Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Johannes Verkuyl en het rassenvraagstuk

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Johannes Verkuyl en het rassenvraagstuk

Ervaringen en inzichten van fundamentele betekenis voor de ontwikkeling van zijn visie

31 minuten leestijd Arcering uitzetten

Op 5 december 2013 stierf, vijfennegentig jaar oud, Nelson Rolihlahla Mandela. Met zijn overlijden verloor de wereld een man die door zijn strijd tegen de apartheid, zijn jarenlange gevangenschap op Robbeneiland en de wijze waarop hij zijn ambt als president van Zuid-Afrika vervulde, een icoon werd van vrijheid en verzoening. De nieuwsmedia besteedden in de dagen tussen zijn heengaan en de uitvaart uitgebreid aandacht aan de persoon en zijn werk. De verschillende actualiteitenrubrieken toonden daarbij fragmenten uit het archiefmateriaal over de rol die de apartheid speelde in het Zuid-Afrika van de jaren zestig en zeventig: zwart-wit beelden die de beklemmende realiteit van de segregatie weergaven. In dat kader werd ook teruggeblikt op de houding van de opeenvolgende Nederlandse kabinetten ten aanzien van Zuid-Afrika en op de anti-apartheidsbeweging in ons land.

Johannes Verkuyl
Tegen deze achtergrond willen we in dit artikel aandacht besteden aan een van de mensen die in de zestiger en zeventiger jaren van de twintigste eeuw binnen de toenmalige Gereformeerde Kerken in Nederland een prominente rol speelde in het debat over de apartheidsideologie, namelijk de missioloog Verkuyl (1908-2001). Door zijn theologische stellingname, zijn gedrevenheid en zijn overtuigingskracht in combinatie met zijn grote gestalte, zijn sonore stem en zijn barokke stijl van spreken ontwikkelde deze gereformeerde theoloog zich in die periode tot één van de voormannen van de kerkelijke anti-apartheidsbeweging in ons land.1
Zijn inzet voor deze beweging in het midden van de jaren zestig kwam niet uit de lucht vallen. Dit heeft enerzijds te maken met de actualiteit van dat moment. Op 2 1 maart 1960 opende de politie het vuur op zwarte demonstranten in Sharpeville, een ‘township’ onder Johannesburg. Zij demonstreerden tegen de paswetten, die hun bewegingsvrijheid sterk inperkten. Door het politieoptreden vielen 69 doden en raakten 180 personen gewond. Het trok internationaal, ook in Nederland, veel aandacht. Vanaf dat moment werd er in de Nederlandse politiek, evenals binnen de kerken, nagedacht over de vraag welk standpunt men moest innemen ten aanzien van de Zuid-Afrikaanse regering en in het bijzonder haar apartheidsbeleid.2 Anderzijds waren het Verkuyls persoonlijke en theologische overwegingen die ertoe hebben bij gedragen, dat hij zich met volle overtuiging in de discussie mengde.
In dit artikel onderzoeken we juist deze persoonlijke en theologische overwegingen. We vragen ons daarbij af welke gebeurtenissen in zijn leven en welke theologische gezichtspunten voor hem hierin bepalend zijn geweest.
Terwijl we ons deze vraag stellen, realiseren we ons dat zijn inzet voor de anti-apartheidsbeweging niet los te zien is van zijn stellingname in andere politieke discussies. We doelen dan niet alleen op zijn pleidooi voor de erkenning van de jonge Republiek Indonesië door de Nederlandse regering in de jaren vlak na de Tweede Wereldoorlog en zijn inzet voor de overdracht van Nederlands Nieuw-Guinea aan de Republiek Indonesië in 1956, maar ook op zijn standpunt ten aanzien van de Amerikaanse interventie in Vietnam. Toch willen we ons binnen het bestek van dit artikel richten op zijn spreken over het rassenvraagstuk. We trekken daarbij lijnen door de tijd, vanuit de jaren dertig en veertig naar de jaren zestig. Deze lijnen lopen onder meer uit op het boek Breek de muren af! Om gerechtigheid in de rassenverhouding, dat Verkuyl in het voorjaar van 1969 schreef tegen de achtergrond van de verhitte discussies over apartheid tijdens de Gereformeerde Oecumenische Synode, die in augustus 1968 te Lunteren werd gehouden. Deze lijnen beginnen bij persoonlijke ervaringen die impact hebben gehad op zijn leven en die hem met andere ogen naar de wereld hebben doen kijken.

Onder het gehoor van Kraemer (Bazel 1935)
De eerste lijn begint met een ervaring in september 1935 in de Zwitserse stad Bazel. In deze plaats wordt dan de Internationale studenten-zendingsconferentie gehouden, georganiseerd door de Internationale Zendingsraad en de Wereldfederatie van Christenstudenten. Het thema van de conferentie is ‘Missions tomorrow’.3 Dr. Hendrik Kraemer is één van de sprekers. Deze latere hoogleraar godsdienstgeschiedenis en godsdienstfenomenologie te Leiden, werkt op dat moment als taalwetenschapper op Midden-Java, maar is wegens verlof in Nederland. Hij wordt gevraagd om een voordracht te houden over de verhouding tussen zending, koloniaal imperialisme en de opkomst van groepen die binnen de gekoloniseerde landen streven naar ‘zelfexpressie’ . De titel van zijn lezing luidt: ‘Der westliche Imperialismus und der Wille des Ostens zu völkischem Eigenleben.’4 De 27-jarige Verkuyl, parttime gemeentepredikant in de Gereformeerde Kerk van Laren (Noord- Holland) en parttime studentenpredikant voor de in Nederland studerende Indonesische studenten, zit in Bazel onder zijn gehoor.
In zijn lezing geeft Kraemer zijn verklaring voor de opkomst van de bewegingen die naar zelfexpressie streven in de - door het westerse imperialisme gedomineerde - Aziatische landen. Een van de oorzaken is paradoxaal genoeg juist de invloed van het Westerse denken op het Oosten. Door kennis te nemen van de westerse politieke filosofie hebben de oosterse volken de ‘Fremdherrschaft’ als een moreel probleem leren zien. Daarnaast voelen ze haarscherp aan dat het westen ‘geplagt wird von jener sehr lästigen Stimme, die man Gewissen nennt.’5 Hierin ligt, volgens Kraemer, de basis op grond waarvan het Oosten het recht van de westerse heerschappij in twijfel trekt en bestrijdt.6
Hij vraagt zich vervolgens af welke houding de zending in het Oosten moet innemen tegenover enerzijds het Westerse imperialisme en anderzijds het verlangen van de ‘beherrschten Völkern’ naar zelfexpressie?7 In antwoord daarop zegt Kraemer het vanzelfsprekend te achten dat de zending zich op geen enkele manier mag identificeren met het imperialisme.8 Evenmin, zo vervolgt hij, kan ze zich zonder meer identificeren met de bewegingen die in de gekoloniseerde landen opkomen. De profetische roeping van de zending vraagt namelijk dat ze naar beide kanten onafhankelijk is. Echter, tegenover de beweging van zelfexpressie heeft ze, volgens Kraemer, naast deze profetische ook een priesterlijke taak. Dit betekent concreet dat de zending het streven naar emancipatie, scholing en naar reformatie op intellectueel, sociaal, cultureel, moreel en geestelijk gebied, niet alleen met ‘oprechte sympathie en warme interesse’ moet begroeten, maar dat ze dit streven - in zoverre het in haar vermogen ligt - ook daadwerkelijk zal moeten ondersteunen.9 Kraemer voegt daar, vooruitlopend op de kritiek die hij op zijn lezing verwacht, aan toe dat deze priesterlijke dienst niets met idealisme te maken heeft. Het heeft juist alles met realisme te maken, omdat het oog heeft voor het verlangen dat er onder de onderdrukte volken leeft.

Geplaagd geweten
Verkuyl is diep onder de indruk van Kraemers toespraak.10 Hij voelt zich allereerst aangesproken door diens opmerking over het westerse geweten. Dit blijkt uit de woorden die hij hieraan wijdt in een brochure die hij in het najaar van 193 5 - kort na de conferentie in Bazel - schrijft in opdracht van de Studenten-zendingscommissie van de Nederlandse Christen Studenten Vereniging. Hij haalt Kraemers woorden aan en zegt dan: ‘Waarschijnlijk zit dat geweten óns ook dwars en is dat een van de oorzaken, waarom wij ons maar het liefst niet al te veel met Indië bezig houden.’ 11 Verkuyl schrijft dit aan Nederlandse studenten, die naar zijn mening maar bitter weinig belangstelling tonen voor wat er in Nederlands-Indië leeft. Juist christenstudenten zijn dat, volgens hem, overeenkomstig hun roeping verplicht. En, als zij zich daadwerkelijk in de actuele situatie in de kolonie verdiepen, zouden ze onherroepelijk met hun geweten in conflict komen. Dan wordt namelijk duidelijk dat Nederland eeuwenlang Indië beschouwd heeft als ‘een wingewest, als een middel tot zelfverrijking.’ Het heeft zijn zelfzucht op de archipel ‘botgevierd’ en er ‘roofbouw gepleegd’ op zowel geestelijk als economisch terrein. Verkuyl voegt daaraan toe dat de ‘ethische politiek’, die het beleid van de Nederlandse regering ten aanzien van Indië sinds 1900 bepaalt, de verhouding tussen Nederland en de kolonie niet hebben verbeterd.11 Integendeel. In de gesprekken die hij als studentenpredikant met jonge Indonesische intellectuelen heeft, proeft Verkuyl juist een toenemende verbittering over de situatie, waarin Nederlands-Indië zich bevindt.13
Hij houdt zijn lezers voor dat in Nederlands-Indië deze bitterheid alsmede het verlangen naar zelfbestuur niet enkel leeft bij ‘een buitengewoon kleine groep intellectuelen’, zoals door velen in Nederland beweerd wordt, maar bij mensen van allerlei politieke stromingen.14 Deze constatering roept de vraag op welke houding Nederland, en dan in het bijzonder de christen-studenten, zouden moeten innemen.
Dit brengt ons bij het tweede punt uit Kraemers toespraak dat hem bijzonder raakte, namelijk de profetisch-priesterlijke houding die de zending aan zou moeten nemen ten aanzien van de bewegingen die naar zelfexpressie streven. Verkuyl moedigt zijn lezers aan om zich te verdiepen in het werk dat de zending in Nederlands-Indië doet. Als ze dat doen, dan zouden ze zien dat de zending te midden van het gistende nationalisme de taak heeft om enerzijds met ‘groote liefde’ en ‘critisch waarderend’ aan het streven naar zelfexpressie leiding te geven en anderzijds om ‘de drang tot verafgoding van de nationale waarden zoo scherp mogelijk te bestrijden.’15
Uit de tekst van deze brochure proeven we Verkuyls gedrevenheid om de visie, die Kraemer in Bazel heeft verwoord, over te brengen aan de Nederlandse studenten. Of het hem gelukt is om met zijn betoog hun ogen te openen voor de actuele situatie in het Nederlands-Indië van de jaren dertig en voor het verlangen naar zelfexpressie dat er leefde, dat is de vraag. Wel is duidelijk dat Verkuyl zelf overtuigd is van de legitimiteit van dit verlangen. Hierin wordt hij gesterkt door zijn contacten met Indonesische studenten die in Nederland verblijven. Ook proeven we uit deze brochure zijn gedrevenheid om zich - in het kader van het zendingswerk - hiervoor in te zetten.
Geheel in lijn met zijn overtuiging dat het streven naar zelfexpressie ondersteund moest worden, neemt Verkuyl in 1936 deel aan een actie die in Nederland wordt gehouden ter ondersteuning van de ‘petitie-Soetardjo’. In deze petitie, die door Soetardjo Karthohadikoesoemo was ingediend bij de Volksraad van Nederlands-Indië, werd verzocht om het beleggen van een rijksconferentie met als doel een traject uit te zetten richting zelfstandigheid, binnen de grenzen van artikel 1 van de Grondwet.16 Het ging hier dus om de wens van zelfbestuur binnen het Koninkrijk der Nederlanden. Met zijn deelname aan de actie wilde Verkuyl de Indonesische studenten, die hij door zijn werk had leren kennen, laten zien dat hij niet alleen met woorden, maar ook met daden hun streven naar zelfbestuur ondersteunde. De keuze om, juist als predikant, politiek stelling te nemen, blijkt in zijn verdere leven kenmerkend voor hem te zijn. De Nederlandse actie ter ondersteuning van Soetardjo heeft echter niet kunnen verhinderen dat deze - nadat de petitie door de Volksraad was aangenomen - uiteindelijk in 1938 door de Nederlandse regering werd afgewezen.17
De woorden van Kraemer hebben dus impact op Verkuyl. Als hij in 1969 in zijn boek Breek de muren af!, in een paragraaf over de strijd tegen het imperialisme, terugblikt op diens lezing, schrijft Verkuyl over ‘zijn magistrale rede’ en ‘een verpletterend requisitoir’ .18 Evenals in zijn brochure uit 1935 accentueert Verkuyl ook hier Kraemers woorden over het geplaagde westerse geweten. Door die ‘lastige stem’ zijn veel zendingswerkers in beweging gekomen om zich te verzetten tegen het imperialisme en zich in te zetten voor een andere politiek.
Deze woorden hebben ook bij Verkuyl zelf een gevoelige snaar geraakt. Gedurende zijn leven blijven noties uit Kraemers toespraak meeklinken in zijn schrijven en spreken over het kolonialisme, de verhoudingen tussen de Westerse wereld en Azië, evenals over de verhouding tussen mensen van verschillende rassen. In zijn scherpe veroordeling van alles wat met imperialisme te maken heeft en zijn inzet voor de profetische en priesterlijke betrokkenheid van de zending bij organisaties die zich verzetten tegen onderdrukking en opkomen voor gelijke rechten, is hij een waarachtig leerling van Kraemer gebleken.19

Avondmaalsviering in Amsterdam (1939)
Naast Bazel, 19 3 5, is er nog een tweede conferentie die van grote betekenis zal blijken te zijn voor Verkuyls geloof, zijn theologie en zijn werk. Een aantal maanden voordat hij als zendingspredikant naar de residentie Banjumas op Midden-Java vertrekt, neemt Verkuyl deel aan de ‘Wereldconferentie van Christenjeugd’ , die in de zomer van het jaar 1939 te Amsterdam wordt gehouden. Vijftienhonderd jongeren uit alle delen van de wereld nemen er aan deel. De conferentie, die georganiseerd is door onder meer de Wereldbond van y .m .c .a .’s en y .w.c .a .’s, de Wereldfederatie van Christen Studenten en de Oecumenische Jeugdcommissie van de Wereldraad van Kerken (in wording) staat onder voorzitterschap van Willem Adolph Visser ’t Hooft (1900-1985).10 Tegen de achtergrond van de toenemende internationale spanningen en de oorlogsdreiging wil men de studenten bemoedigen in het streven naar christelijke eenheid.21
Tijdens de avondmaalsviering, die aan het slot van de conferentie in de Nieuwe Kerk op de Dam gehouden wordt, gebeurt er iets, dat op Verkuyl een onuitwisbare indruk maakt. Terwijl de avondmaalsbeker van hand tot hand gaat, staat plotseling een Chinese student op. Hij richt zich tot een Japanse student, die tegenover hem aan de avondmaalstafel zit. De landen waaruit beide studenten afkomstig zijn, zijn op dat moment met elkaar in oorlog.22 Verkuyl herinnert zich de woorden van de Chinese student als volgt: ‘Ik heb uit deze drinkbeker gedronken, omdat ik geloof, dat het bloed van Jezus Christus, de Zoon Gods en de Zoon des mensen vergoten is tot een volkomen verzoening voor mijn zonden en voor die van mijn volk. (...) Ik zou je haten met een dodelijke haat, indien ik niet wist dat het bloed van Jezus Christus ook vergoten is tot een verzoening van jouw zonden en die van jouw volk.’ Vervolgens reikt de Chinese student de beker aan zijn Japanse tafelgenoot en zegt: ‘neemt die en drinkt daaruit en gedenkt en gelooft dat het bloed van Jezus Christus vergoten is tot een volkomen verzoening van al onze zonden,’2? Deze gebeurtenis raakt Johannes Verkuyl diep. Terugkijkend zegt hij dat hij zich op datzelfde moment ‘voor het eerst’ realiseert, dat de verzoening en vergeving die ons in Jezus Christus worden geschonken, niet alleen betrekking hebben op de persoonlijke zonden, maar ook op collectieve zonden en op de zondige structuren in de verhouding tussen volken en rassen. Hij voegt er aan toe: ‘Toen - voor het eerst - heb ik beseft, dat wat Jezus Christus voor ons heeft gedaan, kosmische afmetingen heeft en de gehele oecumene der volkeren raakt.’24
De woorden en het gebaar van deze Chinese student zijn gedurende zijn leven voor Verkuyl een bron van inspiratie gebleven en een treffend voorbeeld van de praktische consequenties van Gods verzoenend werk in Christus.25 Deze ervaring heeft hem gemotiveerd om zich in te zetten voor de ‘dienst der verzoening’ tussen Nederland en Indonesië en tussen blank en zwart in Zuid-Afrika. Hij schrijft in 1969 in Breek de muren af!, in aansluiting op de gedetailleerde beschrijving van de gebeurtenis in de Nieuwe Kerk: ‘Ik ben er diep van overtuigd, dat het leven uit de vergeving der zonden en uit de verzoening in en door Jezus Christus de bron is voor de kracht om voort te gaan in de strijd om raciale gerechtigheid.’26

Ervaringen in Nederlands-lndië
Eind december 1939 vertrekt Verkuyl met zijn vrouw en kinderen naar Nederlands- lndië. In zijn bagage neemt hij de ervaringen, die hij op beide conferenties heeft opgedaan, mee. Eind januari 1940 gaat hij in Banjumas, Midden-Java, aan de slag met zijn werkzaamheden. Als missionair predikant is hij aangesteld om Javaanse predikanten en evangelisten te ondersteunen bij hun missionaire werk.27 De Javaanse kerken in ‘Midden-Java ten Zuiden’ zijn dan al een aantal jaren zelfstandig.28 Hoewel hij dus een dienende taak heeft, constateert Verkuyl dat hij in de ‘koloniale kastensamenleving’ van die tijd, als lid van de ‘regerende kaste’ op een voetstuk staat.29 Met andere woorden, er wordt tegen een Nederlandse zendingspredikant opgekeken. Deze ervaring bepaalt hem bij het probleem dat hieraan ten grondslag ligt, namelijk de machtpositie die de Nederlanders en andere Europeanen in Nederlands-lndië hebben op politiek en economisch gebied. In oktober 19 4 1 wijdt Verkuyl hier in het Kerkblad van de Gereformeerde Kerken in Nederlandsch-Indië een artikel aan, met als titel, ‘De Kerk en het Rassenvraagstuk’.30 Hierin klinken de noties mee, die hij anderhalf jaar daarvoor in zijn bagage meebracht.
Verkuyl schetst in dit artikel de ‘Indische samenleving’ als een complexe wereld waarin van oudsher mensen van verschillende rassen naast elkaar leven. Het samenleven van al deze mensen van uiteenlopende achtergrond zou waarschijnlijk nooit tot een ‘rassenvraagstuk’ hebben geleid, wanneer de politieke en economische factoren daartoe niet hadden bijgedragen.31
Het ‘rassenprobleem’ is voelbaar in het leven van alledag. Verkuyl constateert dat velen zich, in hun ontmoeting met mensen van een ander ras, laten leiden door gevoelens van meerder- of juist van minderwaardigheid.32 Hiermee wil hij niet zeggen dat alle Nederlanders en andere Europeanen in Nederlands-lndië zich per definitie meerderwaardig en de autochtone bevolking zich minderwaardig voelen. Hoewel de dominante positie bij de Westerlingen ‘onbewust een “Toean-gevoel” verwekt’, zijn er ook onder ‘de Oosterlingen’ mensen te vinden die aan ‘rassenhoogmoed’ lijden.33 Het gevolg is dat de relatie tussen de verschillende bevolkingsgroepen gekenmerkt wordt door ‘haat en wantrouwen’ . Mensen van verschillende rassen, zo schrijft hij, verkiezen daardoor het verkeren ‘in de eigen kring’ boven het contact met de ander.

Het Bijbelse getuigenis
Tegenover deze praktijk plaatst hij het Bijbelse getuigenis. Hij noemt vervolgens een aantal teksten die zijns inziens bepalend zijn voor een Bijbelse visie op het rassenvraagstuk. Met de ‘bewijsplaatsen’ en de consequenties die hij hieruit trekt voor de praktijk van het samenleven van mensen van verschillende rassen, schetst hij in 19 4 1 al in een notendop wat hij in het tweede hoofdstuk van Breek de muren af! in 1969 uitgebreider aan de orde stelt. De Bijbelgedeelten van toen blijken ook dan voor hem van fundamenteel belang te zijn.
Verkuyl neemt daarbij, zowel in het betreffende artikel als in zijn latere boek een aantal stappen. Allereerst benadrukt hij aan de hand van Genesis i de eenheid van het menselijke geslacht.34 Vervolgens stelt hij op grond van Romeinen 3: 23 dat heel het menselijke geslacht in zonde is gevallen en verbindt daar de consequentie aan dat geen enkel ras dus het recht heeft om zich boven de ander te verheffen.5S Dan noemt Verkuyl het punt, waarbij hij ongetwijfeld de avondmaalstafel in de Nieuwe Kerk op de Dam voor ogen heeft gehad, namelijk dat het verzoenend werk van Christus niet slechts één volk of één ras, maar alle mensen geldt.36 Door zijn offer worden mensen van verschillende rassen broeders en zusters van elkaar. Een Bijbelgedeelte dat daarbij voor Verkuyl een centrale plaats inneemt is Efeze 2: 11 -2 2 , waarin staat dat Christus door zijn dood de muur van de vijandschap tussen Israël en de heidenen heeft afgebroken.37 Hij eindigt zijn artikel met het schetsen van het perspectief van het nieuwe Jeruzalem waarin eens ‘alle rassen het feest der broederschap zullen vieren en ieder volk zijn eigen gaven en heerlijkheid zal binnendragen’.38 Hij voegt er aan toe, dat allen die Christus liefhebben de taak hebben om dit feest reeds hier op aarde voor te bereiden. Echter, wie zich hieraan onttrekt, zo voegt hij eraan toe, ‘vindt straks de deuren gesloten als het feest der broederschap begint.’ Met deze niet mis te verstane woorden doet Verkuyl een indringende oproep aan zijn lezers om hun bastion te verlaten en de ander daadwerkelijk als hun naaste te leren kennen.

Onttroning van de macht
Deze oproep van 30 oktober 19 4 1 klinkt in een tijdsgewricht waarin de Nederlandse heerschappij over Indië wankelt. Met de bezetting van Nederland in 1940 waren de politieke en economische banden met de kolonies al doorgesneden. Daarnaast loopt de spanning in Azië op door de dreigende houding van Japan. Anderhalve maand na het verschijnen van dit artikel beginnen de Japanse aanvallen die uiteindelijk resulteren in de bezetting van de archipel in maart 1942. Het zet de politieke, maatschappelijke en ook de raciale verhoudingen in Nederlands-Indië totaal op zijn kop.
De bezetting en de daaropvolgende internering van de Nederlanders betekenen de ‘onttroning van de koloniale macht en de nekslag voor het superioriteitsgevoel van de regerende klasse.’39 Deze gedwongen omkering van de machtsverhoudingen opent velen de ogen voor het onrecht dat het kolonialisme heeft aangericht.40 Gedurende de jaren van internering realiseren ze zich dat er geen weg terug meer is naar herstel van de oude verhoudingen, maar dat voor Indië een ander tijdperk is aangebroken, aldus Verkuyl in 1946. Die nieuwe tijd, die met de bevrijding aanbreekt, vraagt zijns inziens dan ook om een ‘radicale heroriëntering’, geïnspireerd door het ‘Evangelie van Jezus dat oproept tot gerechtigheid, radicaal, politiek, economisch, cultureel.’41
Doordat hij tijdens de jaren in het ‘Jappenkamp’ aan den lijve heeft ervaren wat het betekent om zowel letterlijk als figuurlijk te moeten buigen onder de macht van een ander volk, is hij nog meer dan daarvoor in staat om zich in te leven in de situaties van hen die geknecht zijn en kleingehouden worden.41 Het draagt ertoe bij dat hij zich na de oorlog met passie inzet voor mensen die op grond van ras, sekse en politieke of religieuze overtuiging worden onderdrukt.

Tenslotte
De lezing van Hendrik Kraemer uit 193 5, de bewuste avondmaalsviering in Amsterdam in 1939, de praktijk van de rassenverhoudingen in het vooroorlogse Nederlands-Indië, zijn studie van het Bijbelse getuigenis met betrekking tot het rassenvraagstuk en tenslotte de vernederende kampervaringen: ze zijn van fundamentele betekenis geweest niet alleen voor de ontwikkeling van zijn theologische visie op de verhouding tussen de rassen, maar ook zijn betrokkenheid bij de anti-apartheidsbeweging. Verkuyl schrijft hierover in zijn memoires: ‘Het spreekt vanzelf, dat ik in het geheel van de strijd tegen het kolonialisme, waarbij ik in Indonesië betrokken werd, in toenemende mate aandacht kreeg voor de strijd om raciale gerechtigheid in de Verenigde Staten en in Zuidelijk Afrika.’43 Deze vanzelfsprekendheid is mede te danken aan al de indringende ervaringen die hij gedurende de jaren dertig en veertig had opgedaan.
In 1965 - Verkuyl is dan terug in Nederland en werkzaam als algemeen secretaris van de Nederlandse Zendingsraad - ontmoet hij de Zuid-Afrikaanse predikant dr. Christiaan Frederik Beyers Naudé (1915-2004). Naudé bezoekt ons land om steun te vragen voor het Christelijk Instituut voor Zuidelijk Afrika’ dat mede op zijn initiatief in 1963 werd opgericht.44Verkuyl is geraakt door diens verhaal en acht het van groot belang dat het werk van het Christelijk Instituut in Nederland bekendheid krijgt.45 Het is het begin van een diepe vriendschap en een jarenlange samenwerking in de strijd tegen apartheid.
Gedreven door zijn overtuiging laat Verkuyl geen gelegenheid onbenut om zijn kerkelijke achterban in Nederland, maar met name de kopstukken van de gerelateerde kerken in Zuid-Afrika duidelijk te maken, dat de apartheidsideologie op grond van het christelijk geloof afgekeurd en bestreden dient te worden.4*5 Dit doet hij onder meer tijdens de Gereformeerde Oecumenische Synode (Lunteren, 1968). Samen met een aantal geestverwanten presenteert hij daar het minderheidsrapport, waarin apartheid radicaal en expliciet wordt veroordeeld. In tegenstelling tot het meerderheidsrapport, waarin de apartheidspolitiek in meer algemene formuleringen wordt afgewezen, vindt Verkuyl dat de zonden in de raciale verhoudingen bij de naam genoemd moeten worden en gevolgd dienen te worden door een oproep tot individuele en structurele bekering.47
Ook tijdens de generale synode van de Gereformeerde Kerken in Nederland (maart, 1970) laat Verkuyl van zich horen. Hoewel dit gremium zich ondubbelzinnig uitspreekt tegen de apartheidspolitiek, is Verkuyl teleurgesteld over het feit, dat het besluit niet gepaard gaat met het uitspreken van onvoorwaardelijke steun en het bieden van daadwerkelijke hulp aan organisaties in Zuid-Afrika die zich tegen deze ideologie verzetten. Het gevolg hiervan is dat hij, samen met onder meer de journalist Ben van Kaam, Cor Groenendijk en Jone Bos, de werkgroep Kairos opricht met als doel Beyers Naudé en het Christelijk Instituut te steunen.48
Op uitnodiging van de Christian Council of South Africa en het Christelijk Instituut brengt Verkuyl in het voor j aar van 19 70, kort na de generale synode, een bezoek van vijf weken aan Zuid-Afrika. Tijdens deze reis wordt hij niet alleen bevestigd in zijn mening over apartheid, maar wordt zijn visie ook nader aangescherpt.49 Hij realiseert zich meer dan tevoren dat de discriminatie in het land veel ernstiger is en dat de ideologie de menselijke waardigheid veel dieper kwetste. Bovendien wordt het voor hem duidelijk dat apartheid de rationalisatie is van de collectieve angst van de Afrikaner minderheid voor de grote meerderheid van de zwarte bevolking. De enige wijze waarop er, zijns inziens, recht gedaan kon worden, was het streven naar de opbouw van een moderne pluralistische samenleving, waarin alle groepen zouden delen in de centrale verantwoordelijkheid en in de centrale gezagsuitoefening. Hij was ervan overtuigd dat Nederland en in het bijzonder de kerken daaraan een bijdrage konden leveren. Zijn devies was dan ook, om de dialoog met Zuid-Afrika voort te zetten. Hij tekende daarbij aan, dat naar zijn mening de Nederlandse kerken in deze dialoog partij moesten kiezen vóór de strijd om raciale gerechtigheid.
Mede door zijn inzet voor dit thema heeft Johannes Verkuyl, zo schreef zijn goede vriend Jone Bos, ertoe bijgedragen ‘dat het gereformeerde volk de vensters naar de wereld geopend heeft.’ 50

Over de auteur
Dr. Ruud E. Stiemer (1965) studeerde aan de Theologische Universiteit van de Gereformeerde Kerken te Kampen en aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. In mei 1995 werd hij bevestigd tot predikant van de Gereformeerde kerk in het Groningse Vlagtwedde. Van september 1999 tot en met half januari 2006 was hij predikant van de wijkgemeente ‘Oostgaarde’ te Capelle aan den IJssel. Sinds eind januari 2006 staat hij in de Gereformeerde kerk van VGravenhage-Oost (pkn) en dient hij de wijkgemeenten van de Christus Triumfatorkerk en de Noorderkerk. Hij promoveerde in mei 20 12 aan de vu bij de in januari overleden dr. Henk Vroom op het proefschrift: Johannes Verkuyl (1908-2001): een leven lang zending en dialoog.


Noten:

1. J.D. Gort, ‘Johannes Verkuyl 1908-2001. Een bijzondere leraar, vriend en missioloog, in: Gereformeerd Theologisch Tijdschrift, mei 2001, blz. 49; G. Schutte, De Vrije Universiteit en Zuid-Afrika (Zoetermeer, 2005) deel 2, blz. 474; P.E.M. Meijers, Blanke broeders - zwarte vreemden (Hilversum, 2008) blz. 300.

2. Zie voor de reacties op Sharpville in de Nederlandse politiek, in de kerken en in de kerkelijke pers, zie: Blanke broeders - zwarte vreemden, blz. 182-226.

3. A.Th. van Leeuwen, Hendrik Kraemer, dienaar van de wereldkerk (Amsterdam, 1959) blz. 93.

4. H. Kraemer, ‘Der westliche Imperialismus und der Wille des Ostens zu völkischem Eigenleben’, in: Evangelisches Missions-Magazin 79/11, (1935), 368-373. Verkuyl noemt in zijn Inleiding in de nieuwere zendingswetenschap (Kampen, 1975) de Engelse titel van deze lezing: ‘Mission between Imperialism and National Self-Expression’. Vgl. D. Griffioen, Christelijke zending en wereldgodsdiensten (Zoetermeer, 2007). Hij noemt naast de Duitse titel ook als Engelse titel ‘Imperialism and Self-Expression’, blz. 514. Gezien het feit dat Verkuyl in: Onze verantwoordelijkheid tegenover Indië (Zeist, 1935) in zijn taalgebruik nauw aansluit bij de Duitse versie van de lezing, ga ik ervan uit dat deze zijn toespraak in het Duits heeft gehouden.

5. H. Kraemer, ‘Der westliche Imperialismus...’, blz. 370.

6. H. Kraemer, ‘Der westliche Imperialismus...’, blz. 370.

7. H. Kraemer, ‘Der westliche Imperialismus...’, blz. 371.

8. Kraemer tekent erbij aan dat de zending zich niet alleen in het verleden imperialistisch heeft gedragen, maar dat in veel opzichten nog steeds doet. Hij doelt dan op het imperialisme als de geestelijke houding, ‘die den andern im Grunde nur als Objekt eigenen Bildens und Schaffens behandelt und ihm keine eigene Selbstheit und Selbständigkeit zuerkennt’, blz. 373

9. H. Kraemer, ‘Der westliche Imperialismus...’, blz. 372.

10. J. Verkuyl, Breek de muren af! (tweede druk, Baarn, 1971), blz. 64; J. Verkuyl, Inleiding in de nieuwere zendingswetenschap, (Kampen, 1975), blz. 74-75. Zie ook het interview van NCRV-journalist Teun-Jan Tabak ‘De kern van het christelijk geloof’ in: Rondom het Woord (Hilversum, juni 1993), blz. 58. Verkuyl zegt dat Kraemer van grote invloed is geweest op de ontwikkeling van zijn denken ten aanzien van het streven naar zelfexpressie en onafhankelijkheid van Aziatische volken.

11 . J. Verkuyl, Onze verantwoordelijkheid tegenover Indië (Zeist, 1935), blz. 4.

12. De ‘ethische politiek’ stond in de eerste decennia van de twintigste eeuw voor koloniaal beleid dat geacht werd het belang van de inheemse bevolking ten goede te komen. De Nederlandse regering wilde hiermee duidelijk maken dat ze de kolonie niet langer enkel als wingewest zag, maar dat ze besefte dat ze ook de ‘zedelijke roeping’ had om de bevolking, onder meer door verbetering van het onderwijs en medische zorg evenals door verbetering van de economische positie, op te voeden tot verantwoordelijke burgers. H. Burgers, De Garoeda en de Ooievaar (Leiden, 2010), blz. 1 14 - 1 17 .

13. J. Verkuyl, Onze verantwoordelijkheid...., blz. 5.

14. J. Verkuyl, Onze verantwoordelijkheid...., blz. 7.

15. J. Verkuyl, Onze verantwoordelijkheid...., blz. 12. Verkuyl maakt hierbij een vergelijking met de ‘prossessie der nationale afgoden’, die op dat moment door Europa trekt. Als we dit lezen tegen de achtergrond van de politieke situatie in het Europa van die dagen, kunnen we veronderstellen dat Verkuyl hierbij o.a. op Nazi-Duitsland doelt en op de adoratie van ‘der Führer’.

16. Artikel i van de Nederlandsche Grondwet uit 1922 luidt: ‘Het Koninkrijk der Nederlanden omvat het grondgebied van Nederland, Nederlandsch-Indië, Suriname en Curagao.’ Zie op www.denederlandsegrondwet.nl, de pagina: ‘Versies Nederlandse Grondwet vanaf 1798.’

17. J. Verkuyl, Gedenken en verwachten (Kampen, 1983), blz. 73, 1 3 1 ; Verkuyl deelt de overtuiging van velen dat de Nederlandse regering toen de boot heeft gemist: ‘Niets heeft in de vooroorlogse periode zozeer het fundament weggeslagen voor een vertrouwensbasis in de verhouding tussen Nederland en Indonesië als de verwerping van de petitie ‘Soetardjo’. Zie ook: H. Smit, Gezag is gezag (Hilversum, 2006), blz. 32-33. Smit bevestigt dit en stelt dat velen dit in die tijd, maar ook later hebben gezien als een noodlottige beslissing en een gemiste kans.

18. J. Verkuyl, Breek de muren af!, blz. 64.

19. J. Verkuyl, Inleiding in de nieuwere zendingswetenschap, blz. 75. In een terugblik op Kraemers lezing schrijft Verkuyl in 1975 dat diens woorden indertijd met wantrouwen werden ontvangen, zowel van de zijde van de koloniale macht als van de zijde van de beweging die naar zelfexpressie streefde, omdat hij had gepleit voor een profetisch-kritische en priesterlijke houding. ‘Maar’, zo voegt Verkuyl er met respect aan toe, ‘hij ging zijn weg door goed en kwaad gerucht met een vrijheid en onbevreesdheid, die typerend is voor mensen die weten, dat zij een roeping vervullen in dienst van de Heer.’

20. W. A. Visser ‘t Hooft, Memoires, een leven in oecumene (Kampen, 1971), blz. 93.

21. E. Jansen Schoonhoven, Christus Victor, de wereldconferentie van Christenjeugd, (Amsterdam, 1939), blz. 2.

22. De ‘Tweede Chinees - Japanse oorlog’ duurde van 1937-1945.

23. J. Verkuyl, Breek de muren af!, blz. 176. Cursief van Verkuyl; Gedenken en verwachten, blz. 80. Verkuyl vermeldt er niet bij wat de reactie van de Japanse student was.

24. J. Verkuyl, Breek de muren af!, blz. 176. De gedachtestreepjes zijn van Verkuyl. In de zomer van 1948, tijdens de eerste Assemblee van de Wereldraad van Kerken, wordt deze ervaring van verzoening uit 1939 bevestigd. Johannes Verkuyl is dan op verlof in Nederland en heeft, vlak voor zijn terugkeer naar Indonesië gelegenheid om de eerste publieke samenkomst na de oprichtingsvergadering te bezoeken, die in het Concertgebouw te Amsterdam gehouden wordt. Als hij zich voorstelt aan degenen die aan weerskanten naast hem zitten, blijkt hij tussen de Duitse theoloog Martin Niemöller en de Japanse predikant dr. Ebisawa te zitten. Verkuyl schrijft hierover: ‘Wat dat voor mij betekende, kan ieder vermoeden. Zoals ik vóór de oorlog op de grote jeugdconferentie van 1939 (...) op onvergetelijke wijze ervoer wat verzoening met God en de mensen in Jezus Christus betekent, zo beleefde ik daar opnieuw wat het betekent uit het werk van Gods verzoenend handelen te leven en deel te nemen aan de dienst der verzoening tussen volken en mensen.’ J. Verkuyl, Gedenken en verwachten, blz. 261; zie ook J. Verkuyl, Breek de muren af!, blz. 176-177.

25. J. Verkuyl, Gedenken en verwachten, blz. 80. Zie ook: J. Verkuyl, Het getuigenis van de kerken in Indonesië temidden van de stromingen van deze tijd (Delft, 1952) blz. 56; en Zijn alle godsdiensten gelijk? (1' druk, Baarn, 1953) blz. 1 1 ; zie ook J. Verkuyl, ‘Christenen van morgen en de agenda van morgen’, in: jong Gereformeerd, 3 1 mei 1968, blz. 110 4; Breek de muren af!, blz. 175-176.

26. J. Verkuyl, Breek de muren af!, blz. 177; zie ook: J. Verkuyl, Gedenken en verwachten, blz. 80. In hoofdstuk 10 van dit boek schrijft hij over zijn inzet voor de dienst der verzoening tussen Nederland en Indonesië in de jaren 19451962, blz. 128-202. Zie voor Verkuyls inzet voor verzoening in Zuid-Afrika ook mijn Johannes Verkuyl (1908-2001): een leven lang zending en dialoog (Zoetermeer, 2012), blz. 76-78.

27. J. Verkuyl, Gedenken en verwachten, blz. 88.

28. J. Verkuyl, Gedenken en verwachten, blz. 87. De Javaanse kerken zijn sinds 1932 zelfstandig. Zie: Chr. G.F. de Jong, De gereformeerde zending in Midden- Java 1931-1975 (Zoetermeer, 1997), blz. 14. Deze kerken vielen dus niet langer onder de verantwoordelijkheid van de Gereformeerde Kerken in Nederland, maar vormden een zelfstandig kerkverband.

29. J. Verkuyl, Gedenken en verwachten, blz. 109.

30. J.Verkuyl, ‘De kerk en het rasschenvraagstuk’ in: Kerkblad van de Gereformeerde Kerken in Nederlandsch-lndië, 30 oktober 1941, blz. 2-3.

31. Verkuyl verwijst naar dr. H. Bergema (1902-1969). Deze zendingspredikant en later hoogleraar zendingswetenschap in Kampen, schreef een serie artikelen over het rassenvraagstuk in Nederlands-Indië in Antirevolutionaire Staatkunde, jrg. 9 (1935), 10 (1936) en 1 1 (1937). Bergema schrijft in 1935: “ Over één ding zijn echter alle anthropologen het eens, nl. over de gecompliceerdheid dezer rassensamenstelling. Toch zou deze gecompliceerdheid op zich zelfwaarschijnlijk nooit er toe hebben geleid, dat het vraagstuk der rassen van onzen Indischen Archipel tot een rassenvraagstuk werd, wanneer daartoe geen andere factoren, voornamelijk van politiek-economischen aard hadden bijgedragen.’, H. Bergema, ‘Enkele opmerkingen over het rassenvraagstuk in Nederlandsch-lndië’, in: Antirevolutionaire Staatkunde, jaargang 9 ,1935 , blz. 410.

32. J. Verkuyl, ‘De kerk en het rasschenvraagstuk’, blz. 2.

33. J. Verkuyl, ‘De kerk en het rasschenvraagstuk’, blz. 2. Toean of tuhan betekent ‘heer’.

34. J. Verkuyl, ‘De kerk en het rasschenvraagstuk’, blz. 2. Vgl. J. Verkuyl, Breek de muren af!, blz. 18 en 20. Zowel in het artikel als in het boek verwijst hierbij hij naar de Gereformeerde dogmaticus Herman Bavinck die over de eenheid van het menselijk geslacht zegt: ‘Zij is de onderstelling van religie en moraal. De solidariteit van het menschelijk geslacht, de erfzonde, de verzoening in Christus, de universaliteit van het rijk Gods, de katholiciteit der kerk, de naastenliefde, zijn daarop gebouwd.’ Gereformeerde Dogmatiek, deel n (2e druk, Kampen, 1908), blz. 562.

35. Vgl. J. Verkuyl, Breek de muren af!, blz. 30-31, 34.

36. Vgl. J. Verkuyl, Breek de muren af!, blz. 38-39. De tekst die hij in dit verband noemt is Romeinen 3: 29.

37. J. Verkuyl, ‘De kerk en het rasschenvraagstuk’, blz. 2. Verkuyl schrijft per abuis Efeze r: 11-2 2 in plaats van Efeze 2: 11-2 2 . Ook wordt Filippenzen 3: i i genoemd, terwijl Verkuyl Colossenzen 3 : 1 1 citeert. Is dit een slordigheid van Verkuyl of van de zetter? Vgl. J. Verkuyl, Breek de muren a f!, blz. 40.

38. J. Verkuyl, ‘De kerk en het rasschenvraagstuk’, blz. 3. Zie Openbaring 21: 26. Vgl. J. Verkuyl, Breek de muren a f!, blz. 48.

39. J. Verkuyl, Gedenken en verwachten, blz. 109.

40. J. Verkuyl, ‘Eenige mededelingen over de kerkelijke arbeid en de geestelijke stroomingen in de Burger-interneringskampen in Indië’, in: Het Zendingsblad (februari 1946), blz. 13. Verkuyl citeert in dit verband Jesaja 26: 9-b: ‘Als Gods oordelen op aarde zijn, leeren de volkeren gerechtigheid.’

41. J. Verkuyl, ‘Eenige mededelingen...’, blz. 14.

42. Verkuyl heeft drieënhalf jaar in een Japans burgerinterneringskamp doorgebracht, van maart 1942 tot half augustus 1945.

43. J. Verkuyl, Gedenken en verwachten, blz. 283.

44. De doelstelling van het instituut was de Bijbelse opdracht van christelijke eenheid over de grenzen van ras, taal en cultuur heen te stimuleren, zonder die grenzen te negeren. De tweede doelstelling was het streven naar sociale gerechtigheid voor alle groepen van de bevolking. C. F. Beyers Naudé, Verzet en verzoening (Utrecht, 1997) blz. 67. Zie: J. Verkuyl, Gedenken en verwachten, blz. 284. Zie ook: P. E. M. Meijers, Blanke broeders - zwarte vreemden, blz. 299.

45. Zie Trouw, 30 november 1965. Verkuyl is onder de indruk van Naudé’s werk en probeert de Nederlandse kerken over te halen dit werk financieel te steunen. Als zijn inspanningen geen resultaat opleveren, schrijft hij samen met journalist Ben van Kaam een artikel in dagblad Trouw. Zij omschrijven hierin dominee Beyers Naudé als een ‘profetische en priesterlijke figuur’, die bezig is ‘de demarcatielijnen te overschrijden, die door de gedwongen segregatie in Zuid-Afrika zijn gelegd. Ze roepen de lezers op het werk van Beyers Naudé onder de Bantoe-kerken met een donatie te ondersteunen. Verkuyl stelt daarbij zijn eigen rekening ter beschikking. In Trouw van 1 december 1965 doen zij opnieuw een appèl op de lezers: ‘Wij doen daarvoor een beroep op u die dit leest. Wij vragen van u een offer’.

46. G. Schutte, De Vrije Universiteit en Zuid-Afrika 1880-200J, blz. 473 vv.

47. J. Verkuyl, Gedenken en verwachten, blz. 284. Zie ook: J. Verkuyl, Breek de muren af!, blz. 136 en 139.

48. J. Verkuyl was van 1968 tot 1973 voorzitter van de werkgroep. Zie: G. Schutte, De Vrije Universiteit en Zuid-Afrika 1880-2005, blz. 476. Zie ook: J. Verkuyl, Gedenken en verwachten, 289-290.

49. J. Verkuyl, ‘Derde artikel’ in Verslag van een reis naar Zuid-Afrika, blz. 1. Verkuyl schrijft: ‘Ik heb nu vele redenen meer om te handhaven, dat deze ideologie en praktijk in strijd zijn met Gods Wet en Evangelie en dat het heel erg is, dat men ter verdediging van deze praktijken de Naam van Jezus Christus misbruikt.’ Het Verslag van een reis naar Zuid-Afrika van Verkuyl bevat vier artikelen. De gebundelde versie van deze artikelen is mij ter hand gesteld door Verkuyls naaste medewerker, universitair docent dr. Jerry Gort.

50. J. Bos, ‘Prof. Verkuyl 70 jaar’, Trouw, 1 6 januari 1978, blz. 2.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 juni 2014

Historisch Tijdschrift GKN | 72 Pagina's

Johannes Verkuyl en het rassenvraagstuk

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 juni 2014

Historisch Tijdschrift GKN | 72 Pagina's