Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

reflexen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

reflexen

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

W. van 't Spijker

Van tijd tot tijd verschenen binnen deze kolommen beschouwende opmerkingen over wat er tijdens synodezittingen van de Hervormde Kerk zo al ter sprake kwam. Op die manier had de lezer de gelegenheid om door het oog van een spiegelreflexcamera scherpe waarnemingen te doen. Synodale bezigheden spelen zich lang niet altijd in het openbaar af en dat is ook maar goed. Maar wat er op de manier van besluiten naar buiten komt kan soms van vérstrekkende betekenis zijn.

De synode van de Christelijke Gereformeerde Kerken Amersfoort 1980.

Begin oktober werd de laatste zitting gehouden van de meest brede vergadering van de Christelijke Gereformeerde Kerken. Binnen een zeer redelijk tijdsbestek was een aantal zaken behandeld, die lang niet alle voor onze lezers van betekenis zijn en het zou buiten alle proporties gaan wanneer we een overzicht zouden geven van wat er allemaal aan de orde kwam. Maar misschien is het niet geheel zonder betekenis wanneer ik voor de lezers van Theologia Reformata even een paar momenten uit deze synode probeer uit te lichten. Men mag beslist niet zeggen, dat de pers aan die momenten geen aandacht, of alleen maar een eenzijdige aandacht heeft besteed. Maar ieder heeft zo zijn eigen kijk op de dingen. En soms is de manier waarop een journalist tegen een synodale vergadering aankijkt toch een heel andere, dan die van iemand die op een of andere manier bij de vergadering zelf betrokken is.

Wanneer ik probeer te overwegen welke punten hier in aanmerking komen, zijn het er vooral drie, die kunnen worden aangeduid als zaken van kerkelijke eenheid, kerkelijk lied en kerkelijke samenwerking.

Wat de kwestie van de kerkelijke eenheid betreft, lijkt het wel het minst voor de hand liggend om daarover in Theologia Reformata te schrijven. Toch kan een gereformeerd mens er beslist wel heel gewichtige redenen voor aanvoeren.

In de eerste plaats is de gereformeerde theologie, die wij, ik raag wel zeggen met ons tijdschrift van harte liefhebben en proberen te bevorderen, eenvoudig ondenkbaar zonder de éne gereformeerde kerk. Wie ooit een blik geslagen heeft in Calvijns Institutie en daar een stuk over de kerk las, zal een soort schrikreactie hebben gekregen. Hoe vér gaat Calvijn als het om die eenheid te doen is! Hij zou in de meest letterlijke zin bijzonder ver hebben willen gaan. Hij zag niet tegen de moeite van oceaanreizen op wanneer hij iets voor die eenheid zou kunnen doen. Maar op zijn studeerkamer ging hij niet minder ver.

Elk zoeken naar een volmaakte kerk wijst hij zonder meer af. Scherp is hij in het weerleggen van de argumenten van donatisten uit vroeger tijd en van anabaptisten uit eigen tijd. En heel scherp in het afwijzen van elke vorm van separatisme. Calvijn stond daarin beslist niet alleen. Misschien heeft hij in dit stuk van zaken veel geleerd van Bucer, die wel de eenheidsmaniak werd genoemd, maar die naar mijn gedachte hetzelfde ideaal koesterde als Calvijn. En het zou bijzonder interessant zijn, wanneer men het eenheidsstreven van verschillende gerenommeerde theologen uit de gereformeerde traditie eens aan een nader onderzoek zou onderwerpen. Vandaar dat het eenvoudig niet vreemd mag zijn wanneer er op deze plaats eens over wordt gesproken, al was het mogelijk alleen maar om te zien, hoe ver wij allen in dit stuk van huis zijn. Het kerkbegrip is theologisch gezien een van de belangrijkste stukken uit het gereformeerde denken. Het is ook een van de gevoeligste stukken. Over andere zaken kan men soms nog beschouwenderwijs spreken. Maar hier gaat het onmiddellijk ook om de vraag van de kerkelijke practijk. Ik kan mij niet indenken dat er op het punt van het belijden omtrent de kerk onder onze lezers grote verschillen bestaan. Over het algemeen zal de confessionele lijn hier wel de hoofdlijn zijn, waarlangs men denkt. Maar de practijk verschilt onder ons nog al wat. Daarop hier nader in te gaan heeft geen zin, het lijkt zonder meer duidelijk. De vraag is of wij onze werkelijkheid kunnen afstemmen op het gemeenschappelijke in onze confessionele verbondenheid. En nu moet ik zeggen, dat slechts min of meer zijdelings deze zaak ter sprake kwam op de vergadering van de synode der Christelijke Gereformeerde Kerken. Bij een klein onderdeel werd even een moment in deze richting gedacht. Het was bij de behandeling van wat gemeld werd omtrent de activiteiten van het Contact Orgaan van de Gereformeerde Gezindte (COGG). Daar kwam het even om de hoek kijken. Ik zou er even op willen doorgaan. Dit contactorgaan mocht zich verheugen in de belangstelling van hen die wij in onze kring nimmer kunnen vergeten. Ik noem hier slechts de namen van Prof. Severijn en Ds. G. Boer. Zij hebben de idee liefgehad. Misschien omdat er een verre reminiscentie in klonk van de ideeën van Groen van Prinsterer. Maar hoezeer zijn de tijden veranderd sinds hij de gedachte hanteerde van de gereformeerde gezindheid om althans enigermate uitdrukking te kunnen blijven geven aan de eenheid der gereformeerden. Het lijkt met het oog op de huidige omstandigheden geheel onmogelijk, om in deze termen te blijven denken. En toch mogen we de idee niet loslaten. In dit verband moest de arbeid van het COGG meer aandacht ontvangen en moesten daar mogelijkheden ingebouwd en uitgebuit worden, die we hebben. Het gaat eenvoudig niet aan om in deze tijd van 'Samen op weg' in een werkelijke gereformeerde verbondenheid elkander uit het oog te verliezen.

Het gaat niet aan, om, zoals dit op een van de congressen geschiedde, de sleutel voor de oplossing van het kerkelijk vraagstuk alleen in handen te zien van de Gereformeerde Bond. Al te veel heeft dit weg van een 'toespelen van de zwarte piet'. Daarom is dit ook onredelijk. Maar er zouden contacten uitgebouwd kunnen worden.

Indien tenminste niet bijkomende zaken hier roet in het eten zouden gooien. Het moge een eufemistische uitdrukking schijnen, om over de psalmberijming en over het kerklied in het algemeen, te spreken als over bijkomende zaken. Juist het gereformeerde verleden noopt ons daartoe wel. En juist de houding die ten aanzien van het zingen in de eredienst werd ingenomen blijkt te berusten, niet alleen maar op gevoeligheden, maar ook op strikt principieel kerkelijk denken. Merkwaardig dat de Gereformeerde Bond in feite wat het kerklied betreft op hetzelfde standpunt stond als de Afscheiding. Ook hier was een gelijke wijze van denken. Daarom zijn de koppen in de krant als: Christelijke Gereformeerden mogen gezangen zingen, voor velen een teken aan de wand. Nu kan men niet ontkennen, dat juist deze gevoelige kwestie op de synode met de grootste omzichtigheid is behandeld. Wanneer we alleen al letten op de tijd, die voor een zorgvuldige behandeling werd uitgetrokken, is dit klaar als de dag. Niemand kan zeggen, dat hier een overhaast besluit werd genomen. En is het inderdaad waar, dat hier een wissel is omgegaan? Dat de synode op een kruispunt stond en te kiezen had tussen een koers rechtuit, rechtaan, of een afbuiging naar links? Wie dit stelt gaat voorbij aan wat zich op vorige synodes reeds aankondigde. Hij gaat ook voorbij aan de zorgvuldige bestudering en beoordeling van wat ter zake in het betreffende rapport aan de orde kwam. Daarin was in de materie sprake van een zeer duidelijke eenstemmigheid. Slechts in de uitwerking en toepassing leken de wegen uiteen te gaan. Maar niemand kan ontkennen dat er principieel gezien eenheid van visie was in wat aan de synode werd voorgesteld. En die eenheid moet er ook wel zijn, wanneer men in een zorgvuldige beschouwing geheel de gereformeerde traditie betrekt en ook nagaat hoe precies in de Afscheiding over het kerkelijk lied werd gedacht. Die gereformeerde traditie kent twee sporen. Maar zij zijn er allebei binnen de ene traditie. Men kan nu op de tweesporigheid buitensporig de nadruk leggen. Men kan ook op de eenheid van de twee binnen de ene traditie het accent plaatsen. Dat laatste deed de synode.

Daarbij is uitdrukkelijk gedacht in de richting van de gereformeerden binnen de Hervormde Kerk. Het lijkt een utopie te zijn, wanneer een kleine kerkelijke gemeenschap als de christelijke gereformeerde zich voorstelt met een eigen bundel te komen. Maar zou samenwerking hier niet veel vermogen? En zou het te hoog gegrepen zijn, wanneer we in deze richting het besluit van de synode interpreteren? De deputaten kregen de opdracht mee, om verder te werken, zo mogelijk in samenwerking met andere gereformeerde kerken en - groeperingen, aan het verzamelen van liederen die voldoen aan de gegeven definitie van 'berijmd schriftgedeelte' en deze aan de generale synode voor te leggen. Wanneer deze vorm van samenwerking zou kunnen worden gerealiseerd zou er een werkelijke bijdrage geleverd zijn aan het samen zingen in de gemeente van Christus. Wanneer we het kerklied beschouwen als een onmisbaar onderdeel van de eredienst — en wie zou dit durven ontkennen — zou het van bijzondere betekenis zijn, wanneer bedoelde samenwerking kon worden gerealiseerd.

Zo lang dit nog niet het geval is dienen we ons op allerlei praktische gebieden

te verenigen in gemeenschappelijke activiteiten. In dit licht is de wending van de synode inzake de besluitvorming over de participatie in de stichting landelijke gereformeerde raad voor samenlevings-aangelegenheden erg belangrijk. Dit G.S.A. moet wel ter dege onderscheiden worden van de G.S.A. in Ede. In deze laatste, de gereformeerde sociale academie, bestaat reeds tijden een vruchtbare samenwerknig, die op allerlei manier tot uitdrukking komt. Het kan alleen maar geïnterpreteerd worden als een versterking van de gedachte die aan déze samenwerking ten grondslag ligt, toen de synode besloot om de samenwerking met de stichting landelijke gereformeerde raad voor samenlevingsaangelegenheden op te zeggen. De instemming met dit besluit was niet onverdeeld. De vraag kwam, of men wel voldoende alle mogelijkheden om de richting van denken binnen deze raad om te buigen had aangegrepen. Er werden voorbeelden genoemd waaruit bleek, dat een critische opstelling binnen deze raad wel degelijk resultaat had geboekt. Tegelijk werd gesignaleerd, dat er sprake was van een verschil in schriftbeschouwing. In verband daarmee moet steeds worden opgekomen voor de eigen identiteit, waarin de normen gelden van de Schrift ten aanzien van een aantal ethische en structurele zaken. Inderdaad kwam zo het gereformeerde beginsel wel erg op de tocht te staan. Daarom zei de synode tenslotte nee tegen deze vorm van samenwerking. Maar het is duidelijk, dat het bij zulk een negatieve opstelling niet kan blijven. Ook hier dienen alle mogelijkheden aangegrepen te worden voor een hechtere samenwerking op al die terreinen, die het sociale leven raken. Sociale hulpverleners zijn immers meer dan mensen, die een neutraal instrumentarium aangereikt krijgen, waarmee zij hebben te opereren. Zij hebben een visie nodig op de maatschappij. Het maatschappelijk werk geschiedt nooit neutraal Of men het houdt op zuiver maatschappelijk, of op meer cultureel werk, altijd is een levensbeschouwing in geding. Door allerlei redenen, zowel practisch als principieel bestaat er vandaag een tendens om zo breed mogelijk te denken en met name voor dit werk een zo breed mogelijk draagvlak te krijgen in de maatschappij. Het bijzondere van Gods koninkrijk, van zijn genade in Christus, die al ons werk moet beheersen, verdwijnt buiten onze gezichtskring. In deze situatie is samenwerking broodnodig. En in dit licht zou verder gewerkt moeten worden. Niemand kan zeggen, dat dit buiten ons bereik ligt. De eenheid van kerkelijk leven ligt op grotere afstand dan de eenheid die hier noodzakelijk en mogelijk is.

In het licht van bovenstaande opmerkingen zijn de besluiten van de gehouden synode niet zonder betekenis en daarom werden ze hier ter sprake gebracht.

De herdenking van Augsburg (1530)

Niet om een bijdrage te leveren aan de herdenking van de rijksdag van Augsburg (1530) is de paus naar Duitsland gekomen, zeer tot verdriet van allen die er een mogelijkheid in hadden gezien om Rome en de Reformatie dichter bij elkander te brengen. Het lijkt zich allemaal langs de reeds bekende lijnen af te spelen: missen, preken, gesprekken met priesters en bisschoppen en in dat alles een stevige poging om de gezagscrisis die ook in Duitsland niet latent

blijft, weer te boven te komen. Critiek is er genoeg geweest reeds. De evangelische kerk kreeg veel te verwerken toen in een boekje ter inleiding op het hoge bezoek uit Rome, Luther nog weer eens werd afgeschilderd als de man van het schisma. Zo valt dit bezoek inderdaad in een merkwaardig jaar. De restauratie van de hiërarchie valt samen met de herdenking waarin heel andere tonen te beluisteren vielen.

Een stroom van literatuur heeft de aandacht weer gevestigd op de betekenis van Augsburg, waar de belijdenis gepresenteerd werd, die de breuk markeerde. Aan de noodzakelijkheid van die breuk wordt dikwijls getwijfeld. In dit opzicht is het van waarde om de tendens van de herdenking te ontdekken. Opvallend zijn daarbij vooral de pogingen tot actualisering. Men ziet dit op drie verschillende manieren. Er is allereerst sprake van een actualisering van het oecumenische gesprek tussen de kerken. Uit de vele geschriften die in deze richting gaan noem ik er twee: het eerste is van Peter Gauly, Katholisches Ja zum Augsburger Bekenntnis? (Herder 1980). Het artikel waarmee de kerk staat of valt is dat van de rechtvaardiging door het geloof.

De Augsburger spreekt daarover: 'Verder wordt geleerd, dat wij vergeving van de zonden en gerechtigheid voor God niet kunnen verkrijgen door onze verdiensten, werken en genoegdoening, maar dat wij vergeving van de zonden verkrijgen en voor God gerechtvaardigd worden uit genade om Christus' wil door het geloof, wanneer wij geloven, dat Christus voor ons geleden heeft en dat ons om zijnentwil de zonden vergeven, gerechtigheid en het eeuwige leven geschonken worden. Want dit geloof wil God voor gerechtigheid voor Hem houden en toerekenen, zoals Paulus zegt, Rom. 3 en 4. Gauly constateert dat de leer van de rechtvaardiging al lang niet meer het moeilijkste probleem vormt tussen Rome en Reformatie. Zij wordt door theologen van beide zijden als verschillen in de manier van denken beoordeeld, die echter geen tegenstelling vormt waarom kerken gescheiden moeten leven. Melanchthon speelt in de argumentatie nog al een belangrijke rol. De these dat het 'katholieke genadebegrip wordt ingebouwd in de reformatorische opvatting van het geloof' vindt bij de meerderheid van de onderzoekers steun. Dezelfde gedachte treffen wij aan in een gemeenschappelijk onderzoek van Lutherse en Rooms-katholieke theologen, uitgegeven onder de titel Confessio Augustana. Bekenntnis des einen Glauben (Paderborn/Frankfurt a. M. 1980). Ook hier wordt het articulus stantis aut cadentis ecclesiae besproken. Het is de plaats waar de fundamentele beslissing valt, die gevolgen heeft voor de opvatting van wie God is en wie de mens is. Luther was bereid om de paus te erkennen, wanneer deze conditio sine qua non werd geaccepteerd door Rome. Men dient het artikel in historische zin te verstaan, d.w.z. naar de opvatting van Melanchthon, de eigenlijke opsteller en ook naar de opvatting van Luther. Daarbij is de vraag van belang, tegen wie de polemiek in de Augustana zich richt. De auteurs van het betreffende hoofdstuk, G. Muller en V. Pfnür plaatsen het artikel in een ecclesiologische contekst: het is niet anti-hiërarchisch, anti-kerkelijk of anti-rooms. Rechtvaardiging, vergeving der zonden vindt men slechts in de kerk. De afwijzing van de

rechtvaardiging door eigen krachten, verdiensten of werken keert zich volgens deze auteurs tegen die theologie, die de jonge Luther had leren kennen, en die hem het antwoord op de vraag naar het heil was schuldig gebleven. Daarmee was niet een nieuwe rechtvaardigingsleer ontstaan. Integendeel. Zij voelden zich verbonden in hun interpretatie met de leraars van de ware kerk. Hun tegenspraak gold die theologen die de theologie met de filosofie hadden verwisseld. Hun invloed moest in de kerk uitgezuiverd worden. Maar met hun opvatting van de rechtvaardiging bleven zij binnen de traditie van b.v. Anselmus met zijn Cur Deus Homo. Maar wat de laatste binnen logische categorieën tot uitdrukking bracht, deed Luther binnen heilshistorische, concreet en niet abstract. Wat de Reformatie over Trente heeft gezegd raakt het laatste niet, evenmin als Trente in feite de Reformatie raakte in haar leeruitspraken. Weliswaar blijven niet alle zakelijke vragen onopgelost, maar de centrale polemiek verloor haar object.

Men ziet het: grote misverstanden in het verleden aan beide zijden. In de tijd van de Reformatie was er van een zo grote consensus met betrekking tot de rechtvaardiging sprake, dat het heel moeilijk is, om vandaag onder theologen van één kerk een zodanige overeenstemming aan te wijzen.

Het lijkt wel duidelijk, dat hier al te gemakkelijk van consensus wordt gesproken. Natuurlijk moeten we niet vergeten, dat het in Regensburg (1541) inderdaad tot een soort van consensus kwam. Maar wij mogen ook niet vergeten, dat Luther déze consensus afwees. En wie ooit een aantal preken van Luther gelezen heeft en zich een weinig in diens theologie heeft verdiept zal al heel spoedig de gedachte van het tragische misverstand uitsluiten. Men mag de Augustana niet isoleren van het geheel van de Lutherse theologie. En ook zal men ten volle erkennen, dat er van grote nuances binnen de Reformatie met betrekking tot de rechtvaardiging sprake was, de totaalindruk kan echter geen andere zijn dan dat dit artikel beschouwd werd als hét artikel waarmee de kerk van Rome was gevallen, terwijl de Reformatie slechts door dit staande te houden zelf staande kon blijven.

Interessant is de opmerking dat het eigenlijke verschil en de grootste moeite niet in deze soteriologische artikelen lag, maar veeleer in die omtrent de kerk. Dit is in overeenstemming met Regensburg (1541). Daar leidde de ecclesiologie tot een breuk. Ook vandaag gelden volgens Gauly de eigenlijke tegenstellingen tussen Rome en Reformatie de ecclesiologie. Zij komen het meest geprofileerd boven water in de leer van het ambt. Dat betekent ten diepste in de hiërarchische structuur van de kerk. Daar ligt niet alleen een structureel verschil, erachter gaat een andere opvatting van de genade schuil. Zeer optimistisch laten H. Meyer en H. Schutte zich over dit verschil uit in het bovengenoemde gemeenschappelijke onderzoek van de Augustana. Zij spreken over fundamentele overeenstemming, die blijft ondanks bezwaren die van de kant van Rome tegen de confessie zijn ingebracht op dit punt. Maar deze bezwaren berusten op een onzuivere uitleg van de bedoeling. De open vragen die er al met al blijven, dienen in gemeenschappelijk onderzoek betrokken te worden en be-

antwoord. Me dunkt dat hier vooral het verschil in kerkelijke structuur verdoezeld wordt. Het is niet in overeenstemming, noch met de historische situatie, noch met de uitspraken van Trente tegenover de Reformatie, noch met de tot op heden in de rooms-katholieke kerk van officiële zijde aan de dag tredende praktijk.

Het komt mij voor dat een herdenking in het kader van de oecumenische relevantie van Augsburg de zaken op dit punt eerlijker diende weer te geven.

Een tweede thema dat bij de herdenking van Augsburg naar voren komt, is dat van wat de Duitsers noemen de Verbindlichkeit. Het is een thema dat ook onder ons actueel is. Wat kan de waarde zijn van belijdenisgeschriften die uit een zo ver verleden tot ons komen? Hebben zij voor ons nog steeds bindende kracht? Of berust hun ondertekening op een reeds jaren achterhaalde situatie.

Dat de problematiek in deze zin nog steeds leeft en niet reeds lang als afgesloten geldt, doet ons denken, dat de oude belijdenissen nog steeds veel te zeggen hebben. Zij spreken een taal die zo authentiek is, dat men er niet aan voorbij kan gaan. Maar mag men hun gezag zo bindend opleggen, dat de mens van vandaag er toe verplicht wordt? Is de Lehrverpflichtung niet in strijd met de gewetensvrijheid? H. M. Muller (Kerygma u Dogma 1980, S. 243) plaatst tegenover elkaar de bescherming van de gemeente tegen een verkeerde en van de Schrift afwijkende leerdwang van haar voorganger. Daarin is een legitiem moment vóór de bindende leeruitspraak. Tegenover deze kant van de zaak staat de vrijheid van het geweten van de betreffende prediker zelf, die ook recht op bescherming heeft. In de zin van dit laatste besloot de Badense landskerk de binding te regelen.

Hoe men de zaken regelt blijft ten diepste indifferent, wanneer niet elke binding met zich mee brengt een binding aan het evangelie, dat binnen de Reformatie zo krachtig naar voren kwam. Daarbij dient evenzeer bedacht te worden dat deze binding aan de confessie droog komt te staan, wanneer de gemeente haar eigen belijden niet meer kent. Ook dit is een thema dat men moet aansnijden bij een blik op de herdenking van de Confessio Augustana. Men heeft zich beijverd om de belijdenis weer dichter bij de mensen te brengen. Daartoe dienden niet alleen talrijke artikelen in allerlei kerkelijke weekbladen, maar vooral ook enkele publicaties die de gemeente op het oog hadden. Luther was tijdens de rijksdag op de Koburg en kon slechts door brieven op de hoogte blijven. Hij schreef: 'Ik ben heel blij, dat ik in deze tijd leef, waarin Christus zo openlijk door echte belijders in een zodanige vergadering is beleden door deze heerlijke belijdenis. Zo is het woord vervuld: ik spreek van uw getuigenissen voor koningen; en het andere dat er op volgt: en ik schaam mij niet'. De tijden zijn in alle opzichten veranderd. Maar een gemeente die zich schaamt om te belijden kan herdenken zo veel zij wil, zij voert slechts een historisch schouwspel op. Levende belijders, levende gemeenten hebben we nodig om in elke tijd te kunnen zeggen: ik ben blij dat ik in deze tijd leef!

Augsburg 1530-1980 moet bewijzen dat dit kan.

Calvijn achter het ijzeren gordijn

In Debrecen werd midden oktober een Calvijn-congres gehouden, waar Calvijn-onderzoekers uit Midden-oost-Europa tegenwoordig waren en refereerden over Calvijn en Calvinisme in hun eigen regio. Het was indrukwekkend. Debrecen, met zoveel banden en herinneringen aan Nederland, met een universiteit die midden in de gereformeerde traditie wil staan, heeft zo veel boeiends, dat het in een paar regels niet is te vermelden.

Iets ervan. Ook in dit Oosten, zo dichtbij en zo ver af, wordt Calvijn bestudeerd. Wij hebben wellicht deze kant van Europa in ons onderzoek wat verwaarloosd. Maar wat is het Calvinisme er krachtig geweest en hoe wist het inspiratie te geven aan een volk in het verleden, dat ook zijn groten heeft gehad. Het is trouwens wonderlijk hoezeer Calvijn tot in het verre oosten toe, Japan en Korea belangstelling heeft. Zijn werken worden vertaald en gelezen. Is het bij ons achterhaald? Opvallend was dat het recht van verzet hier in Debrecen telkens, zij het in historisch verband, een verklaring bleek te zijn van het bestaan van deze volken. Historisch nationaal besef was er zeer sterk aanwezig, veel meer naar mijn indruk dan bij ons. Merkwaardig dat deze dingen er uit springen, wanneer ik aan dit congres terugdenk. Het zal wel westers zijn, dat het me opviel. Of zou het meer kunnen zijn dan dat? Zou het ook het besef kunnen zijn van de grote rijkdom, waarvan wij nimmer iets behoeven in te leveren in onze economisch zo moeilijke tijd? Rijkdommen, die verplichten tot verdere studie en vooral tot een ootmoedig leven voor de Here God?

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologia Reformata

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 december 1980

Theologia Reformata | 64 Pagina's

reflexen

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 december 1980

Theologia Reformata | 64 Pagina's