Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Onze onsterfelijkheid. (59)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Onze onsterfelijkheid. (59)

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wanneer ge in een bergland zijt, dan kan het zijn, dat in het dal de nevelen hangen, terwijl op de bergen de zon in al haar luister straalt. Op de hoogte der bergen is het dan licht, terwijl somberheid en eentonigheid in de laagte zich spreiden. Dat is mij een beeld van den oude van dagen, die den Heere vreest en met de hoop van het zalig ontslapen zijn sterf bed en zijn graf tegengaat. De krachten zijn minder geworden; die door de vensteren zien worden verduisterd; de gang is moeilijk; de laatste helft des levens met zijn nevelen is er. Alles spreekt dan van verdwijnen en verkwijnen, van verwelken en vergaan. En toch — hoe ook alles aan den ouderdom en de slooping van het aardsche huis herinnert, er schijnt een helder licht van omhoog. Het oog der ziel is open voor hemelsche dingen. Al waren de lichamelijke organen minder geworden, al weigerden oog en oor hun diensten, maar de ziel was helder en klaar, en het levensschip nà jaren lang over onzekere golven te hebben gevaren, lag voor den mond van de haven gereed om binnen te loopen.
Zulk een oude van dagen te ontmoeten met de glans der eeuwige jeugd in de ziel is een verrassende en leerrijke ure. Wat is armer dan oud en der dagen zat te zijn, met een verleden, dat dood is, en met een heden, dat op sterven ligt, en met een toekomst, waaraan men niet anders dan met angst en vreeze kan denken.
Wanneer het leven voorbij is; wanneer de levenslach sterft bij de kilte van den winter des levens, en er nog altijd een vastklampen is aan de wereld, die ons ontzinkt, is dit toch een droeve aanblik. Een bijna uitgebluschte levenslamp in de bevende hand, en moeheid en matheid des levens, die spreekt van den last der jaren, en geen licht eener levende hope als een vriendelijke ster, blinkende aan den avondhemel. Dat is het droeve beeld van den ouderdom, waarboven niet een geopende hemel zijn lichtbundels werpt, maar waaronder een donkere afgrond met al zijn somberheid gaapt.
Hoe hartverheffend daarentegen iemand te ontmoeten, wien het zilver der grijsheid siert en die den leeftijd van den sterke, ja, misschien wel van den zeer sterke nadert, maar met een oog, dat reikhalzend staart naar de ruste, aan 't eind van de lange en soms zóó afmattende levenstaak. Op zulk een levenspad ademt iets van de begeerte om ontbonden te wezen en met Christus te zijn. Neen waarlijk, het is niet tot eer van onzen Heiland, die zoo bemoedigend sprak „uw hart worde niet ontroerd, in het huis mijns Vaders zijn vele woningen”, wanneer de lichten van dat Vaderhuis niet de blijdschap in ons oproepen „nog weinige stappen en dan ben ik thuis”.
Ik weet niet, of er onder mijn lezers zijn, die reeds de avondschaduwen op hun levenspad breeder zien worden, en wien een geheime stem al hoorbaarder zegt, dat het niet zoo lang meer zal duren, of de reisstaf valt uit de hand. O, voorzoover gij een levende hoop kent van het blij ontwaken in de wereld der zaligheid, laat dezen glans der hoop vooral u juichensstof geven. Ik weet het, ook dat zal genade zijn.
Vroeger, toen er een nieuw leven door mijn ziel ging ritselen, meende ik, dat alle kinderen Gods, als zij oud geworden waren, wel met hijgend verlangen naar den hemel zouden uitzien. Maar de ervaring heeft het mij wel anders geleerd. Wat hangen wij dikwerf sterk aan de aarde en wat een losmakende genade is er noodig, zal ook de grijsheid met een lach van heilige vreugde het vaarwel aan de wereld en haar bekoorlijkheid geven. En toch, geen betere aanbevelingsbrief voor den dienst des Heeren dan een ouderdom, die mag zeggen, wat eens een oude christin tot mij zei. Iemand had tot haar gezegd, dat zij ook haar beste dagen gehad had. „En weet ge, wat ik geantwoord heb,” zoo sprak ze met een van vreugde stralend gelaat. „Ik heb gezegd, maar je hebt het heelemaal mis; mijn slechtste dagen heb ik gehad en mijn beste komen nog”. Of hij het begrepen heeft, dominee, zei. ze tot mij, ik weet het niet, maar ik heb toch een goed getuigenis van mijn Koning mogen geven”.
Wanneer ge zoo iemand ontmoet heb, ik weet niet, hoe het u gaat, maar mij aangaande, ik ging weer wat opgewekter mijns weegs, dankbaar zulke frissche tonen vol levenslust en stervensmoed gehoord te hebben.
Laat de wereld dit eens zeggen, als zij staat met haar uitgebluschte fakkel aan 't eind van de baan! Zalig, wie een Paulus verstaan mag, toen hij schreef in 't aangezicht van den dood „ik weet, Wien ik geloofd heb”.

A. (Apeldoorn) S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 maart 1926

De Wekker | 4 Pagina's

Onze onsterfelijkheid. (59)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 maart 1926

De Wekker | 4 Pagina's