Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Opdat zij hun hoop op God zouden stellen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Opdat zij hun hoop op God zouden stellen

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zingen, bidden, een Bijbelvertelling. Het zijn de vaste onderdelen van het dagelijkse lesprogramma in het christelijk/reformatorisch onderwijs. Waarom eigenlijk? En welke dilemmas kom je als leerkracht tegen? Een gesprek met Jan Proos en Eefje van de Werfhorst.

Proos en Van de Werfhorst waren de aangewezen personen om hierover in gesprek te gaan. We hebben allebei de pabo gedaan, daar liggen onze wortels. Daarna zijn we gaan lesgegeven op basisscholen en later in het voortgezet onderwijs. Verder hebben we theologie gestudeerd en we geven nu godsdienst op de pabo. We kennen dus de praktijk en hebben een theologische achtergrond.’

Opdracht

De dagopening of Bijbelvertelling vormt meestal het eerste onderdeel op het rooster. Het doel is duidelijk, volgens Van de Werfhorst: ‘Godsdienstonderwijs is een opdracht. In Deuteronomium 6 wordt gesproken over “inscherpen”. In Jozua 4 gaat het over het oprichten van de stenen in de Jordaan. Als de kinderen vragen naar de betekenis hiervan, moet dit verteld worden. Psalm 78 gaat in op de doelstelling: “Opdat ze hun hoop op God zouden stellen en Gods daden niet vergeten.” Ook in het Nieuwe Testament komt dit naar voren, denk aan Johannes 20: “… opdat gij gelooft, dat Jezus is de Christus.” Het gaat er dus om dat kinderen hun hoop op God stellen en geloven in Jezus Christus. Het helpt mij om steeds die kern van mijn vak voor ogen te houden, ook richting de studenten. Zij mogen het Woord van God doorgeven!’

De Bron

Bij een goede Bijbelvertelling zijn volgens Proos twee elementen van belang: dicht bij de Schrift blijven en dicht bij het hart van de kinderen. ‘De Bijbel is altijd de Bron. Neem als leerkracht de tijd om het Bijbelgedeelte te bestuderen. Neem geen genoegen met alleen het lezen van een kinderbijbel, maar verdiep je in de Bron. Je vertelt aan een groep kinderen. Houd je ogen dan ook op hen gericht. Je wilt dat ze het verhaal niet alleen begrijpen, maar ook meenemen en dat het iets uitwerkt in hun hart en leven. Daarbij is de Bijbelvertelling een middel en ben je afhankelijk van de bediening van de Heilige Geest.’ De belijdenisgeschriften kunnen een verdieping aan de vertelling geven, aldus de godsdienstdocenten. Van de Werfhorst: ‘Denk bij een vertelling over de bekering van Paulus aan de catechismusvragen over bekering. In de hogere groepen kun je de Heidelbergse Catechismus erbij pakken en bespreken hoe dit te zien is in de vertelling. Bij een vertelling voor kleuters is het een uitdaging om de kern te vertellen van een Bijbels, dogmatisch begrip als bekering. Het gebruik van de belijdenisgeschriften zorgt ervoor dat je niet eenzijdig wordt; het geeft evenwicht en helderheid.’

Evenwichtig

In een aantal kinderbijbels wordt aan het einde van een Bijbelvertelling vrijwel altijd dezelfde toepassing gemaakt. ‘De noodzaak om “te bidden om een nieuw hart” wil ik niet ontkennen’, geeft Proos aan. ‘Ik vind het echter belangrijk om steeds eerst naar het Bijbelgedeelte zelf te kijken. Denk aan een Bijbelvertelling over David en Goliath. David vertrouwt op God, te midden van die moeilijke omstandigheden. De toepassing komt zo uit het Bijbelgedeelte naar boven. Sla daarna de brug naar het leven van de kinderen. Dat kan halverwege een vertelling zijn of aan het einde. Een toepassing kan ook terugkomen door middel van gesprekjes met de kinderen.’ Van de Werfhorst vult aan dat het gevaar aanwezig is om te veel toepassingen te maken. ‘Tegen studenten zeg ik altijd: “Richt je op de kerngedachte en maak van daaruit de toepassing.” Te veel toepassing kan ook afdoen aan wat je zegt. Je bent evenwichtig als je dicht bij de Bijbel blijft.’


‘Bid ook voor de gewone dagelijkse dingen’

Eefje van de Werfhorst


Fantasie

Vertellen is schilderen met woorden. Proos legt uit dat er bepaalde grenzen in acht genomen moeten worden bij het vertellen. ‘Nico ter Linden verzint er allerlei dingen bij. Dat komt omdat hij vindt dat het om de boodschap gaat en niet om de feiten. Wij zien de Bijbel als het geïnspireerde Woord van God. Dat heeft consequenties voor de wijze waarop je vertelt. Je mag beeldend vertellen. Ik zou willen spreken over gebonden fantasie: binnen het kader van de vertelling zoals die overgeleverd is, mag je bijvoorbeeld een sfeer of situatie tekenen. In een vertelling over Jozef in de put zit veel emotie. Die emoties mag je zeker een rol geven in je vertelling. Er zijn soms leerkrachten die zo bang zijn om de grenzen te overschrijden dat ze daardoor bijna geen sfeer aanbrengen. De vertelling kan dan heel droog worden. Je kunt echter ook te ver gaan in fantasie. Stel: het gaat over Mozes in het biezen mandje en je vertelt over krokodillen in de Nijl. Als je dan ziet dat kinderen tranen in de ogen krijgen, weet je: nu moet ik stoppen.’

Gesprek

Het kan waardevol zijn om met kinderen in gesprek te gaan over een Bijbelgedeelte. Hierbij is het belangrijk om open vragen te stellen en open te luisteren, geeft Van de Werfhorst aan. ‘Luister goed wat kinderen zeggen en vraag hierop door. Soms gaat het een andere kant op dan je als leerkracht in gedachten had. Dat is juist ook verrassend. Pas dan op dat je niet te veel doorvraagt tot je het antwoord hoort wat je wilt horen. Luister ook open. Goede vragen stellen moet je voorbereiden. Vraag na een vertelling niet altijd: “Wat kun je hiervan leren?”, maar stel ook persoonlijke vragen, zoals: “Wat vond je moeilijk?” Kinderen moeten bij deze vragen wel de ruimte voelen om wel of niet te reageren.’

Een andere vraag die gesteld kan worden, is welke psalm of welk lied er bij de vertelling past. Proos: ‘Een psalm of lied is een wezenlijk onderdeel van de dagopening. Als we dat niet meer hebben in onze scholen, verschraalt het. Het is belangrijk dat er goed en veel gezongen wordt. Openbare scholen beklagen zich erover dat er niet meer gezongen wordt en dat ze geen schat van gedeelde liederen hebben. Ik zeg daarom tegen studenten: verzorg je staart. Denk na over een passende psalm of lied of vraag dit aan de kinderen.’

Bagage

Vroeger was het een standaard onderdeel van het weekprogramma: Namen en Feiten, ofwel: het leren van Bijbelse feiten. ‘Er wordt breed geklaagd over een gebrek aan Bijbelkennis. Kinderen willen wel leren, maar wij bieden het minder aan’, aldus Van de Werfhorst. Proos valt haar bij: ‘Het kost kinderen echt niet zo veel moeite om te leren. Ook kleuters kun je prima Bijbelteksten leren. Er wordt weleens generaliserend gezegd: je leert ze teksten, zodat ze die nog weten als ze in het bejaardentehuis zitten. Ik vind dat te negatief gesteld. Vul het hart met mooie dingen! Je geeft ze bagage mee die hun leven lang meegaat.’


‘Vul het hart met mooie dingen’

Jan Proos


Gebed

Een ander onderdeel van de dagopening is het gebed. Van de Werfhorst: ‘Allereerst is het nodig om te vragen: “Leer ons bidden.” Vraag om de werking van de Heilige Geest. Niet alleen het vragen van allerlei dingen, maar ook het aanbidden van God moet een plaats hebben, het eren, prijzen en danken van Hem. Het “Onze Vader” geeft ons als het ware een voorbeeld. Dit gebed mag je ook met kinderen bidden. Andere formuliergebeden zijn vaak moeilijk.’ Het gebed in de klas is anders dan het persoonlijke gebed. Proos: ‘Het gaat ook om bewustwording: als leerkracht heb je de taak gekregen om in het openbaar te bidden. Namens de groep mag je bidden. Een leerkracht bidt op veel momenten. Ik pleit voor nuchterheid hierin. Zo kun je bijvoorbeeld tussen de middag danken voor de morgen en tegelijk bidden voor het eten. Ik vind het belangrijk om de tijd te nemen voor het gebed. Een gebed hoeft niet lang te duren, maar er moet wel de rust voor zijn.’

‘Door in het gebed aan te sluiten bij de kern van de Bijbelvertelling of de psalm die geleerd wordt, kan voorkomen worden dat je elke dag hetzelfde bidt’, zo vertelt Van de Werfhorst. ‘Daarnaast kun je een verbinding leggen met de actualiteit. Bid verder voor de gewone dagelijkse dingen, zodat kinderen leren dat ze ook met die dingen tot de Heere mogen gaan.’


Sjanelle Baan is leerkracht van groep 5 op de Hervormde School te Opheusden. Ze vertelt over een mooi moment in haar klas en tijdens de Bijbelles.

‘Juf, mag ik voor haar nablijven?’

‘Ineens was ik er klaar mee. Voor de zoveelste keer stoorde ik me aan het gedrag van het meisje. Dus ik zei: “Blijf jij maar even zitten na schooltijd.” En toen gebeurde het. Het meisje naast haar, dat absoluut niet medeschuldig was, stak haar vinger op: “Juf, mag ik voor haar nablijven? Dan kan zij naar huis.” Wat? Hè? Ze meende het echt! Zo lief, zo puur.

De volgende ochtend bij het Bijbelverhaal kwam dit praktijkvoorbeeld terug, het ging vanzelf. Zó, en zo nog véél meer, wil de Heere Jezus met ons ruilen. Hij onze straf, wij Zijn vrijspraak. Hij de dood, wij het leven! Onvoorstelbaar, maar Hij doet het!’

Dit artikel werd u aangeboden door: De Reformatorische School

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 november 2016

De Reformatorische School | 52 Pagina's

Opdat zij hun hoop op God zouden stellen

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 november 2016

De Reformatorische School | 52 Pagina's