Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het lied in de eredienst en de synode van 1836.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het lied in de eredienst en de synode van 1836.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

7. In de zelfde lijn

Nog steeds houden we ons bezig met het standpunt van ds. Hendrik de Cock ten aanzien van het lied in de eredienst. Tot nu toe hoorden we nog eigenlijk weinig van zijn eigen mening. Het enige, wat we van hemzelf vernamen, was zijn houding in eigen gemeente al vóór de Afscheiding en zijn voorrede in het werkje van Jacobus Klok. Het wordt nu wel tijd dat we meer gaan weten van wat hemzelf in deze dingen bewogen heeft. En dat is niet moeilijk, omdatzoals reeds vermeld - hij zélf een brochure geschreven heeft tegen de gezangen. Voor ’t gemak van de lezer vermeld ik hier de titel nog een keer „De zogenaamde Evangelische Gezangen, de oogappel der vervoerde en verleide menigte in de synodaal Hervormde Kerk, ja zelfs nog van sommige van Gods kinderen uit blindheid, en omdat zij dronken geworden zijn door de wijn harer hoererijen, nader nog getoetst, gewogen en te ligt bevonden, ja strijdig met al onze formulieren van éénheid en Gods Woord...... ”

Wie meent dat de Cock in dit geschnftje een milder toon laat horen als het veel gesmade boekje van Jacobus Klok vergist zich. Het kan een indruk zijn van mezelf, die misschien door anderen met gedeeld wordt, maar ik meen, dat de Cock veeleer nog scherper spreekt dan de Delfzijlse „verwer en koopman”. In ieder geval is het bepaald geen geschrift, dat mensen aanspreekt die bang zijn voor de strijd tegen het verval. Om maar één voorbeeld te noemen noemt hij de opstellers van de bundel Evangelische Gezangen mensen die „de blijken missen van Gods Geest”, waarvan sommigen „grote vijanden zijn van de vrije genade leer”, openbare Remonstranten, en die grotendeels niet op de waarheid, maar op bedrog en leugen gegrond zijn”. Zulke woorden kunnen toch bepaald met minder scherp genoemd worden als wat geschreven staat in ’t werkje van Jacobus Klok.

Het blijkt dat de predikant van Ulrum nog eheel achter zijn tsezwaren staat die hij door et uitgeven van genoemd geschrift heeft geopenbaard. Het is met precies te zeggen wanneer deze brochure van hemzelf is uitgegeven. Ik heb nergens de eigenlijke datum kunnen ontdekken. Alleen het jaar van uitgave staat in het boekje dat ik gelezen heb:1835. Er zal dus weléénjaargeweestzijn tussen de uitgaven van het eerste boekje en dit geschrift. In het „voorberigt” schrijft hij „dat het stukje opgesteld van de Eerz. Jacobus Klok bijna uitverkocht is” en dat het hem voorkwam van belang te zijn voor de kerk” dat daarvoor opengesteld werd een korter stukje en minder gestaafd met bewijzen.... ”.Daarin komt dus uit dat de Cock zelf wat minder uitvoerig zijn bezwaren naar voren brengt. Het Inkt ook dat hij meer aandacht besteedt aan de geschiedenis en aan de opstellers van deze gezangen. Met deze wat andere opzet bedoelt hij „bevooroordeelden of kleinwetenden, maar oprechten te overtuigen”. Dat wil met zeggen dat hij geen oog heeft voor de werkelijke vijanden. Hij voegt’er immers bij „en mocht het zijn door Gods genade ook blinden nog te doen zien, doven te doen horen en stommen te doen spreken”. Echter is het overduidelijk uit het boekje zelf, dat bij een enigzins andere opzet de principiële lijn hetzelfde is. Na een jaar denkt de Cock nog hetzelfde over de bezwaren tegen de Evangelische Gezangen Onverminderd blijft het hem gaan om de zuivere leer m het midden van de kerk. Hij, die dit geschreven heeft na zó’n bewogen tijd - was inmiddels niet de Afscheiding werkelijkheid geworden ? - blijft door Gods genade de verdediger van de leer van vnje genade.

Het verval in de leer en de gezangen ziet hij telkens in de geschiedenis samengaan. De gezangen behoren bij de afvallige kerk Duidelijk IS dit voor de Cock in de Oude Kerk „ Wáár toch waren die gezangen of alle hoereliederen met elkaar ten dage der Apostelen in de Gemeente des Heeren in gebruik ?

Vinden wij er melding van? Immersnergens! Wel vindt men melding gemaakt, dat al vroeg de ketters, die door onze kerk zijn verworpen, gelijk Anus, Samosatenus en de Valentimanen in de tweede, derde en vierde eeuw, dat die ketters, zeg ik, die nieuwigheden in hun hoofd hadden, en die de gemeente door dwalingen hebben verdorven, zulks toen al hebben zoeken te doen, door nieuwe menselijke gezangen”. Nu moet ’t gezegd worden dat de Cock hier wel sterk spreekt, als bedacht wordt dat ook iemand als Ambrosius - die toch geenszins tot de ketters gerekend kan worden - andere liederen dan psalmen heeft ingevoerd. Doch ’t gaat om de hoofdlijn de Cock ziet terecht verbSnd tussen de leer en de menselijke gezangen. Hij trekt die lijn door naar de latere tijd en noemt daarbij ook de remonstranten.

De Cock bespreekt ook in dit verband Luther Hij wist dat de voorstanders van de Evangelische Gezangen zeker met Luther komen: Luther was toch ook een man Gods en hij heeft zelf liederen in de kerk ingevoerd. Hij wijst er dan op dat Luther ook in ander opzichten heeft gedwaald en dat de gevolgen uitgekomen zijn in de latere Luherse kerken in het steeds meer nalaten van de psalmen. Hij vreest dat de gevolgen van de bundel Evangelische Gezangen nog veel erger zullen zijn dan die van de bundel van Luther. Ondertussen blijkt het dan dat het de Cock niet er om gaat te zeggen: geen enkel lied buiten de psalmen mist elke schriftuurlijke inhoud. Hij zegt tenminste van Luthers bundel dat het liederen waren die gegrond waren op Gods Woord, althans grotendeels ! Toch houdt hij duidelijk in dat geval bezwaren vanwege het voortgaan van die liederen en de doorbraak naar de verkeerde. Een apart hoofdstuk heeft de Cock over deopstellers. Daaruit blijkt weer dat hij in zijn verzet tegen de Evangelische Gezangen de leer vooropstelt. Zo noemt hij de naam van Rhijnvis Feith: „De Heer Rhijnvis Feith van Zwolle is één van de voorname opstellers. Hij heeft naar de lijst, die mij daarvan ter hand is gekomen, van de 192 gezangen er 33 vervaardigd. Hij was een bekend tegenstander van de Gereformeerde leerstukken, zoals ze te Dordrecht zijn vastgesteld”. Zijn critiek is in dit gedeelte vooral gegrond opwat de opstellers in het voorbericht van de bundel geschreven. Daarin staan ten aanzien van de gezangen en de leer opmerkelijke woorden. De opstellers beweren „dat zij de leerstukken, die onze belijdenis kenmerken, klaar en krachtig in dezelve willen voorstellen....”, en verder, „dat de oudere en latere kerkgeschiedenis, zowel als de ondervinding van de tegenwoordige tijd leren, dat zulke liederen altijd van grote nuttigheid geweest zijn om de zuiverheid van de leer, midden in de stroom van velerlei gevaarlijke nieuwigheden in de gemeente te bewaren”. Het is te begrijpen dat de Cock vanuit de gezangen zelf die bewering bestrijdt, maar hierin ook een stuk bedrog ziet: „In beide die opzichten - de Cock bedoelt hier de twee punten in het bovenvermelde - worden zij betrapt als openbare leugenaars, die niet blind maar willens de gemeente bedrogen hebben en hetgeen zij wensten n.l. de invoering van deze liederen, met list en geweld opgedrongen hebben”.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 september 1979

Bewaar het pand | 6 Pagina's

Het lied in de eredienst en de synode van 1836.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 september 1979

Bewaar het pand | 6 Pagina's