Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor de jeugd

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor de jeugd

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Beste Jongelui!

We gaan met ons vorige onderwerp nog even verder. We hebben gezien dat daar, waar Gods Geest in het hart gaat werken dat wondere werk der wedergeboorte, een droefheid naar God ontstaat en dat men onder het juk van de helse Farao vandaan wil. Hoe is dat nu allemaal te verklaren? Wel, heel eenvoudig. Bij de zodanigen zijn de ogen open gegaan. Je kunt ook zeggen, dat het verstand verlicht is.

Bij een mens van nature, een onwedergeborene dus, zitten de ogen dicht. Hij is blind. Zijn verstand is verduisterd. Hij praat wel over God, maar kent God niet. Hij praat wel over de Heere Jezus, maar Deze kent hij ook niet. Hij praat wel over zonde en schuld, maar hij weet niet wat het is. Hij heeft geen pijn aan de zonde. De schuld weegt niet. Men slaapt er elke avond rustig weer op in. Men is als één die slaapt in het opperste van de mast. En dat is hoogst gevaarlijk. Want men kan er elk ogenblik uitgeslingerd worden, en dan komt men in de rampzaligheid terecht. M’n jonge vrienden neemt deze dingen toch ernstig en gelooft niet, dat het wel wat mee zal vallen. Dat wil de duivel je wel doen geloven, doch met geen ander doel, dan om je aan hem verbonden te houden. En zo heeft hij met zijn leugens al heel wat mensen stil en gerust hun weg doen vervolgen, naar die ontzaglijke, eeuwige verlorenheid. God beware daar jullie allen voor.

Als de ogen open gaan, als het verstand verlicht wordt, dan gaat men God in der waarheid kennen. Men gaat Hem dan als een goeddoend Wezen kennen, dat waard is om gediend te worden. Niet om daardoor in de hemel te komen, of om de hel te ontgaan, maar om Zijns Zelfswil. En tegen die goeddoende God heeft men nu gezondigd. Die heeft men beledigd, op het hart getrapt. En dat veroorzaakt pijn in het hart. Het is een pijn die uiteindelijk uit de liefde voortkomt. Want de liefde tot God, wordt in het uur van de wedergeboorte, in het hart uitgestort. Men gaat dan uit liefde tot God de zonde haten.

En daar het „laten” zo ontzaglijk moeilijk is, ja onmogelijk aan des mensen kant, gaat men ook zichzelf haten. Een echt bijbels kenmerk overigens. Want wie niet haat zijn eigen leven, die kan Mijn discipel niet zijn, heeft de Heere Jezus gezegd.

Met de wedergeboorte is daarom ook de strijd geboren. Waar geen strijd is, daar is geen leven. Waar het leven is, daar is de strijd, tegen de duivel, de wereld en het eigen boze bestaan.

Dit komt voort uit de wil die nu ook veranderd is. Want hij die eerder niet wilde, er geen zin in had, gaat nu willen wat God wil. Men zou zo graag heilig voor Zijn aangezicht leven. Men zou zo graag al zijn geboden betrachten. Men heeft God lief boven alles en de naaste als zichzelf. Wat ook hierin uitkomt dat men medelijden krijgt met een onbekeerd mens. Want men heeft er voor zichzelf iets van leren verstaan, hoe verschrikkelijk het is om onbekeerd te zijn en onbekeerd te moeten sterven. Men keurt het Gode ook zo waardig, niet alleen dat Hij nu door mij gediend wordt, maar dat Hij door alle mensen gediend wordt. Men zou dan wel willen dat alle mensen zich bekeerden. Men gaat daar een ander dan ook toe opwekken. Niet als een vrome farizeër, maar uit de innerlijke bewogenheid des harten met het lot van een onbekeerde medezondaar.

De wedergeborene is een zoekend mens geworden. Men zoekt Gods aangezicht geduriglijk.. Men zoekt Hem ook te kennen uit Zijn Woord. Men gaat daarom het Woord van God, de Bijbel onderzoeken. Waar men vroeger geen zin in had, wat men zocht te ontlopen, daar krijgt men nu zin in. Men zoekt dan ook op die plaatsen te verkeren, waar het Woord des Heeren nog recht verkondigd wordt. Niet waar men met een kluitje in het riet gestuurd wordt. Doch daar waar een arme zondaar en een rijke Christus gepredikt wordt. Hoe meer een zondaar wordt uitgekleed, hoe liever men het heeft.

Want men komt er achter, dat men met alles wat van de mens is, en waarmede hij zijn schamele naaktheid voor God zoekt te bedekken, toch voor God niet kan bestaan. Ze zijn er niet afkerig van om de schuld blootgelegd te zien. Ook al getuigt alles tegen hen. Zij gevoelen toch dat het de waarheid is. N.l. dat ze zo voor God niet kunnen bestaan.

Want ach, ze komen er achter, dat ze ondanks al hun beste bedoelingen, de schuld nog dagelijks meerder maken. Wat ze goed willen doen, doen ze menigmaal nog zo verkeerd.

De beste werken immers zijn met zonden bevlekt.

De „gelukkigen”, want dat zijn wedergeboren mensen toch, voelen zich dan „ongelukkiger” dan ooit. Als je tot hen zou zeggen, dat ze gelukkig zijn, dan werpen ze dit zo ver mogelijk bij zich vandaan. Als je tot hen zegt, dat de Heere een goed werk in hen begonnen heeft en dat Hij dat zekerlijk voleindigen zal, dan kunnen ze dat niet geloven. En toch... dat is het wonderlijke, hun „ongeluk” zouden ze met het schijngeluk van de gehele wereld niet willen ruilen. Ze zouden liever in hun ongeluk sterven aan de voeten des Heeren, dan terug gaan naar de wereld.

Jullie kennen natuurlijk allemaal die geschiedenis van Ruth. Die had in haar leven ook de goede keus mogen doen. Ze wilde haar schoonmoeder volgen op al haar wegen, niet omdat ze haar schoonmoeder zo’n lieve vrouw vond, zonder meer. Ook dat natuurlijk. Want de vreze des Heeren in haar schoonmoeder trok haar aan. Maar ze wilde haar schoonmoeder wel het meest volgen uit oorzaak van de God van haar. Die wilde ze ook dienen. Al moest ze daar alles voor ontberen, het kon haar niet deren.

Welk een tegenstelling vormde zij daardoor met haar schoonzuster. O zeker, die vond Naomi ook wel een lief mens, maar om voor de God van Naomi alles over te hebben, dat was te veel gevraagd. En daarom ging ze uiteindelijk maar terug naar haar land, haar volk en haar góden. Dat was Orpa. Arme Orpa! Misschien is ze in haar land te midden van haar volk wel een welvarend mens geworden. En toch was ze arm, omdat ze de God Israëls nooit heeft leren kennen.

Zo zijn ook al degenen arm, die met Orpa hun deel in dit leven hebben. Ten deze geldt ook: Wat baat het de mens, indien hij de gehele wereld gewint en hij lijdt schade aan zijn ziel? Want aan het eind gaat van de zodanigen de ziel verloren. En de ziel verloren, dat is alles verloren. Ook het lichaam. Want dat zal ten jongsten dage mede delen in de rampzaligheid.

Degenen die zich zo ongelukkig gevoelen zijn in hun ongeluk toch te benijden. Niet omdat het ongelukkig zijn zulk een benijdenswaardige zaak is, maar omdat het een werkzaam leven geeft aan de troon der genade. Zij bidden zonder ophouden. Al is het 24 uur per dag niet altijd even sterk, het is toch een zaak, die door alles heen, hen niet loslaat. Zij zijn er voortdurende mee bezig. Zij laten niet af hand en oog op te heffen naar omhoog. Totdat Hij (God) ook hen genadig zij. Zij bidden de tollenaarsbede: O God, wees mij de zondaar genadig.

De Davidsbede voegen zij er ook bij: Gena, o God, gena, hoor mijn gebed Ja, al de gebeden van de bijbelheiligen worden hen als het ware in het hart gebracht en die leggen zij nu ook als „hun begeerten” voor het aangezicht des Heeren neer.

Aan zulke zoekers laat de Heere Zich niet onbetuigd. Al kan Hij de verhoring wel eens een kortere of langere tijd uitstellen. Hij doet dit echter nooit langer dan nodig is. En als de nood op het hoogste is geeft Hij zeker uitkomst. Hij doet dan kennelijk ervaren, dat Hij een genadig God is, door beloften van genade, met een zodanige kracht op het hart te binden, dat men geloven móet, als is het, bij wijze van spreken, maar voor vijf minuten, dat dit nu werkelijk voor deze „ellendige” bestemd is.

Veel mag dan nog verborgen zijn en veel vragen mogen dan nog niet opgelost zijn, doch als men, door het geloof werkelijk houvast mag hebben aan het Woord van God, dan trilt er een blijdschap door de ziel: De Heere hoort! Welk een wonder te mogen geloven dat de Heere hoort. Men weet dan zeker, dat Hij barmhartig is en zeer genadig; Schoon zwaar getergd, lankmoedig en weldadig en groot van goedertierenheid. Hoe dit allemaal kan bij God vandaan, dat moet dan nog wel nader worden geopenbaard en verklaard en verdiept. Maar als het begin er maar wezen mag, dan zal de Heere niet laten varen het werk Zijner handen.

Zo wordt de verborgen omgang met God in beginsel beleefd. Kennen jullie daar iets van jongens en meisjes. Wanhoop dan niet. Maar hoopt volkomenlijk op de Heere. Want bij de Heere is goedertierenheid, en bij Hem is veel verlossing, en Hij zal Israël verlossen van al zijn ongerechtigheden.

Jullie aller vriend

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 december 1971

Bewaar het pand | 1 Pagina's

Voor de jeugd

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 december 1971

Bewaar het pand | 1 Pagina's