Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De betekenis van het genadeverbond voor de prediking (III)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De betekenis van het genadeverbond voor de prediking (III)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Profeten
Afzonderlijke aandacht verdient de plaats die het verbond inneemt in de prediking van de profeten. Merkwaardigerwijs komt het woord „verbond" inzonderheid bij de oudere profeten weinig voor. Zeer zeker mag hier niet de conclusie uitgetrokken worden, dat de betrekking tussen de Heere en Israël oudtijds niet als een verbond, maar als een natuur-band werd beschouwd. Immers zonder het woord te gebruiken gaan ook de oudere profeten wel terdege uit van de gedachte, dat er tussen de Heere en Israël een betrekking bestond, die zakelijk dezelfde is als wat elders met de verbondsrelatie wordt aangeduid. Denk slechts aan de wijze, waarop de profeten in het algemeen spreken over de Heere als de God van Israël en over de zegeningen en eisen die hieruit voor Israël voortvloeien.
Herhaaldelijk wordt de verbondsbetrekking tussen de Heere en Israël onder allerlei beelden m.n. onder dat van het huwelijk, getekend. Steeds weer wordt daarbij de trouw des Heeren benadrukt. Hij heeft van Zijn kant het verbond wel gehouden. In scherp contrast wordt daartegenover de bondsbreuk van het volk aan de kaak gesteld. Gods oordelen worden in felle kleuren hen daarbij aangezegd, de vloek des verbonds treedt in werking. Ernstig en dringend is Gods oproep tot bekering. Helpt alleen het spreken van God niet, dan zal Hij Zijn straffen doen gevoelen. De Heere zal met Zijn bondsvolk in het gericht treden. In de uitoefening van dat gericht, zal er een schifting plaatsvinden. Zij, die ondanks het gericht, ondanks al de liefde-arbeid, die de Heere ook in Zijn kastijdingen aan hen ten koste legt, zij die doorgaan met het breken van Zijn verbond, zullen voor altijd worden uitgeroeid. Naar recht zou God dit met heel het volk hebben kunnen doen. Dan echter zou Gods verbond op een mislukking uitgelopen zijn en zou dit verbond z'n doel niet hebben bereikt. Met het karakter van het verbond - het is immers een eeuwig verbond - zou dit in strijd zijn. In het Sinaïetische verbond m.n. in Lev. 26 had God dan ook reeds gezegd, dat Hij in het gericht, dat Hij als straf op hun ongerechtigheid, niet Zijn volk zou gaan houden, toch Zijn verbond met hen niet zou te niet doen. Door Zijn gericht heen zou God zich een overblijfsel behouden, tot bekering zouden zij komen, hun ongerechtigheden zouden zij belijden, hun onbesneden hart zou zich buigen, aan de straf op hun zonden zouden zij een welgevallen hebben. Aan dezen zegt de Heere toe, dat Hij alsdan Zijn verbond zal gedenken en opnieuw met Zijn heil, ja met nog rijker heil hen zal begiftigen.

Nieuw verbond
In dat licht moeten we dan ook lezen de belofte van het nieuw verbond, waarover m.n. in Jer. 31 en Ez. 37 gesproken wordt. Waar het oude verbond door de zonde van het volk verbroken is, zal de Heere een nieuw verbond maken. Hoewel de Heere zegt dat dit niet zal zijn naar het verbond, dat Hij met hun vaderen maakte, zal dit toch geen geheel ander verbond zijn. Gods verbond weet immers van geen wankelen; het nieuwe is dit, dat waar Israël het verbond verbrak. God toch dit verbond vasthield, God neemt de door het volk afgebroken draad van Zijn verbond weer op, om dit tot rijker openbaring te brengen. Deze rijkere openbaring komt m.n. uit in de rijkere inhoud van Zijn verbondsbeloften. Centraal wordt daarbij gesteld de belofte, dat God Zijn wet in hun binnenste zal geven en die zal schrijven in hun hart; Gods wet zal één met hen zijn, als een liefdewet in hun ziel. Inplaats van het stenen hart zal God een vlesen hart geven, een nieuwe geest zal Hij hen schenken, waardoor zij niet slechts door de profeet, maar door zichzelf de Heere kennen zullen; allen, aan wie de Heere dat vlesen hart en die nieuwe geest geven zal, zullen de Heere kennen; van de kleinste af tot hun grootste toe. Volle vergeving van al hun zonden, zegt de Heere hen toe.
Vergelijken we deze belofte met wat het N.T. bv. in Hebr. 8 ons getuigt, dan wordt daar duidelijk gezegd, dat door en in Christus dit nieuwe verbond gekomen is. Wil dit nu zeggen, gelijk wel wordt beweerd, dat allen die nu in het N.T. tot het genade-verbond behoren, op zaligmakende wijze deelgenoten zijn van het heil in Jer. 31 en andere plaatsen genoemd? Op deze manier komt men er echter toe om het genade-verbond zodanig te beperken, dat alleen de waar-gelovigen tot het genade-verbond behoren, en dat de belofte van dit verbond zou inhouden de tot stand gebrachte innerlijke vernieuwing door de Heilige Geest. Om dit dan toch met de werkelijkheid in overeenstemming te doen zijn, maakt men onderscheid tussen een uit- en inwendig verbond, tussen zichtbare en onzichtbare kerk, tussen volks- en kerkverbond, of welke onderscheiding men dan ook noemt, hetgeen aan de Schrift echter ten ene male vreemd is.
Daarbij komt men er ook toe, een wezenlijk verschil te stellen tussen het Sinaïtisch verbond en dit nieuwe verbond, waarbij het oude verbond wordt gezien als uitwendig en voorwaardelijk en het nieuwe verbond als inwendig en onvoorwaardelijk, zó dat aan de wezenlijke eenheid tussen Oud en Nieuw verbond geweld wordt aangedaan en deze zelfs wordt losgelaten.
Bovendien heeft men bij deze opvatting geen oog voor de wijze waarop en de weg waarin God de belofte van het nieuwe verbond geeft. Duidelijk wordt door de profeten hierbij gewezen op de bekering, waarbij het volk zich voor God verootmoedigt in het belijden van hun zonde en smeken om genade. Daarbij is het niet zo, dat dit geldt als voorwaarde om de belofte van het nieuwe verbond te ontvangen, duidelijk zegt de Heere, dat deze alleen aan Hem, aan Zijn trouw, aan Zijn verkiezing te danken is. Maar wel is bekering en verootmoediging de weg om aan het heil dat God in de belofte van het nieuwe verbond toezegt, deel te ontvangen. De schifting die God bij het tot stand komen van dit nieuwe verbond doet plaatsvinden, spreekt in dit opzicht duidelijke taal.

Nieuwe Testament
Nog duidelijker blijkt dit wanneer we letten op de betekenis van het verbond in de prediking van het N.T. Noch Johannes de Doper, noch Christus Zelf zijn er in hun verkondiging van uitgegaan, dat degenen die tot het verbond van God behoorden, op zaligmakende wijze deelden in het heil, dat God hen in de weg van dat verbond toezegde. Vooral de prediking van Johannes was één scherpe boeteprediking tegen een volkomen verkeerd verstaan van het verbond; zij, die dachten dat het voor hen wel genoeg was, dat ze kinderen van Abraham waren, greep hij aan in hun dodelijke rust: „zeg niet wij hebben Abraham tot een vader". Het gericht kondigde hij aan, waarbij hij opriep tot bekering en geloof, om zo waarlijk aan het gekomen heil deel te ontvangen. Ook Christus toornde in Zijn prediking tegen zulk een verbondsopvatting en stelde met nadruk de noodzaak van wedergeboorte, bekering en geloof om te delen in Zijn heil.
Juist in Christus echter in Zijn Borgwerk en in de uitstorting van Zijn Geest, zien we het heil van het nieuwe verbond in al zijn rijkdom zich openbaren. Christus Zelf wijst daarop, wanneer Hij bij het nemen van de drinkbeker in het Avondmaal getuigt: ,,Deze drinkbeker is het Nieuwe Testament in Mijn bloed." Door de vervulling van Christus verdwijnen de vormen van het oude verbond. Met name op twee manieren wordt in het N.T. de heerlijkheid van het nieuwe verbond, boven het oude verbond ons aangewezen. In de Hebreeën-brief wordt dit gedaan vanuit het verzoeningswerk van Christus, waarbij de priesterdienst van Christus als zowel uitnemender boven de Aäronietische priesterdienst wordt gesteld. Het Aäronietische priesterschap schaduwde de verzoening slechts af, Christus' priesterschap bracht deze tot stand, vandaar ook, dat in dit opzicht het oude verbond heeft afgedaan. Het heil in Christus, in wezen hetzelfde als in het oude verbond, is nu in het nieuwe verbond door het Borgwerk van Hem, zoveel rijker en de belofte van dit heil ook zoveel vaster, en daarom het nieuwe verbond zoveel beter.
De andere manier waarop het N.T. de heerlijkheid van het nieuwe verbond stelt boven het oude verbond is deze, dat deze meerdere heerlijkheid ons wordt aangewezen vanuit de rijke bediening des Geestes, die op de Pinksterdag in Zijn kerk werd uitgestort. Daarop wijst Paulus ons in het bekende hoofdstuk van 2 Cor. 3.
Onder het nieuwe verbond gaan de apostelen dan ook uit om vanuit het volbrachte werk van Christus, en de rijkdom van de uitstorting van de Heilige Geest, het Evangelie, geladen met de volle rijke inhoud van Gods beloften overal te verkondigen. In de naam van God en Zijn Christus worden bekering en geloof daarbij steeds weer geëist. In die weg wordt de inhoud van Gods heilsbelofte de zondaar toegezegd, terwijl zij deze belofte geheel in overeenstemming met het verbond van God met Abraham ook doen toekomen aan de kinderen van hen die geloven. De verantwoordelijkheid van de Nieuw-Testamentische gemeente wordt daarbij in al z'n scherpte gesteld, denk maar aan de vermaning van Paulus in Rom. 11, 1 Cor. 10 en aan de vele vermaningen in de Hebreeën-brief, waar de verbondsroeping van de Nieuw-Testamentische gemeente als zoveel zwaarder dan die van de Oud-Testamentische gemeente wordt beklemtoond.
Ook het breken van het verbond en de straf daaraan verbonden wordt als zoveel ernstiger aangemerkt, denk inzonderheid aan Hebr. 12:18-29.
Samenvattend mogen we zeggen dat het genade-verbond onder de nieuwe bedeling, geen wezenlijk verschil betekent met het genade-verbond onder de oude bedeling. Het onderscheid oud en nieuw verbond raakt niet de heilsorde, de wezenlijke bediening van het verbond, maar wel de heilshistorie. Door de komst van Christus en de uitstorting van de Heilige Geest veroudert en verdwijnt de vorm van het oude verbond en ontstaat er een nieuwe situatie van datzelfde verbond, waarbij de verbondsbelofte zoveel rijker van inhoud, de verbondsroeping zoveel ernstiger en de verbondsbedreiging zoveel zwaarder is.

Nunspeet, Brons

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 januari 1966

De Wekker | 8 Pagina's

De betekenis van het genadeverbond voor de prediking (III)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 januari 1966

De Wekker | 8 Pagina's