Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Inventarisatie van gedrukte en ongedrukte egodocumenten, 1814-1914

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Inventarisatie van gedrukte en ongedrukte egodocumenten, 1814-1914

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een mededeling en een oproep

'Egodocumenten' - de term is afkomstig van de historicus Jacques Presser - is de verzamelnaam voor een genre historische teksten, waarin het persoonlijke perspectief van de auteur voorop staat, die eigen handelen, gedachten of gevoelens van de schrijver onder woorden brengen. Het gaat dus om dagboeken, autobiografieën, memoires, jeugdherinneringen, bekeringsgeschiedenissen, reisverslagen en vergelijkbare stukken. Het zijn bronnen die ons vaak een unieke kijk op het verleden gunnen, maar die vanwege hun persoonlijk en subjectief karakter tevens met grote behoedzaamheid moeten worden gebruikt (hoewel het 'objectieve' karakter van bijvoorbeeld documentatie uit overheidsarchieven niet moet worden overdreven). Egodocumenten zijn in de eerste plaats van belang vanwege de gegevens die ze bevatten over het leven van de auteur of omdat zij bepaalde aspecten illustreren van de tijd waarin hij of zij leefde. Maar het genre kan de historicus ook op een andere manier behulpzaam zijn. Deze stukken bieden een tegenwicht aan de massa ambtelijke, administratieve en onpersoonlijke archivalia die in de loop van de negentiende en twintigste eeuw voortdurend aangroeit. Zodra men over groepen van chronologisch, thematisch of anderszins samenhangende egodocumenten als histori-

Dr. J.P. de Valk (p/a Postbus 90755, 2509 LT 's-Gravenhage), medewerker aan het Instituut voor Nederlandse Geschiedenis te 's-Gravenhage.

sche bron kan beschikken, worden ook de bronkritische bezwaren enigszins ondervangen.' Om dergelijke reeksen of groepen documenten te vinden, moet de onderzoeker vragen kunnen stellen, die op dit moment zonder zeer tijdrovend onderzoek nauwelijks te beantwoorden zijn: bijvoorbeeld naar geslacht, leeftijd, maatschappelijke klasse, beroep van de auteur, aard en omvang van het document enzovoort. Zo kan men zich een onderzoek voorstellen naar de ontwikkeling van de beroepsomstandigheden van predikanten dat naast andere bronnen gebruik maakt van chronologisch of geografisch geordende dagboeken en/of herinneringen. Wie de impact van de Com-. mune van 1871 in Nederland wil peilen, zou naast kranten, tijdschriften en brochures ook wel dagboeken en autobiografieën willen raadplegen die het jaar 1871 bevatten. Om egodocumenten voor dit type wetenschappelijk onderzoek te kunnen gebruiken, moet een snelle, doelgerichte systematische of chronologische keuze mogelijk zijn. Daarvoor is eerst een globale opsporing, inventarisatie en formele analyse nodig. Idealiter levert dit een eindproduct op dat op uiteenlopende onderzoeksvragen antwoord kan geven, of die nu vanuit een sociale, politieke, culturele, geografische of andere invalshoek worden gesteld.

Als resultaat van een NWO-project onder leiding van dr. R.M. Dekker (afdeling Maatschappijgeschiedenis, Erasmus Universiteit Rotterdam) verschenen in 1993-1994 twee chronologisch geordende repertoria van egodocumenten en reisverslagen van Noord-Nederlanders uit de zestiende tot begin negentiende eeuw, die toegang geven tot ruim elfhonderd van dergelijke documenten. : 2 Het grootste deel zijn handschriftelijke stukken; een kleiner deel is slechts in gedrukte vorm opgespoord. Naast de chronologische hoofdordening zijn zij toegankelijk gemaakt op auteursnaam, op geografische naam en archiefcollectie. 3 Bij de auteurs zijn biografische gegevens opgenomen, die het mogelijk maken ze in een historische context te plaatsen. Dat er vanuit het historisch-wetenschappelijke onderzoeksveld vraag bestaat naar een dergelijk type ontsluiting van egodocumenten, lijdt geen twijfel. Van de al verschenen repertoria was het eerste na korte tijd uitverkocht. Beide repertoria kennen ook een uitgebreide spin offin de vorm van textueel gepubliceerde documenten en microfiche-uitgaven, die nog steeds aanhoudt. 4 Bovendien zat de vraag naar dergelijke bronnen in de lucht, nu in het geschiedbedrijf het individuele perspectief weer veld heeft gewonnen op de vele decennia

gangbare collectieve benadering. Het lag dan ook voor de hand te denken aan een voortzetting van het inventariserend onderzoek voor de periode na 1814. Dat onderzoek is enige tijd geleden van start gegaan, in samenwerking tussen dr. R.M. Dekker, dr. A. Baggerman en drs. G. Schulte Nordholt (EUR) en het Instituut voor Nederlandse Geschiedenis (ING) in Den Haag, waar de schrijver van deze mededeling de honneurs waarneemt.

Het vervolgproject heeft als doel de opsporing van Nederlandse egodocumenten een eeuw verder te brengen tot 1914. Uitgangspunten zijn om te beginnen dat een deel van de tekst binnen de onderzoeksperiode moet vallen en dat het geboortejaar van de auteur niet na 1900 ligt. Als gevolg hiervan bestrijken de resultaten van het onderzoek een periode die zich kan uitstrekken tot na de Tweede Wereldoorlog en die in een enkel geval zelfs nog levende auteurs bevat. 5 Die uitloop treft men ook in de vorige inventarisatie aan: daarin vindt men b.v. onder nr. 551 de autobiografie van Gerrit Jan Mulder, de Utrechtse chemicus en hoofdfiguur uit de 'Aprilbeweging' van 1853, lopend tot 1877, en onder nr. 558 het fameuze dagboek van de Réveil-man Willem de Clercq, dat tot 1844 reikt. Tot de uitgangspunten behoort ook een geografische afbakening. Welke auteurs zijn 'Nederlanders'? Het antwoord op deze vraag is tamelijk ruim genomen. Het gaat allereerst om personen die geboren zijn op het grondgebied van het Koninkrijk der Nederlanden binnen de grenzen van 1839, en daarnaast om auteurs die, buiten Nederland geboren, de Nederlandse nationaliteit bezitten, dan wel geboren zijn in de overzeese gebiedsdelen uit een familie afkomstig uit het Europese deel van het koninkrijk. Egodocumenten van auteurs die niet aan deze voorwaarden voldoen, maar die lange tijd in Nederland gewoond en/ of gewerkt hebben of in Nederlandse dienst zijn geweest, worden eveneens opgenomen. In deze laatste categorie vallen bijvoorbeeld personen als de Evangelisch-Lutherse predikant Ludwig Carl Lentz (1807-1895) of de merkwaardige voorganger Johan Willem Vijgenboom (1773-1845), beiden geboren in Duitsland. 6 Reisverslagen worden in deze tweede fase van inventarisatie wel genoteerd, maar voorlopig van verdere bewerking uitgezonderd. Het ligt in de bedoeling de egodocumenten opnieuw op verschillende variabelen toegankelijk te maken. Het actieve onderzoek blijft beperkt tot openbaar toegankelijke bewaarplaatsen in Nederland (archieven, bibliotheken, documentatiecentra en dergelijke). Mochten de bewerkers via litera-

tuurstudie of anderszins stuiten op handschriftelijk materiaal dat in het buitenland wordt bewaard, dan zal dit op een of andere wijze worden gesignaleerd. Voor gedrukte egodocumenten geldt mutatis mutandis hetzelfde.

Vergeleken met de voorgaande neemt het aantal egodocumenten in deze nieuwe onderzoeksperiode snel toe. Dat was te verwachten: de negentiende eeuw eeuw was immers volgens Peter Gay, kenner als weinig anderen van de bourgeois-ziel, 'intensely preoccupied with the self, to the point of neurosis' , 7 Dat komt ook tot uitdrukking in het aantal teksten die bij leven van de auteur of vlak na het overlijden werden gepubliceerd. Het vervolgonderzoek is dan ook in tweeën gesplitst. Het handschriftelijke materiaal - voorzover aanwezig in openbaar toegankelijke bewaarplaatsen - wordt, opnieuw met steun van NWO, onder leiding van dr. R.M. Dekker verzameld. De opsporing van het gedrukte materiaal is door het ING op het programma genomen. Beide onderzoeken kennen hun eigen benadering en problemen.

Egodocumenten in handschrift komt men op het spoor door systematisch onderzoek van archiefinventarissen, handschriftencatalogi en dergelijke: een breed, maar niet onoverzienbaar terrein. Het gaat daarbij allereerst om familie-en huisarchieven, persoonlijke nalatenschappen en handschriftencollecties in archieven en bibliotheken. Dit geduldwerk levert vele tot dusver onbekende stukken op en biedt de gebruiker van het eindresultaat een formeel afgebakende zekerheid van volledigheid binnen het onderzochte veld. Dat betekent natuurlijk geen volstrekte zekerheid. Om te beginnen zijn er altijd nog de nodige handschriften in particulier bezit. Dat leert ten minste een blik in een recent verschenen repertorium van Friese egodocumenten, waarin naar volledigheid is gestreefd. 8 Diverse archief-en handschriftencollecties zijn niet of onvoldoende geïnventariseerd. Egodocumenten kunnen in openbare collecties berusten op plaatsen waar men ze misschien niet zou verwachten: zo zijn de dagboeken van Jo van Gogh-Bonger, schoonzuster van de bekende schilder, in het bezit van het Rijksmuseum 'Vincent van Gogh' te Amsterdam. In het bijzonder bedrijfsarchieven en kerkelijke archieven kunnen nog verrassingen bergen. Een voorbeeld daarvan is het omvangrijke dagboek van ds. Jacob Huizinga, grootvader van de bekende historicus, dat berust in het archief van de Doopsgezinde gemeente te Amsterdam. 9

Voor de gedrukte egodocumenten kan zelfs een beperkte zekerheid

nooit worden geboden. Ook van ING-medewerkers zal niemand verwachten dat zij de vele miljoenen alfabetische cataloguskaartjes in alle Nederlandse bibliotheken doornemen om tot volledigheid te raken. Systematische bibliotheekcatalogi bieden maar een zeer beperkte dekking. Een meer realistisch uitgangspunt vormen biografische naslagwerken, de weinige gespecialiseerde monografieën op het terrein van egodocumenten 10 en de literatuuropgaven in bepaalde historische publicaties, vooral op het terrein van de sociale en cultuurgeschiedenis. Maar bij gebrek aan een werkelijk systematische ontsluiting zullen de laatstgenoemde werken meestal terugvallen op eerdere publicaties, en daarmee is de cirkel rond. Een andere benadering moet uitkomst bieden om deze resultaten aan te vullen en onbekend materiaal op te diepen.

Gelukkig bieden moderne bibliotheken nieuwe mogelijkheden voor systematisch onderzoek. Sinds enkele decennia worden nieuwe acquisities electronisch opgeslagen. De retrodigitalisering, dat wil zeggen de electronische invoer van reeds op cataloguskaarten aanwezige titels, heeft hoge prioriteit. Dit laatste proces is nog lang niet voltooid, maar de verschillen in werkwijze per bibliotheek, gekoppeld aan de gemeenschappelijke opslag in het PICA-systeem, zorgen voor een statistisch vrij hoge dekkingsgraad. De Nederlandse Centrale Catalogus (NCC) ontsluit inmiddels de collecties van meer dan 400 bibliotheken. Daarnaast zijn er nog electronische catalogi van documentatiecentra en vergelijkbare instellingen (zoals het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis in Amsterdam en het Katholiek Documentatie Centrum in Nijmegen), en electronische bibliografieën, zoals de Bibliografie van Nederlandse Taal-en Letterkunde en het ING-Repertorium. Deze bestanden zijn doorzoekbaar op woorden of woorddelen, en dat is het uitgangspunt geworden voor het speurwerk naar (onbekende) gedrukte egodocumenten.

Op welke woorden moet er worden gezocht? Natuurlijk zijn dat voor de hand liggende termen zoals 'herinneringen', 'memoires', 'dagboek(en)'. Maar daarmee zijn we er niet. Niet elke auteur heeft de moeite genomen zijn tekst dergelijke voor de hand liggende titelwoorden mee te geven. Er zijn vele andere woorden denkbaar die naar het 'egodocumentair' karakter van een tekst kunnen verwijzen, zoals 'belevenissen', 'ervaringen', 'indrukken', 'mijmeringen' enz. Bovendien kent het electronisch zoeken in de meeste bestanden zijn beperkingen. Zo kan er wel worden gezocht op 'dagboek? ', waarmee

tegelijk woorden als 'dagboekschrijver', 'dagboeken' en andere samenstellingen tevoorschijn komen, maar niet retrograad op 'herinneringen', wat bij voorbeeld 'jeugdherinneringen' en 'reisherinneringen' zou opleveren.

Er is dus een aangepaste zoekstrategie nodig. Wanneer we ervan uitgaan, dat het gros van de gedrukte egodocumenten wel degelijk een titelomschrijving heeft die ze op een of andere manier als zodanig kenbaar maakt, rijst de vraag hoe een lijst van zoektermen kan worden samengesteld. In dit geval is gekozen voor het verzamelen van ruim duizend titels, ontleend aan de gespecialiseerde literatuur, bestaande lijsten en steekproeven uit biografische naslagwerken en catalogi. Op dit titelbestand is een programma voor text retrieval losgelaten, dat de afzonderlijke titelwoorden in alfabetische volgorde zet en er de frequentie bij vermeldt; het resultaat is eveneens retrograad te doorzoeken. Op basis hiervan is een lijst samengesteld van ruim 75 woorden en woorddelen, die in totaal enkele honderden termen, samenstellingen en spellingvarianten toegankelijk maken. Toegepast op de NCC en andere electronische toegangen leverde deze lijst, op 250.000 doorgenomen titels, ruim 4.000 potentiële gedrukte egodocumenten en reisverslagen op, met daarbij veel onbekende teksten. Zo vinden we bij voorbeeld de 'nagelatene geschriften over leven en sterven' van de moordenaar Antoni Kanaar, in 1821 op 29-jarige leeftijd terechtgesteld in Middelburg, of de anonieme Levensgeschiedenis en zonderlinge lotgevallen van eenen nog in leven zijnde zwerver, door hemzelf beschreven uit 1824, maar ook het anonieme Fragment uit mijne levensgeschiedenis, benevens eenige bijzonderheden over de Civiele gijzeling en het Werkhuis te Amsterdam (1847) en de opwindend klinkende brochure van J.Th. Spaan, Waarom heb ik den priesterlijken stand verlaten en mij in het huwelijk begeven? , die in 1838 tenminste zes drukken beleefde.

In het kerkelijke segment zijn de herinneringen van predikanten en de bekeringsgeschiedenissen sterk vertegenwoordigd. Zo leverde het zoekwoord 'bekeering? ' onder meer de volgende titels op: Bekeeringsgeschiedenis en verdere leiding Gods van P.K. Luit, dagloner te Ulrum. Aan het licht gebragt, op zijn verzoek en bede, en uitgegeven doorH. de Cock, Gereformeerd Leeraar te Ulrum (z.pl., z.j.); KJ. Timmerman (ed.), Een getuige tegen Rome of, levens-en bekeeringsgeschiedenis van J.H. J. Geertsema (Uithuizen, 1857); Als een vuurbrand uit het vuur gerukt. Levens-en bekeeringsgeschiede-

nis van Hugo Peters in leven landarbeider te Waddinxveen en aldaar overleden 22 Maart 1894 (Utrecht, 1933). Het zoekwoord 'lotgeval? ' bracht eveneens merkwaardige titels aan het licht, zoals de Geschiedkundige verdediging, of letterlijk verslag vanA. van derKuyl, weleer student in het seminarium te 's Heerenberg, omtrent wat hem is wedervaren van een r.k. priester, al de vervolgingen, die hij heeft ondergaan, zijne lotgevallen als soldaat, enz-, de brieven, doorhem aan den aarts-priester gezonden, en deszelfs gewelddadige overlevering in handen van een' dienaar der politie (Amsterdam, 1819) en De verklaring van J. E. Boukema, landbouwer te Uithuizen omtrent het opmerkelijkste zijner natuur, gehoudene handelingen en gehad hebbende gedachten en lotgevallen, benevens het daaruit door hem afgeleidde nopens het opperwezen en deszelfs werken, als mede zijner denkbeelden betrekkelijk het wettelijke, en 't geen de volbrenging dezer verklaring wederstaat, maar evenwel toch zeker plichtelijk stelt (Groningen, 1848)

Er zullen altijd vele teksten zijn die door een dergelijke elektronische zeef glippen. Mea Nijland-Verwey (1892-1978) gaf haar autobiografie de lapidaire titel mee:1 op 7, en het eerste deel van de memoires van de kleurrijke journalist Alexander Cohen (1864-1961) heet simpelweg In opstand. De predikant Isaac Busch Keizer beschreef in 1853 in het tijdschrift Waarheid in Liefde schokkende gebeurtenissen uit zijn leven onder de titel 'Hoe Petrus na zijnen val door zijne medeleerlingen en door Jezus bejegend is'. Enkele andere voorbeelden uit de kerkelijke sfeer illustreren het probleem even duidelijk. De predikant Daniël Maaldrink stelde zijn jeugdherinneringen te boek als Uit de Graafschap. Schetsen uit het Geldersche dorpsleven (Deventer, 1887). Ds. Guillaume A. van der Brugghen schreef het kennelijk autobiografische Vijfmaal dominé en nog altijd een sukkel (Rotterdam, 1906). De bekende L.G.C. Ledeboer beschreef zijn leven onder de titel 's Heeren wegen, gehouden met eenen alles verbeurd hebbenden zondaar (Leiden, 1843). Frederik Stephanus Kraayvanger, bekeerling uit het rooms-katholicisme, voegde een levensschets toe aan zijn bekeringsgeschiedenis Van Rome naar Christus. Gronden voor mijn overgang uit de Roomsch-Katholieke tot de Protestantsche Kerk (Arnhem, 1863); een andere predikant geworden pater, Clement van Puy velde (een Vlaming), hield het simpel: an pastoor-deken tot predikant (Brussel, 1947). Het onderzoek van biografische naslagwerken en literatuur blijft voor dit soort ver-

wijzingen dan ook noodzakelijk. Glasius' Godgeleerd Nederland, het Biografisch Lexicon voor de Geschiedenis van het Nederlandse Protestantisme, Predikanten en oefenaars. Biografisch Woordenbo van de Kleine Kerkgeschiedenis en Joh. de Haas' Gedenkt uw voorgangers leverden ruim 100 titels van egodocumenten op, die niet uit de zoekacties in de NCC waren gekomen. Bekende en minder bekende tijdschriften kunnen tal van uitgegeven egodocumenten bevatten die om uiteenlopende redenen niet via bestaande bibliografieën te achterhalen zijn.

Maar ook na het uitspitten van naslagwerken en literatuur, archiefinventarissen, handschriftencatalogi en - fichiers zullen er altijd lacunes in het repertorium blijven. En al is bij bronontsluiting het betere vaak de vijand van het goede, het streven naar dat betere blijft onuitroeibaar. Dat brengt mij bij een laatste opmerking. Wanneer vroeger in rooms-katholieke kerken voor de missie werd gepreekt (en in de reformatorische kerken zal het wel niet anders zijn gegaan), werden de toehoorders langdurig opgeroepen tot gebed en morele ondersteuning. Als predikant op het punt stond van de preekstoel af te dalen, vertelde hij nog gauw tussen neus en lippen door dat ook financiële steun bitter nodig was en beval hij daarom de collecte met kracht aan. Deze mededeling over de inventarisatie van egodocumenten lijkt een beetje op zo'n preek: in cauda venenum. Wie het stuk tot hier toe geïnteresseerd heeft gelezen, beseft dat de gaten die de onderzoekers noodgedwongen moeten laten vallen, alleen door belangstellenden en toekomstige gebruikers kunnen worden opgevuld. Vandaar deze oproep aan de lezers van het Documentatieblad, mee te werken aan de totstandkoming van een zo volledig mogelijk repertorium van Nederlandse egodocumenten voor de periode 1814-1914. Wie op de hoogte is van het bestaan van handschriftelijke egodocumenten op weinig voor de hand liggende of onbekende vindplaatsen, mogelijk in het buitenland; wie gedrukte egodocumenten kent, gepubliceerd in kleine of moeilijk toegankelijke tijdschriften, in het buitenland, met onwaarschijnlijke titels, die niet in de electronische Nederlandse Centrale Catalogus van PICA voorkomen, of die om andere redenen waarschijnlijk aan de aandacht van de onderzoekers zullen ontsnappen, wordt verzocht dat te berichten aan de inventarisatoren. Een simpele omschrijving of mededeling is voldoende. De gegevens kunnen worden gestuurd aan de hiernaast afgedrukte adressen.

Handschriftelijk materiaal: dr. R.M. Dekker afd. Maatschappijgeschiedenis, EUR Postbus 1738 3000 DR Rotterdam (e) r.dekker@fhk.eur.nl (h) http: //echo.fhk.eur.nl/ego/

Gedrukt materiaal: dr. J.P. de Valk Instituut voor Nederlandse Geschiedenis Postbus 90755 2509 LT Den Haag (e) hans.devalk@inghist.nl


1. Vgl. de opmerkingen van M. van Faassen, "Het dagboek: een bron als alle anderen? ", in Theoretische Geschiedenis 18(1991) 3-19

2. R. Lindeman, Y. Scherf, R. Dekker, Egodocumenten van Noord-Nederlanders uit de zestiende tot begin negentiende eeuw. Een chronologische lijst (Rotterdam, 1993); R. Lindeman, Y. Scherf, R. Dekker, Reisverslagen van Noord-N ederlanders uit de zestiende tot begin negentiende eeuw. Een chronologische lijst (Rotterdam, 1994).

3. De laatste twee indices zijn te vinden in een afzonderlijk supplement: L. van der Heijden en A. van Meeteren, Registers behorende bij "Egodocumenten van Noord- Nederlanders uit de zestiende tot begin negentiende eeuw. Een chronologische lijst" en "Reisverslagen van Noord-Nederlanders uit de zestiende tot begin negentiende eeuw. Een chronologische lijst" (Haarlem, 1997).

4. Zie onder meer de reeks Egodocumenten (Hilversum Verloren), waarin sinds 1988 22 delen zijn verschenen.

5. M. van der Goes van Naters (geb. 1900), Met en tegen de tijd: een tocht door de twintigste eeuw (Amsterdam, 1980).

6. Zie: L.C. Lentz, Erinnerungen aus meinem Amtsleben, besonders in Amsterdam (Amsterdam, 1895); Korte beschrijving van de voornaamste lotgevallen van en door Johan Willem Vijgenboom, alsmede de reden zijner uitgang uit de naam dragende Hervormde Kerk (Rotterdam, 1822).

7. Zie de inleiding in zijn The Naked Heart (New York, 1995). Dit is deel 4 van de reeks The bourgeois experience.

8. G. Blom, Repertoarium fan egodokuminten oangeande Fryslan (Leeuwarden, 1992).

9. Zie A. van der Lem, Johan Huizinga. Leven en werk in beelden en documenten (Amsterdam, 1993), p. 2.

10. Zoals G. Kalff jr„ Het Dietsche Dagboek (Groningen/Batavia, 1935) en P. Spigt, Het ontstaan van d autobiografie in Nederland (Amsterdam, 1985).

Dit artikel werd u aangeboden door: Archief en Documentatiecentrum van de Gereformeerde kerken in Nederland

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 december 2000

DNK | 84 Pagina's

Inventarisatie van gedrukte en ongedrukte egodocumenten, 1814-1914

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 december 2000

DNK | 84 Pagina's