie rechters, als enig lid van de enkelvoudige kamer en als kortgedingrechter. Daarnaast ben ik als (plaatsvervangend) kamervoorzitter mede verantwoordelijk voor de voortgang van het werk in de kamer en voor het bewaken van de kwaliteit van de uitspraken. Voor een rechter in hoogste instantie is het zorgen voor inhoudelijke rechtseenheid erg belangrijk. Daarom besteed ik veel aandacht aan de consistentie van uitspraken en aan het bevorderen van een heldere systematiek.

In hoeverre bent u in uw studie gevormd voor uw werk als rechter?
Ik heb in Groningen rechten gestudeerd met als hoofdrichting burgerlijk recht. Die keuze was niet principieel; ik had ook interesse in het staats- en bestuursrecht. Beslissend voor het uiteindelijke accent op het burgerlijk recht was de komst van de nieuwe hoogleraar op dit rechtsgebied, prof. mr. C.H.J. Brunner. Zijn inaugurele rede maakte grote indruk op mij, niet zozeer vanwege het onderwerp, maar omdat hij het recht benaderde op een wijze die mij zeer aansprak. Brunner was afkomstig uit de rechtspraktijk en dat was goed te merken. Hij maakte duidelijk dat het recht op systematische wijze moet worden beoefend maar tegelijk sterk gericht moet zijn op de praktische uitwerking in het leven van alledag. Achteraf gezien denk ik dat hij op dat moment verwoordde wat mij intuïtief in het recht aantrok. Ik heb bij hem een tijd als student-assistent gewerkt en ook mijn scriptie geschreven. Daarbij ben ik mede begeleid door Fokko Oldenhuis, toen wetenschappelijk medewerker bij de vakgroep burgerlijk recht en nu tevens bijzonder hoogleraar Recht en Religie in Groningen. Fokko was overigens enkele jaren daarvoor mijn ‘studentenpa’ op de GSVG en nu nog hebben wij geregeld contact, onder andere vanwege onze betrokkenheid bij vragen op de grens van kerk en recht. Zo heb ik bijvoorbeeld op verzoek van Fokko een nawoord geschreven bij de gebundelde bijdragen van het door hem georganiseerde congres over de arbeidsrechtelijke positie van de predikant.1

De totstandkoming van mijn doctoraalscriptie over ‘Risicoaanvaarding en onrechtmatige daad’ is – ook achteraf gezien - wel typerend voor mijn visie op het recht. Een onderwerp met een sterk praktische impact en met belangrijke systematische elementen. Wat is de positie van iemand die zich bewust in een situatie brengt waarin hij een (groot) risico loopt op schade aan lijf en goederen, als vervolgens dat risico zich ook verwezenlijkt? Hoe zit het dan met de aansprakelijkheid? Een bekend voorbeeld: de lifter die gewond raakt bij een auto-ongeluk dat wordt veroorzaakt door degene die hem gratis meeneemt. Heeft de lifter bij het instappen aanvaard dat hij dat voor eigen risico doet? Heft de houding van degene die het risico aanvaardt de onrechtmatigheid op van de daad die door een ander is veroorzaakt? Waarom zou dat zo zijn? Wat heeft dat voor gevolgen voor de mogelijkheid van schadevergoeding? Vraagstukken met morele aspecten, waarvan de theoretische duiding onmiddellijk gevolgen heeft voor de mogelijkheid van gehele of gedeeltelijke schadevergoeding.

Hoe kijkt u aan tegen het recht als wetenschap?
De vraag of rechtsgeleerdheid wel een wetenschap is, interesseert me niet zo; wel de combinatie van een goede samenhang in het recht en de praktische gerichtheid. Dat maakt het recht en de toepassing daarvan tot een boeiende bezigheid.

Heeft u vanuit uw studententijd op geloofsgebied dingen overgehouden waar u nog iets mee doet?
Mijn studententijd is waarschijnlijk van grote waarde geweest voor mijn geloofsontwikkeling. Als ik terugkijk op die periode heb ik het gevoel dat de dingen die toen belangrijk waren dat nog steeds zijn. Op de GSVG heerste een gezonde sfeer. Er was geen sprake van zich afzetten tegen thuis, de kerk en het geloof. Ik herinner me zeer opbouwende bijbelkringen. De intensieve bespreking van Prediker en het evangelie van Johannes heeft bij mij het besef doen groeien dat de bijbel helemaal niet ver van de werkelijkheid staat, maar dat we daarin God ontmoeten in zijn spreken en handelen. Tot op de dag van vandaag verwonder ik me over het feit dat je nooit uitgeluisterd en uitgelezen raakt als je met Gods Woord in aanraking komt. Kerkgang was toen en is nu nog vanzelfsprekend. Het is prachtig om als gemeente iedere zondag in alle rust samen te komen in een eredienst waar het samen luisteren naar de verkondiging in alle facetten de boventoon voert. Het gaat om de boodschap van redding en herstel, niet alleen van personen, maar ook van de schepping. Hoe belangrijk is het dat in de prediking de hele bijbel aan bod komt en dat Gods boodschap niet versimpeld wordt. Voordat je het weet ontstaat er een Godsbeeld dat geen recht doet aan de manier waarop God zelf zich in woord en daad heeft doen kennen in de bijbel. Ik kijk in dit verband met gemengde gevoelens naar zogenoemde laagdrempelige kerkdiensten waarin met allerlei middelen wordt getracht de boodschap over te brengen op het niveau van de mogelijke onwetende onverwachte gast. De kerkdienst is primair een samenkomst van de gemeente, die geen melkvoeding maar vaste spijs nodig heeft, en geen evangelisatiebijeenkomst of kinderclub. Er is niets mis mee als kinderen en gasten niet alles meteen begrijpen. Daar ligt een mooie taak voor ouders en kerkgangers om de boodschap via maatwerk te verduidelijken. Belangstelling voor theologie is in mijn studententijd ontstaan en gegroeid. We hadden een dispuut over moderne theologie aan de hand van het boek van W.G. de Vries: Het eeuwig evangelie en de vierde mens, dat enorm populair bleek bij de eerstejaars. Toen ik in de senaat zat, hebben we ook als jaarthema gekozen ‘Theologie en maatschappij in de twintigste eeuw’, waarin naast aandacht voor Bultmann, Moltmann en Bonhoeffer ook een lezing was gewijd aan K. Schilders De Openbaring van Johannes en het sociale leven. Samen met mijn vrouw Ida, die ik op de GSVG heb leren kennen, ben ik lid van een theologische leeskring in Capelle aan den IJssel, bestaande uit ‘leken’ en predikanten. We bespreken boeken als De Kring rond de Messias van A. van der Beek en Als in een spiegel: God kennen volgens Calvijn en Barth van C. van der Kooi. Dat is pittige literatuur, maar heel vormend en inzichtgevend. Ik verbaas me erover dat er binnen de kerken vaak zo weinig belangstelling is voor het dieper doordenken van de betekenis van de bijbel in al haar facetten voor wat er speelt in kerk en maatschappij. Het gemak waarmee afstand wordt genomen van overtuigingen die tot voor kort binnen de vrijgemaakte kerk buiten discussie stonden werkt vervreemdend. Zelfs een confrontatie met het verleden wordt vaak overbodig geacht. Je moet met je tijd meegaan, jazeker, maar het lijkt me toch niet onbelangrijk om te weten waarheen en om daarbij de band met ons voorgeslacht te bewaren. Het evangelie is toch niet bij ons begonnen?

Hoe vindt u verder uw weg als academicus in de kerk?
Ik heb nooit de neiging gehad om mij als academicus verheven te voelen boven anderen omdat ik gestudeerd heb. Ik kan jaloers zijn op mensen die voornamelijk met hun handen werken en daar mooie dingen mee doen. Bij de recente renovatie van ons kerkgebouw heb ik daar prachtige staaltjes van gezien en ik heb ook twee schoonouders die daarin uitblinken. Ik probeer mijn gaven zo goed mogelijk in te zetten in de kerk, als het kan ook op terreinen die verband hebben met mijn studie. Ik denk bijvoorbeeld met heel veel genoegen terug aan een project van het GWG, waarin predikanten en juristen zich samen hebben gebogen over de opzet van een goede appèlprocedure in de vrijgemaakte kerken.2 Uit eigen ervaring als ouderling en uit vele signalen uit de breedte van de kerk was duidelijk geworden dat de manier waarop de ‘kerkelijke rechtspraak’ verliep veel onvrede veroorzaakte. Elementaire beginselen van een eerlijk proces, die je alle in de bijbel kunt terugvinden3, werden nogal eens verwaarloosd. Er was lang niet altijd hoor en wederhoor, waarbij partijen ook op elkaars schrijven en spreken kunnen reageren. Op classisniveau bleek soms een gebrek aan een onafhankelijke en onpartijdige beoordeling. Zo ontstonden er nieuwe bezwaren over de manier waarop het appèl was behandeld. Als een bezwaarde dan door ging met appelleren, eerst naar de PS en dan naar de GS, zag je het conflict niet zelden verschuiven van de inhoud van het oorspronkelijke geschil naar klachten over de procedure. Inmiddels is er gelukkig veel verbeterd. Daarbij blijft het zoeken naar een goed evenwicht. Het gevaar voor juridisering van kerkelijke conflicten ligt steeds op de loer (overigens naar mijn overtuiging en ervaring niet het gevolg van de betrokkenheid van juristen bij de appèlprocedures), en bovendien blijft het in de kerken blijkbaar moeilijk om je neer te leggen bij een eindbeslissing. De uitzondering van artikel 31 van de Kerkorde biedt regelmatig een alibi om de besluiten van meerdere vergaderingen als kerkelijke rechter naast je neer te leggen. Men accepteert alleen besluiten die samenvallen met de eigen visie. Daarmee wordt de essentie van rechtspraak gemist.4 Ik probeer ook zelf daadwerkelijk een bijdrage te leveren aan een verantwoorde kerkelijke rechtspraak als lid van deputaten appèlzaken van de Generale Synode

Hoe kijkt u aan tegen de verhouding tussen geloof en wetenschap?
Mijn lidmaatschap van de GSVG heeft ook op dit punt grote betekenis gehad. Dat begon al direct bij gesprekken in het novitiaat met ouderejaars. Ik herinner me nog hoe een ouderejaars, ik meen Jan Greving, de spanning tussen geloof en wetenschap relativeerde met het hypothetische voorbeeld van Adam die twee weken na de schepping werd onderzocht door een bioloog uit het heden (1970). Deze bioloog kwam langs een volstrekt wetenschappelijk verantwoorde methode tot de conclusie dat hij te maken had met een volwassen man van omstreeks 30 jaar. Dat Adam slechts twee weken oud bleek te zijn, was niet het gevolg van onwetenschappelijk onderzoek, maar van een wereld- en wetenschapsbeeld dat geen rekening hield met de schepping van de mens. Ik gebruik het voorbeeld nog steeds wel eens in gesprekken met studerende jongeren op huisbezoek. Het maakt duidelijk dat je steeds bedacht moet zijn op uitgangspunten en vooronderstellingen bij wetenschappelijk onderzoek en wetenschappelijke theorievorming. In dit opzicht waren de colleges van professor Dengerink in het kader van de bijzondere leerstoel Reformatorische wijsbegeerte ook vormend. Een expliciete belangstelling voor filosofie heb ik echter nooit ontwikkeld. Heel ontdekkend voor mij was in die tijd het boekje Godsdienst in een geseculariseerde wereld van Lesslie Newbigin. Ik heb deze Aulapocket in 1974 gekocht. Nu ik het weer inkijk zie ik dat het vol staat met strepen, uitroeptekens en vraagtekens die een aardig beeld geven van de existentiële vragen die me toen bezighielden. Ik geef hier een citaat over de spanning tussen bijbel en wetenschap dat ik heb opgezocht, omdat me die na ruim dertig jaar in de kern nog helder voor ogen staat. Het was voor mij destijds een eye-opener, een sleutelpassage. Ik zie dat ik er twee grote uitroeptekens bij heb gezet!

“Mensen die dood en begraven zijn gedurende drie dagen, staan niet meer op uit de dood en gedragen zich niet zoals van Jezus wordt gezegd. Dit feit was welbekend voordat de moderne wetenschappelijke inzichten opkwamen. Het is werkelijk nogal absurd om te beweren, zoals Bultmann doet, dat een mens die elektrisch licht gebruikt, dingen als deze niet kan geloven. Het is niet meer en niet minder moeilijk in de opstanding te geloven na de uitvinding van het elektrisch licht dan ervoor. Evenmin is dit geloof meer of minder aannemelijk na het loslaten van de voorstelling dat het heelal drie verdiepingen heeft en de aarde plat is. Al dit gepraat is van geen belang voor het onderwerp. Het is nooit te eniger tijd mogelijk geweest de opstanding van Jezus in te passen in enige wereldbeschouwing, behalve in de wereldbeschouwing waarvan ze zelf de basis is. Dit geeft geen antwoord op alle vragen, maar het ruimt een heleboel onzin op.”5

Dit heerlijk nuchtere geluid heb ik meegenomen uit mijn studietijd en ik vind het nog steeds heel bevredigend. Het behoedt je voor krampachtigheid in gesprekken met atheïsten, agnostici en andere ‘gelovigen’. De vraag is of je werkelijk ruimte laat voor geloof in God, wiens plannen en wegen onze plannen en wegen ver te boven gaan, zo ver als de hemel hoog is boven de aarde (Jesaja 55,9). Als we ons zo afhankelijk weten van die almachtige God, die tegelijk onze Vader wil zijn in Christus, dan kunnen we leven met (nog) onbeantwoorde vragen over geloof en wetenschap en kunnen we in alle vrijheid telkens weer nieuwe ontdekkingen doen in de bijbel.

Ervaart u een spanning tussen rechtspraak en geloof?
Luther zei al dat de jurist, anders dan de theoloog, omgaat met wereldlijke en tijdelijke zaken. Luther had het niet zo op met juristen. Remmelink zoekt de oorzaak van diens houding onder andere in het feit dat Luther een gevoelsmens was: “Het voor een goede rechtsbeslissing noodzakelijke stap voor stap ontwikkelen van de gedachten was niets voor hem.”6 Toch is het deze praktijk van rechtsvinding die ik samen met mijn in meerderheid niet-christelijke collega’s uitvoer, en die het ambt van rechter boeiend maakt. Het is opmerkelijk dat je in het overgrote deel van de zaken moeiteloos tot een gemeenschappelijk oordeel komt, ondanks het verschil in levensbeschouwing. Rechtspraak is een ambacht dat je samen uitvoert en waarbij in de meeste gevallen levensbeschouwelijke verschillen geen grote rol spelen. Ongetwijfeld hangt dat samen met het feit dat een rechter moet beschikken over een brede kijk op de maatschappij, zich moet kunnen inleven in de verschillende belangen die er spelen, en altijd op zoek moet zijn naar een oplossing die het praktisch gezien weer mogelijk maakt dat het leven voortgaat. Hij moet bovendien niet bang zijn afstand te nemen van de waan van de dag. Het is zijn tweede natuur om recht te spreken volgens het in Nederland geldende recht en niet volgens zijn persoonlijke levensovertuiging. Daar wordt hij op geselecteerd. Rechtspreken vindt per definitie plaats in een onvolmaakte, door het kwaad aangetaste wereld. Marten Toonder liet in één van zijn Bommelverhalen Bul Super al eens een krachtige omschrijving geven van het recht: “Recht is krom dat verbogen is.” Een mooiere definitie heb ik nog niet gezien. Het recht moet de boel leefbaar houden. Het is voor een christen geen schande om in deze overheidsdienst werkzaam te zijn. Ik ben in de praktijk nog geen situatie tegengekomen waarin ik me om principiële redenen heb moeten verschonen. Als ik een bepaalde zaak bewust niet mee beslis, dan is dat omdat ik de schijn van partijdigheid wil vermijden. Daarin ben ik bepaald niet uniek; er is een breed gedragen cultuur onder de rechters in ons land om niet mee te oordelen in zaken waar men objectief of subjectief te dicht bij zit. Aan de andere kant kan ik me ook geen zaak herinneren waarin ik als het ware in een spagaat terechtkwam, omdat het Nederlandse recht haaks stond op mijn geloofsovertuiging, ook al ben ik niet met alle uitspraken even gelukkig. Een uitspraak die het recht op subsidie voor de ‘abortusboot’ bevestigt staat toch verder van mijn eigen levensovertuiging af dan een uitspraak die het recht op bekostiging van het bijzonder onderwijs onderstreept. Ik heb niet de indruk dat ik minder serieus word genomen omdat ik christen ben. Serieus genomen worden heeft in de eerste plaats te maken met de wijze waarop je je vak uitoefent en de deskundigheid die je hebt. Daarnaast gedraag ik me als een gewoon mens en niet als een kluizenaar die plotseling in de bewoonde wereld verzeild is geraakt. Ongetwijfeld zal een collega tijdens een discussie aan de lunch over alles wat er in de wereld speelt wel eens zijn of haar eigen gedachten hebben over mijn christelijke levensovertuiging. Maar dat is andersom ook het geval. Omdat ik over het algemeen behoorlijk rationeel overkom, vraagt men zich ook wel eens openlijk af hoe dat te rijmen is met dat ‘ouderwetse’ en ‘irrationele’ christelijke geloof. Ik probeer dan zo duidelijk mogelijk over te brengen waar ik voor sta. De erkenning van het bestaan van God en de betrouwbaarheid van zijn openbaring in de bijbel rusten niet op mijn verstandelijke vermogens. Het is het in de loop van de jaren steeds sterker wordende geloof dat er veel meer is dan wij bevatten kunnen. De mens moet ook daarin zijn grenzen kennen. Ik probeer uit te leggen dat iedere zondag tot rust komen en twee keer naar de kerk gaan om Gods Woord te horen te vergelijken is met de noodzaak om elke dag te eten. Het is van levensbelang.

Wat zou u een christenacademicus willen meegeven?
Drie dingen: vakbekwaam zijn in je werk, je niet schamen voor het evangelie en niet bang zijn om vragen die er zijn in het spanningsveld tussen geloof en de waarneembare werkelijkheid onbeantwoord te laten als je het antwoord niet weet. Een mens weet immers niet alles.

Noten
1 Oldenhuis, F.T. (red.) (2007). Predikant tussen baan en ambt. Heerenveen: Protestantse Pers.

2 Zie Rouw, M.A., Velde, M. te, (red.) (1997). Recht doen aan bezwaarden: een ontwerp appèlprocedure voor de Gereformeerde kerken (vrijgemaakt). GWG-publicatie nr. 2. Zwolle: GWG

3 Zie mijn bijdrage ‘Bijbelse principes voor het (kerkelijk) procesrecht’. In: Blok, A.H., Ploeg, T.J. van der, Senf A.D. (2000), Welles, nietes: omgang met conflicten. Zoetermeer: Boekencentrum / Utrecht: ICS.

4 Zie het zeer verhelderende co-referaat van mr. P. Lourens op de studieconferentie van deputaten appèlzaken GS op 11 november 2006. Deze bijdrage is te vinden op www.kerkrecht.nl, onder de rubriek Documentatie

5 Newbigin, L. (1968). Godsdienst in een geseculariseerde wereld. Utrecht/Antwerpen: Het Spectrum, 56-57.

6 Remmelink, J., (z.j.). Luther en het recht. Serie Luther en de wereld. Nederlandse Bond Maarten Luther.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.forumc.nl/radix

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 juni 2008

Radix | 75 Pagina's

Interview

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 juni 2008

Radix | 75 Pagina's