Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

KANTTEKENINGEN BIJ KANTTEKENINGEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KANTTEKENINGEN BIJ KANTTEKENINGEN

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Naar aanleiding van een bespreking

W. H. Velema

1. Een auteur die een besprekingsartikel van ongeveer dertien pagina's aan zijn boek gewijd ziet worden, mag dankbaar zijn. Het komt niet zo vaak voor, dat zo uitvoerig op een boek gereageerd wordt. Mij is dat in elk geval nog niet eerder overkomen.

Die dankbaarheid wordt in dit geval vergroot door de welwillende en waarderende toon van de bespreking. Dat er enkele kritische opmerkingen in het betoog verwerkt zitten, is op zichzelf geen aanleiding tot een antwoord mijnerzijds. De lezer oordele zelf over het boek èn de recensie.

Er worden echter enkele kritische vragen gesteld. Die dienen beantwoord te worden. Ik waardeer het dat ik gelegenheid krijg om in hetzelfde nummer waarin de bespreking geplaatst wordt, mijn antwoord te laten opnemen. Dat ik de gelegenheid te baat neem om een, naar mijn gedachte vrij fundamenteel, misverstand uit de weg te ruimen, zal niemand mij kwalijk nemen. Ik kan het betoog van dr. Meijers (Ik laat in het vervolg zijn titel weg) op de voet volgen en behoef zijn kritische vragen niet eerst nog weer samen te vatten. Wel zal ik bij elkaar voegen, wat op verschillende plaatsen verspreid, gezegd wordt in zijn artikel.

Voordat ik aan mijn antwoord begin, wil ik de auteur graag danken voor de belangrijke hand-en spandiensten (zoals hij ze zelf noemt). Hij heeft getracht het boek voor de lezer samen te vatten. Ik meen dat een kwalificatie als 'doorzichtig maken' hier niet op haar plaats zou zijn. Het boek lijkt mij doorzichtig.

Dat Meijers aan het laatste hoofdstuk voorbijgaat, kan ik begrijpen. Zijn interesse bij de samenvattende weergave ligt elders! Dat hoofdstuk zes een samenvatting of herhaling zou zijn van wat in het voorgaande te lezen is, lijkt mij een onjuiste interpretatie van dat hoofdstuk. Als de bewering van Meijers waar zou zijn, zou zijn eigen weergave ongeveer moeten samenvallen met de inhoud van hoofdstuk zes! Welnu, van dat hoofdstuk is juist in zijn weergave niets te vinden.

2. Aan de lezer wil ik overlaten of hij het oordeel van Meijers met betrekking tot 'wijdlopigheid, een vleugje moeizaamheid en onduidelijkheid, door de zucht om steeds maar te verduidelijken', deelt. Mijnerzijds moge ik erop wijzen dat de onderneming om dit boek te schrijven met het oog op de ethiek en met het oog op de prediking, het opnieuw aan de orde stellen van het thema noodzakelijk maakt. Er zouden met het oog op die twee aspecten twee boeken geschreven kunnen zijn. Het aardige van deze aanpak leek mij juist, dat de lezer 'twee in één krijgt', hetgeen ook nog wel zeer wezenlijk met het thema zou kunnen samenhangen. In elk geval: gegeven deze opzet moet de lezer (evenals de schrijver) het voor lief nemen, dat de dingen - zij het onder een ander gezichtspunt - nog eens aan de orde komen.

Nog een opmerking over de eenvoudige uitvoering en de noten achterin. Zelf geef ik de voorkeur aan noten op de desbetreffende bladzijde. Om de eventuele lezer (koper) niet af te schrikken, ben ik op het voorstel van de uitgever ingegaan, daarvan af te zien. De noten achter elk hoofdstuk plaatsen zou betekenen, dat er telkens heel wat pagina's met kleine letters zouden voorkomen. Dat was niet aantrekkelijk. Ter compensatie heeft de uitgever boven elke bladzijde noten precies aangegeven, bij welke bladzijden de noten behoren. Zo is het notenapparaat in elk geval geen zoekplaatje! Op mijn verzoek is afgezien van een gebonden uitgave. Als Meijers dit mijn beste boek tot heden noemt, had het wel gebonden mogen zijn. Achteraf vraag je je als auteur af: deed ik goed aan het pleidooi voor de paperback-uitgave, vooral als je ziet welke fraaigebonden boeken Kok de laatste jaren heeft uitgegeven. Dat ik vooral aan de koper gedacht heb, lijkt mij een redelijk motief.

3. Ik kom nu bij wat ik als een niet onbelangrijk misverstand zie.

In mijn boek heb ik de termen heilshistorisch model èn openbaringshistorisch aspect van de verhouding wet en evangelie gebruikt. Voor de eerste term verwijst Meijers terecht naar blz. 17 en 105. In dezelfde passage spreekt hij over het derde aspect van mijn heilshistorisch denken. Hij stelt dan, dat voorzover hij zien kan, het openbaringshistorische aspect gelijk te stellen is met het heilshistorische. Een bladzijde verder zegt hij dat het genoemde heilshistorische model centraal staat bij de verhouding van wet en evangelie. In dit model zou ik mijn eigenheid en kracht zoeken. Dit model zou dan drie aspecten omvatten!

Hij gaat zelfs zo ver dat hij het door mij genoemde openbaringshistorische aspect, het heilshistorische aspect noemt. Dit heilshistorische model zou dan het middelste van de drie zijn.

Hiermee, zo concludeert Meijers, kan ik niet uitkomen. Hij vraagt of dit wel een heilshistorische werkwijze is. Immers gaat het bij het tweede aspect niet om heilsgeschiedenis, maar om openbaringsgeschiedenis. Het raakt immers ook de situatie vóór de zondeval!

Ik ben blij dat Meijers dit laatste zo naar voren haalt. Dat is ook het centrale argument tegenover Barth en vóór de volgorde wet en evangelie. Het is of Meijers even de mogelijkheid onder ogen ziet, dat hij mij verkeerd interpreteert,

'voor zover ik zien kan'.

Meijers heeft dit verkeerd gezien. Ik heb de term heilshistorisch model alleen gebruikt in verband met de problematiek van de geldigheid van de geboden voor vandaag. Dat model raakt de ethiek, die in hoofdstuk drie en vier aan de orde komt. Als ik reeds in het eerste hoofdstuk erover spreek, is dat met het oog op de stof van hoofdstuk drie en vier!

Aan de verhouding wet en evangelie (laat ik hier het woord dogmatisch mogen gebruiken) heb ik drie aspecten onderscheiden. In dit verband heb ik het woord model niet gebruikt. Voor de gelijkstelling openbaringshistorisch en heilshistorisch verwijst Meijers naar blz. 28. Op die bladzijde wordt echter alleen de term openbaringshistorisch gebruikt.

Als Meijers vraagt of ik dit model niet beter kan afleggen, dan is mijn antwoord: ik heb het voor de verhouding van wet en evangelie nergens gebruikt; ik wil het daarvoor ook niet gebruiken, om de redenen die Meijers zelf aangeeft.

In het licht van dit misverstand wordt het wellicht wat duidelijker waarom Meijers het betoog vermoeiend vindt. Het is echter scherper in onderscheiding en ook consistenter dan Meijers meent. De lezer moet er echter wel rekening mee houden dat hoofdstuk drie en vier zich bewegen op het gebied van de ethiek.

4. Ik heb in verband met de straffende gerechtigheid van God dan ook nergens over heilshistorisch model gesproken. Wel zou ik wat willen afdingen op de stelling van Bavinck, dat vergeldende gerechtigheid exegetisch moeilijk te onderbouwen is. Ik moge verwijzen naar hoofdstuk één van mijn boekje Rechtvaardiging van de straf (Amsterdam 1978). De kern van dat hele boekje bestaat in het naar voren halen van de noties straf en vergelding in het bijbelse begrip gerechtigheid. Ik weet dat gerechtigheid in de Bijbel ook heilbrengend is. Een prachtig samentreffen van vergeldende en heilbrengende gerechtigheid vinden we in Romeinen 3 : 25 v.

Overigens mag ik hier toch ook wel verwijzen naar de bladzijden 22-25 van het boek. Daar heb ik laten zien dat het verlossingswerk van Jezus juist bestaat in het dragen van de vloek van de wet en in hef ondergaan van de vergeldende gerechtigheid. Deze bladzijden zijn het exegetisch fundament voor heel het boek. Slaat de kritische opmerking dat de loca-probantia-methode faalt, ook op deze bladzijden? Ik kan het me nauwelijks voorstellen, gezien het enthousiasme over mijn exegese van Romeinen 4 : 25 op bladzijde 25 van het boek.

Ik vind het eerlijk gezegd een slag in de lucht om mij de vraag voor te leggen, waarom ik niet zeg dat God ook na Golgotha niet opgehouden heeft de Rechtvaardige te zijn! Wie, zoals ik, de aanklagende functie van de wet voor vandaag verdedigt, kan dat toch alleen doen omdat God vandaag nog aan Zijn wet, ook aan de bedreiging van de wet vasthoudt. Hij is immers de Rechtvaardige. Dat blijft Hij. Het wil me voorkomen dat Barth deze belijdenis duidelijk onderkend zou hebben in het tegen zijn positie ingebrachte bezwaar!

5. In het licht van het in sub 4 gestelde heb ik echt moeite met alles wat Meijers mij toedicht in verband met mijn exegese van Matt. 5 : 17: esucentrisch en te weinig Christo-centrisch. Juist in hoofdstuk twee, bladzijde 22-25, heb ik dat Christo-centrische zo duidelijk naar voren gebracht. Ik herinner eraan dat op bladzijde 83 te lezen is dat het om het onderricht gaat 'waartoe de Messias de bevoegdheid heeft'. Bovendien staat op deze bladzijde dat leer (uitleg) en leven bij Jezus één zijn.

In het notenapparaat wordt herhaaldelijk verwezen naar Geroepen tot heilig leven (1985). Ik moge eraan herinneren dat ook daar de christologische motivering (naast de pneumatologische) een centrale plaats inneemt. Ik acht mij van de smetten vrij, dat Meijers meent te moeten aanwijzen.

6. Ik ga nog op enkele kleinere punten in.

Ik zou te relationeel spreken als ik zeg dat de wet ingebed ligt in de relatie van God en mens, uitgedrukt in: de mens is het beeld van God. Ik heb geen enkele moeite hier in plaats van het woord relatie de term gemeenschap te gebruiken. De spits van de opmerking ligt niet in relatie als tegenstelling tot gemeenschap. De spits van de opmerking betreft het feit dat de wet er niet zo maar is, maar wet is voor de mens als beeld van God; zo men wil - op gevaar af misverstand op te roepen - : verbondswet!

Dat ik het eschatologische karakter van de nieuwe wet niet als medebepalend voor de ethiek zou laten gelden, kan toch niet volgehouden worden door wie het verband tussen dit boek en Geroepen tot heilig leven ziet. Dat verband is zo evident, dat ik me er niet nog vaker op beroepen wilde dan ik al deed.

Ik zou het betreuren als de lezer met wat er te lezen valt, niet verder komt dan dat ik in de buurt van Heyns zou uitkomen. Datzelfde geldt eigenlijk voor de kwalificatie; 'een wat formele gang van zaken'. Naar mijn gedachte is het explicatio-applicatio-schema uitermate belangrijk, juist omdat dit alleen pneumatologisch gehanteerd kan worden. Alleen op grond van en dus alleen na Pinksteren is dit schema te hanteren!

Als in de kritische vragen van Meijers opgesloten ligt de gedachte dat hoofdstuk vijf (in verband met de heilsorde) praktischer uitgewerkt kan en moet worden, stem ik dat toe. In de serie 'Pasmunt' zal ik een poging wagen de inhoud van hoofdstuk vijf voor de praktijk van het persoonlijk leven en beleven te concretiseren.

Ik erken dat God de essentie van Zijn openbaring niet afschaft. Dat er echter zaken als ceremoniën wegvallen zullen Meijers en ik met artikel 25 NGB belijden, terwijl we ook willen zeggen dat de waarheid en substantia ervan in Christus is.

Tenslotte de vraag of er niet meer ruimte voor creativiteit moet zijn.

Ik wij het woord creativiteit voor de mens af. God schept. De mens onderzoekt en bewerkt het hem gegevene met de hem gegeven mogelijkheden!

Daarom spreek ik in plaats van over creativiteit, over inventiviteit. De mens vindt, vindt uit, wat God reeds gegeven heeft in Zijn schepping.

Het zou kunnen zijn dat ik om déze reden het wel vreemd vind weggeroepen te worden van een gebodsethiek. In zoverre in de term gebodsethlek wetticisme of formalisme ter aanduiding van mijn standpunt ligt opgesloten, meen ik mij tegen dat verwijt verweerd te hebben. Zie ook Geroepen tot heilig leven. Waar het mij om gaat is een door de Bijbel genormeerde ethiek. Daartegen heeft Meijers geen bezwaar, getuige zijn instemming met een eventuele drieslag in de titel: wet - evangelie - wet.

Dankbaar ben ik voor de stimulansen die Meijers gaf zowel om het boek te lezen, als om erover te discussiëren!

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologia Reformata

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 maart 1988

Theologia Reformata | 116 Pagina's

KANTTEKENINGEN BIJ KANTTEKENINGEN

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 maart 1988

Theologia Reformata | 116 Pagina's