Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Proeve van een nieuwe grondwet 1

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Proeve van een nieuwe grondwet 1

GEEN ONTSPANNINGSLECTUUR.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het bestuderen van een concept voor een nieuwe grondwet is geen boeiende bezigheid. Of om het anders te zeggen, grondwetsartikelen en de toelichting daarop vormen nu niet direct ontspanningslectuur. Daarvoor is zo'n geheel te strict zakelijk van opzet, en al kunnen staatsrechtsgeleerden hun hart ophalen aan tal van juridische formuleringen, daarmee is niet gezegd dat men er ooit in slagen zal om de grondwet in de interessesfeer van het volk te brengen - een bedoeling die bij de opstellers van de proeve onder meer heeft voorgezeten. Twee artikelen mogen in deze inleiding even voor het voetlicht worden gehaald, omdat ze de aandacht even vasthouden vanwege de humor die erin gelegd kan worden. In artikel 65 sub 1 lezen we bijv. heel nadrukkelijk dat de koning het buitenlands beleid voert. Als je dit leest realiseer je je, dat het niet geheel ondienstig is om dit op te merken na zoveel jaren Luns. En als we lezen in de additionele artikelen - zonder taalkundige wijziging als tijdelijk geldende artikelen opgenomen - dat „tractementen, pensioenen en andere inkomsten, van welke aard dan ook, die thans door de onderscheidene gezindheden of derzelver leraars genoten worden, aan dezelve gezindheden verzekerd worden", dan glimlach je even om een dergelijk archaïstisch spraakgebruik in een document dat toch de bedoeling heeft qua taal een beetje bij de tijd te zijn. Of het moest zijn, dat men wat dit laatste betreft zich gerealiseerd heeft dat de oudjes toch wel wisten waar het aas lag, toen ze voorgangers in de kerken met leraars betitelden. Maar of deze bedoeling ook bij de opstellers van de proeve heeft voorgezeten toen ze dit artikel ongewijzigd handhaafden - zij het voorlopig - betwijfelen we. 

Maar of grondwetsartikelen nu boeiende lectuur vormen of niet, de opstellers van de proeve hebben de bedoeling gehad „het Nederlandse volk in zijn vele geledingen en de individuele Nederlanders" mee te laten denken omtrent de grondslagen van ons staatsbestel en meningen naar voren te laten brengen voordat door de regering en Staten-Generaal een beslissing wondt genomen over grondwetsherziening. Daarom is het goed om in dit blad aan deze zaak aandacht te besteden. Daarbij zullen niet alle artikelen in detail aan de orde komen, maar zal slechts aandacht worden besteed aan die hoofdmomenten die in het kader van dit blad relevant zijn.

Voorgeschiedenis.

Het is misschien goed de aanleiding tot en de geschiedenis van het ontstaan van de proeve kort te schetsen.

Na onze eerste grondwet in 1814 opgesteld door commissie van 14 leden onder voorzitterschap van Gijsbert Karel van Hogendorp, zijn er in de loop van de tijd herhaaldelijk herzieningen en wijzigingen geweest. Soms kwamen die herzieningen tot stand omdat bepaalde onderdelen van de grondwet niet meer in overeenstemming waren met de werkelijke stand van zaken. Bijvoorbeeld in 1815 na de samenvoeging van de noordelijke en zuidelijke Nederlanden en in 1840 na het weer ongedaan maken daarvan (afscheiding van België). Soms echter waren wijzigingen in de grondwet van fundamentele aard. In 1848 werd de grondwet ingrijpend gewijzigd, toen de bevoegdheden van de koning werden beperkt en de ministeriële verantwoordelijkheid werd ingevoerd. Bij de opstelling van de grondwet van 1848 liet Thorbecke ruimte voor de ontwikkeling van het maatschappelijk leven naar de eisen die de nieuwe tijd stelde, hetgeen met name tot uitdrukking kwam in directe verkiezingen van Tweede Kamer, Provinciale Staten en Gemeenteraad. Met de grondwet van 1848 brak eigenlijk een nieuwe periode aan, al is ook van Thorbecke bekend dat hij die grondwet in eerbied voor de historie geschreven heeft. Op de grondwet van 1848 zijn nog diverse wijzigingen gevolgd. Bijv. in 1917 in verband met de onderwijskwestie, in 1953 in verband met de toenemende betekenis van de internationale betrekkingen, in 1956 in verband met het regelen van de zaken betreffende de overzeese gebiedsdelen en in 1963 na dé kwestie N.-Guinea. Maar bij al deze wijzigingen werd het karakter van de grondwet niet fundamenteel gewijzigd.

Inmiddels echter was naar veler besef de vigerende grondwet wel een lappendeken geworden, die bovendien veel “dood hout" bevatte. Vandaar dat door minister mr. E.H. Toxopeus in november 1963 op het departement van Binnenlandse Zaken een afdeling grondwetszaken werd ingesteld, die belast werd met de voorbereiding van een eventuele grondwetsherziening. Deze afdeling heeft herhaaldelijk contact gehad met een werkgroep van staatsrechtskundigen, gevormd door de heren mr M. A. Donner, mr J. van der Hoeven, mr H. J. M. Beukens, mr P. J. Oud en mr J. V. Rijpperda Wiersma.

De genoemde afdeling heeft het resultaat van haar werk onder de naam „Proeve van een nieuwe grondwet" aangeboden aan de in 1966 functionerende minister van Binnenlandse Zaken J. Smallenbroek, die het op zijn beurt van een voorwoord voorzag en het ter overweging aanbood aan het Nederlandse volk.

Het stuk heeft in het huidige stadium derhalve een grote mate van vrijblijvendheid, reden waarom Smallenbroek bij de aankondiging van het stuk ook zeggen kon dat noch kabinet, noch hijzelf een standpunt heeft omtrent de in de proeve vervatte voorstellen. De vraag wie verantwoordelijk is voor, of staat achter dit stuk wordt niet beantwoord. Of het minister Toxopeus of Smallenbroek, de werkgroep van staatsrechtsgeleerden of de afdeling van het departement van Binnenlandse Zaken is, daarover worden we in het onzekere gelaten. In ieder geval is het geen stuk dat door een of andere Kamercommissie na voeling met de politieke vrienden tot stand gekomen is, zodat de zaak al min of meer beklonken is. Het volksreferendum, want zo mag de uitnodiging tot meedenken aan het adres van de individuele Nederlanders toch wel worden betiteld, wint in deze situatie in ieder geval aan betekenis. Voor het stuk zijn definitieve loop in de parlementaire molen krijgt is een inbreng mogelijk vanuit iedere kring die wil meedenken.

Afscheid van het verleden.

Van uitnemend belang bij het samenstellen van een proeve tot grondwetsherziening is welke visie men heeft op de grondwet überhaupt. Ook in 1950 werd een commissie ingesteld, de zogenaamde commissie-Van Schalk, die eveneens ten doel had adviezen uit te brengen over een grondwetsherziening. Toen deze commissie in 1954 een eindrapport samenstelde opende zij haar beschouwingen met de zinsnede: „Het volk beschouwt de grondwet als het document waarin de hoofdmomenten van zijn staatkundige ontwikkeling uitdrukking hebben gevonden, de resultaten van de staatkundige strijd in het verleden telkenmale zijn neergelegd en waarin het ook voor het heden en voor de toekomst de grote gedachten tot openbaring wil brengen, volgens welke het de ontwikkeling van zijn staatsleven verder wil zien geleid." De commissie-Van Schaik liet zich in deze uitspraak - die zij overnam van Struycken - sterk leiden door de gedachte van historische continuïteit, met name ook omdat ze niet wilde tornen aan grondwettelijke bepalingen die in de loop der jaren een inhoud hebben gekregen waarmee men vertrouwd is geraakt. In de visie van de commissie-Van Schaik wordt de grondwet dus beschouwd als een soort oorkonde, als een document waarin de geschiedenis van ons volksbestaan als het ware weerspiegeld wordt en waarin de toekomst wordt gezien in het licht van de „grote gedachten" die leiding zullen moeten geven bij al het staatkundige handelen. Met deze visie hebben de opstellers van de proeve bewust afgerekend. Ze achtten de visie van Struycken en ergo van de commissie Van Schaik niet meer In alle opzichten geldend gezien de hedendaagse beweeglijkheid van de verhoudingen en de ontwikkelingen. Ze nam haar uitgangspunt in de dynamiek van de maatschappij en bepaalde zo meer de continuïteit naar de toekomst, waarbij het heden normatief is, dan dat ze de continuïteit met het verleden vasthield. Weliswaar bekennen de opstellers wel dat hun uitgangspunt nog niet betekent dat de grondslagen van ons staatsbestel geheel afhankelijk mogen worden gesteld van het inzicht van de kleinst mogelijke staatkundige meerderheid, maar de actuele strekking van de grondwettelijke bepalingen heeft toch in het bijzonder de aandacht gekregen.

Geen program.

In het stuk wordt verzet aangetekend tegen de gedachte dat een grondwet een soort program van actie of een beginselprogram is. De opstellers zijn van mening dat de grondwet geen omschrijving dient te geven omtrent de koers die de overheid varen moet. Veeleer is het zo dat de opstellers kiezen voor een grondwet die louter rechtsregels bevat, met name rechtsregels die hun geldigheid bewezen hebben na bepaalde feite­lijke ontwikkelingen. Daarbij kiest de commissie dan niet voor een grondwet die nagenoeg gelijkgeschakeld is met gewone wetten, en die dus met de grootst mogelijke soepelheid kan worden aangepast aan wisselende tijdsomstandigheden. Maar ze kiest voor een beperkte grondwet met een minimum aan rechtsregels, een grondwet dus die enerzijds wel door de feitelijke ontwikkelingen is bepaald, maar anderzijds de noodzaak mist van herhaaldelijke aanpassing, omdat bij herhaalde aanpassing de waarde van de grondwet aan betekenis zou inboeten.

We herkennen in dit alles duidelijk de anti-revolutionaire visie. Mr P. J. Boukema betoogt in „Anti-Revolutionair Bestek", in het hoofdstuk dat over de grondwet handelt, herhaaldelijk dat het niet tot de taak van de grondwetgever behoort om een ontwikkeling uit te stippelen of een program voor de toekomst te geven. Naar zijn mening heeft de grondwet een aposterioristisch karakter, dat wil zeggen „ze legt meer vast zoals het geworden is, dan dat ze uitspraken doet hoe het worden moet". Naar zijn mening zou het derhalve aanbeveling verdienen de inhoud van de grondwet te beperken tot enkele grote lijnen betreffende de organisatie van de soevereiniteit en de garantie van de grondrechten; een visie die we ook terugvinden in de proeve. Als dan de vraag gesteld wordt, welke rechtsregels in de grondwet moeten worden opgenomen, dan wijst mr Boukema erop dat dit reeds lang bestaande volksrechten moeten zijn; we zouden ook kunnen zeggen rechten die al naar het gewoonterecht binnen de samenleving werden gehanteerd.

Huizen.  J. v. d. Graaf.

*) Deze artikelen werden eerder geplaatst in Wapenveld, 18e jrg., nr. 4 en 5 (april en mei 1968).

 

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 september 1968

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

Proeve van een nieuwe grondwet 1

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 september 1968

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's