Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Openbaring en ervaring bij Brakel (2)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Openbaring en ervaring bij Brakel (2)

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wie worden bedoeld?

In het vorige artikel noemden wij de titel van het hoofdstuk dat Brakel toevoegde aan het eerste deel van zijn Redelijke Godsdienst. Het luidt: Waerschouwende Bestieringe tegen de Piëtisten. Als u vraagt wie hij precies op het oog had, dan noem ik een rijtje namen door hemzelf opgesomd: de mystieken, de quiëtisten, dwaalgeesten, geestdrijvers, David-Joristen. Quakers en ook de Labadisten. Als verzamelnaam zou 'spiritualisten' of 'geestdrijvers' nu meer gangbaar zijn. Brakel koos de benaming Piëtisten, een naam die in die tijd in Duitsland werd gebruikt voor mensen die nadruk legden op een vrome levenswandel. Natuurlijk bedoelde Brakel met deze aanduiding niet de vromen in een kwaad daglicht te stellen. Integendeel. Maar hij koos deze naam, omdat ze voor hem een negatieve klank had.

Nu is het interessant ons af te vragen wat deze vertegenwoordiger van de Nadere Reformatie, die zelf zo'n grote plaats inruimde voor het werk van de Geest, bewoog om hier z'n waarschuwende vinger op te heffen. Het zal duidelijk zijn dat zijn verzet niet daardoor werd ingegeven dat hij de intimiteit en de innigheid van het verborgen werk van de Geest in het hart van de zondaar niet zou begeren. Wat Brakel pijnlijk trof, was het ontbreken van de ootmoed bij degenen tot wie hij zich richt. Zij spraken over de Geest, maar dat spreken gebeurde tenslotte op een natuurlijke wijze. Zij hebben ten diepste het leven door het geloof uit het Woord achter zich gelaten. Ze menen God te kunnen aanschouwen buiten de Heere Jezus om.

Liefde tot de waarheid en liefde tot de kerk

In een zestal stellingen brengt hij dan zijn bezwaren onder woorden. De eerste twee luiden als volgt:1) Een christen moet gro­te liefde hebben tot de waarheid. Al het schoon voordoen zonder liefde tot de waarheid is bedrog. 2) Een christen moet grote liefde en achting voor de kerk hebben.

Liefde tot de waarheid, daar was het Brakel om te doen. Bij zijn tegenstanders merkt hij, als het erop aankomt, onverschilligheid tegenover de waarheid Gods. Zij vinden dat men elkaar in liefde moet verdragen. Wij zouden vandaag zeggen: Brakel stuit op dogmatisch indifferentisme, waarbij alle theologische doordenking van weinig belang is. Die mensen zijn er ook in onze tijd. Ze spreken en getuigen en schrijven, maar met weinig samenhang en met een theologische reflexie die past in een vingerhoed. Maar als we zo bezig zijn, dan ondergraven we ons eigen bestaan. Tegen allen die hiervan onder de indruk zijn, zegt Brakel: wees op uw hoede. Als u deze mensen hoort spreken van die hoge dingen, dan wordt u er jaloers op, maar u merkt niet dat alles maar een natuurlijke beschouwing van God is, een omgaan met Hem zoals het Woord ons niet leert. Houdt u bij uw bijbel en zoek God door Christus en wees tevreden met de genade die God u toedeelt.

Over de kerk zegt Brakel geweldige dingen: zij is de gemeente van de levende God, door Hem uit alle volken uitverkoren. Wie zou niet de grootste achting hebben voor de gemeente, die de Heere Jezus tot Koning heeft? Hoe kan iemand God vrezen, die de gemeente niet liefheeft? God is in de kerk op een bijzondere wijze tegenwoordig.

Had Brakel dan geen oog voor de vele gebreken van de kerk uit zijn dagen? Als we bedenken dat hij predikant was in de volkskerk, in de havenstad Rotterdam, dan heeft niemand beter dan hij de gebreken gezien. Hij heeft dat — net zomin als de andere vertegenwoordigers van de Nadere Reformatie — verzwegen. Maar, zegt hij letterlijk, zilver dat zwart beslagen is, verliest daarom z'n waarde niet. En koren verliest daarom z'n voedzaamheid niet omdat het vermengd is met veel kaf. Maar de Piëtisten doen hun uiterste best de kerk te ruïneren; ze verwerpen de kerk, de kerkorde, de zending van de predikanten, de prediking, de sacramenten, de sleutels van het Koninkrijk der hemelen. Op deze wijze maken zij zich schuldig aan de gruwelijke zonde van het verachten van de gemeente Gods.

Deze liefde tot de kerk heeft Brakel gemeen met alle mannen van de Nadere Reformatie. Achter die liefde schuilt de hoge waardering voor wat de Heilige Geest door middel van de dienst van de kerk aan de gelovigen wil schenken. Daarom hebben zij kerkelijk gedacht: ze hadden zorg voor de Woordverkondiging, de Doop, het Avondmaal, de kerkelijke tucht. Ook Koelman (die zelf als predikant is afgezet) wist net als de anderen: de kerk moet als kerk gereformeerd worden; ze mag niet in een conventikel ontaarden. Daarom vormden ze één front als het ging om de vraag of een geestelijk mens al of niet kon blijven in de kerk.

Betekenis van het Woord van God

De derde stelling luidt: de Heilige Schrift is de enige regel van leer en leven. Het Woord van God is voor Brakel het fundament waarop de kerk gebouwd is. Ze is het merkteken van de ware kerk, het voedsel voor de kerk, de enige regel van geloof en leven. Geen kerk zonder Woord en geen Woord zonder kerk. Brakel wijst erop dat de Geest door welke het Woord is ingegeven, de zaken die in het Woord vervat zijn, aan de gelovigen doet verstaan, doet zien, smaken en gevoelen. Deze Geest verzekert het van de goddelijke kracht van het Woord, niet alleen door allerlei wat in het Woord zelf erop wijst, maar ook door een onmiddellijke.werking in hun harten. En omdat dat Woord ingegeven is van de Heilige Geest, die in alle waarheid leidt, daarom kan men er staat op maken., Men mag er, zegt Brakel, onbeschroomd, in volle verzekerdheid van het geloof op afgaan.

Duidelijk is dat de schrijver van de Redelijke Godsdienst in z'n afwijzen van de geestdrijvers in alle toonaarden wijst op de grote betekenis van het Woord van God. De Heilige Geest brengt ons bij het Woord. Daarin openbaart de Heere aan zijn kerk de hemelse verborgenheden, het hele werk van de verlossing door de Middelaar Jezus Christus.

We horen Brakel spreken van de onmiddellijke werking van de Geest. Bedoelt hij daarmee dat de Geest nieuwe openbaringen geeft, ons verder doet zien dan het Woord, zodat wij dat stadium voorbij zijn? Ik zou juist ook in het kader van ons onderwerp, openbaring en ervaring, duidelijk willen stellen dat Brakel de notie van de onmiddellijke werking van de Geest niet hanteert ten koste van de werking van het Woord. Het één is er niet zonder het andere. God leert Zijn kinderen door het Woord en door Zijn Geest. En Hij geeft Zijn Geest door Zijn Woord.

Woordverkondiging zonder Geestbewerking resulteert in intellectualisme en verstandsgodsdienst. Geesteswerking los van het Woord resulteert in mysticisme — gevoelsgodsdienst. Brakel is ervan overtuigd dat er om het Woord niets ontbreekt. Meer kan men niet begeren; die wat anders verzint, beschuldigt het Woord van gebrek. God eist niets anders. Wie iets anders eist of zoekt of doet, kan God niet behagen met zijn eigenwillige godsdienst.

Op het punt van de volkomenheid van de Schrift ziet Brakel het verschil met z'n tegenstanders. Hij vindt het uiterst bedenkelijk dat sommigen van hen de Bijbel slechts zien als een ABC voor de eerstbeginnenden. Men moet volgens hen 'boven het Woort' opklimmen in hogere beschouwingen. Anderen zien het 'als een doode letter' en menen dat zij die zich daaraan houden nooit 'geestelijk' zullen worden. Zij leven bij invallen en als een inval hen drijft, daar vertrouwen ze dan op. Weer anderen noemen alleen enkele Schriftplaatsen die in hun lijn liggen, maar doen geen recht om de hele Schrift, en dat kan nooit tot een recht verstaan leiden. De Heilige Schrift is de enige regel van geloof en leven.

Weg van het geloof

In de laatste stellingen legt Brakel grote nadruk op de betekenis van de wedergeboorte en van het geloof voor het geestelijk leven. Hij doet dat om duidelijk te maken dat daarin het onderscheid openbaar komt met de geestdrijvers.

De wedergeboorte is niet een verliezen van zichzelf of een verzinken in God, want dat alles kan uit een natuurlijk beginsel voorkomen. Het is een totale vernieuwing door het Woord, er komt droefheid over de zonden, strijd tussen vlees en geest en die strijd zal nooit ophouden. En daarom zegt Brakel dan ook verder: wanneer u bij die lieden komt (maar ik raad u hen te vlieden en u te houden bij de kerk en bij de vromen van de kerk), soo vergaept u niet aen de hoog opgevijselde saken, die een grooten schijn van geestelijkheyt hebben en daarom seer aantrekkelijk sijn voor de eerst beginnende Christenen.'

In de waarschuwing tegen de Piëtisten wordt de weg van het geloof gewezen. God biedt de Zaligmaker aan. Sterke nadruk legt Brakel op de aanbieding van het heil in Christus, op de uitdrukkelijke nodiging.

Wij zouden deze duidelijke vertegenwoordiger van de Nadere Reformatie graag meer aan het woord laten. Maar één ding is duidelijk: een christen laat hier het geloven niet achter zich, hij stijgt er niet bovenuit om tot het aanschouwen te komen. Het leven van een christen blijft een leven uit het gelóóf. Van de gedachte dat men na het gelovig aannemen van Christus tot hogere dingen moet opklimmen, wil Brakel niets weten. Een christen kan niet anders leven dari door het geloof, niet anders dan groeien in Christus en alleen vrucht dragen uit Hem. Terecht verwijt Brakel de geestdrijvers dat zij de weg van het geloof hebben verlaten.

Blijven bij de kerk

Zijn verzet tegen de geestdrijvers komt niet voort uit een negatieve houding tegenover het werk van de Heilige Geest of uit een ontkenning van de noodzaak van het leven met de Heere, zeker niet. Tegenover de afwijkende mening van de Labadisten en andere Piëtisten stelt de schrijver van de Redelijke Godsdienst de zuivere beleving van de gemeenschap met de Heere. Hij blijkt goed thuis te zijn in de geschriften van rooms-katholieke en mystieke schrijvers, die via allerlei geestelijke en ascetische oefeningen willen opklimmen tot God om Hem te aanschouwen. Maar Brakel weet dat achter allerlei diepe woorden over de zoete en verborgen gemeenschap met de Heere, over het beschouwen van God, ook een natuurlijk hart schuil kan gaan.

Op dat punt wijst hij dit streven af: de mens heeft een eigen geest en die eigen geest kan hem drijven en aansporen, terwijl hij meent dat het Gods Geest is. De Heilige Geest is de Geest van het geloof.

Geestelijke ervaring is geloofservaring, gerelateerd aan het Woord. De Heilige Geest doet ons niet op onszelf leven, maar verenigt zijn leden en bindt hen om de kerk. Door het Woord wederbaart Hij hen, leidt hen en troost Hij hen. En waar deze dingen niet zijn, daar is de Geest van God niet.

De geschiedenis leert dat geestdrijverij vaak eindigt in vleselijk bezig zijn. De blijvende verootmoediging over de zonde, de verbrokenheid van het hart ontbreekt dan. Brakel wil de eenvoudige christenen bewaren voor verwarring. Daarom schrijft hij aan het eind van dit hoofdstuk: 'Hebt gij lust tot zuiver licht, tot ware godzaligheid, blijft bij de kerk, volgt het Woord en wandelt in de gebaande wegen.'

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 november 1995

De Waarheidsvriend | 20 Pagina's

Openbaring en ervaring bij Brakel (2)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 november 1995

De Waarheidsvriend | 20 Pagina's