Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Theater van de angst

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Theater van de angst

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Beatrice de Graaf
Theater van de angst
De strijd tegen terrorisme in Nederland, Duitsland, Italië en Amerika


Amsterdam: Boom 2010
412 pagina’s
ISBN 9789085068105

Op 2 november 2004 werd Theo van Gogh op beestachtige wijze vermoord door Mohammed Bouyeri, met terroristische motieven.
Een jaar later stond Samir Azzouz terecht voor het beramen van aanslagen, waarvoor hij uiteindelijk tot negen jaar cel werd veroordeeld. Ondanks de enorme schok die de dood van Theo Van Gogh teweegbracht, is de publieke aandacht voor het Nederlandse jihadisme sinds deze turbulente periode weer afgenomen.
Te midden van de maatschappelijke commotie was het opvallend hoe weinig hysterisch het proces tegen deze verdachten verliep. Ze werden door de beste advocaten bijgestaan, die op rustige toon uitleg gaven aan de pers van de rechten van hun verdachten. Hun proces werd niet uitgezonden op televisie, maar de media moesten het doen met tekeningen van de verdachten. Hoewel te twisten valt over de mate waarin de Nederlandse overheid in deze periode een hetze heeft gevoerd tegen islamitische terroristen, staat het toch buiten kijf dat tegenover het alarmisme steeds ook een tendens naar kalmering en relativering stond. Hoewel de islam zeker niet van de agenda is verdwenen, is bij politiek en media de aandacht voor terrorisme in de voorbije jaren toch verminderd.
Volgens Beatrice de Graaf, als historica verbonden aan het Centrum voor Terrorisme en Contraterrorisme van de Campus Den Haag/Universiteit Leiden, is communicatie over de terrorismedreiging, zowel door de terrorismebestrijders als door de terroristen zelf, een cruciaal aspect van effectief contraterrorismebeleid. De rol van mobilisering en overtuigingskracht van een bepaald beleid is naar haar mening vaak onderschat binnen de contraterrorismestudies. De Graaf maakte voor haar onderzoek naar contraterrorismebeleid gebruik van de archieven van geheime diensten, ministerraadnotulen en gesprekken met functionarissen en voormalige activisten.
Ze kijkt mee over de schouders van de terrorismebestrijders in Nederland, Duitsland, Italië en Amerika in de jaren zeventig van de twintigste eeuw. De nadruk in het boek ligt dan ook op de rol van overheidsdiensten en minder op de dynamiek binnen terroristische groeperingen zelf.
Een belangrijk door De Graaf gehanteerd concept hierbij is dat van performativiteit, door haar in de context van haar onderzoek uitgelegd als de mate waarin de overheid de politieke en publieke opinie mobiliseerde.
Met behulp daarvan analyseert ze verschillen en overeenkomsten in de manier waarop de verschillende landen in de jaren zeventig – ‘de jaren van lood’ (anni di plombi), zoals ze in Italië worden aangeduid – zijn omgegaan met terroristische groeperingen.
Veel aandacht gaat natuurlijk uit naar West- Duitsland, waar zo ongeveer alles mis ging wat mis kon gaan. In De Graafs terminologie hanteerde de overheid daar een beleid met een enorme performative power: rechtse reactie, mediahysterie en incidenten bepaalden de beeldvorming. Allerlei nieuwe antiterrorismemaatregelen werden genomen. West- Duitsland sloeg daardoor de weg in van een enorme vergroting van het staatsgezag, wat weer tot kritiek leidde op de mate waarin het land een (fascistische) politiestaat aan het worden was. Wat erger was, magistratuur en overheidsdiensten stonden toe dat de beeldvorming tijdens het geruchtmakende Stammheim-proces tegen de RAF-verdachten helemaal uit de hand liep en in het voordeel van de terroristen kon worden aangewend.
Repressie hoeft niet altijd gepaard te gaan met hardhandige publieke maatregelen, zoals die werden genomen in de VS, waar president Nixons paranoia leidde tot een dom beleid dat in 1970 onnodig de levens van vier studenten kostte aan Kent State University. Zo laat De Graaf allerlei manieren zien waarop met wat minder ‘performatieve kracht’, overheidsdiensten storend op kunnen treden. Dat kan bijvoorbeeld door processen heel snel of achter gesloten deuren plaats te laten vinden of door verdachten te arresteren zonder dat op dat moment de beschuldigingen al kunnen worden waargemaakt. Bovendien blijkt een onafhankelijke houding van de magistratuur, het opleggen van lage straffen en een differentiatie tussen echte daders en meelopers buitengewoon effectief te zijn.
Dat zijn allemaal middelen die in de Nederlandse casus naar voren komen. De Graaf geeft een diepere analyse van de bekende Dutch approach, die bekendstaat als het principe ‘praten tot je erbij neervalt en pas in het uiterste geval ingrijpen’, dan tot dusver is gegeven: deze benadering was er nog het meest in gelegen dat in het Nederlandse geval alles werd gedaan om terrorisme te dehysteriseren. Minister Van Agt sprak met de hoofdredacteuren van de kranten af dat bepaalde informatie niet werd gepubliceerd, en weigerde de Tweede Kamer zelfs inzage te geven in het beleid. Dat in Nederland zich niet iets van de omvang van de RAF kon ontwikkelen had te maken met een kalme houding bij de rechters, lage straffen en weinig publiciteit. “In zo’n sfeer bloedt dus alles dood”, was de reactie van aspirant-terrorist Lucien van Hoesel jaren later. Sommige van die strategieën zijn, met name publicitair gezien, tegenwoordig niet meer toepasbaar, zo weet De Graaf. Een belangrijk element van succes in landen als Nederland en Italië was de poging om het terrorisme niet te politiseren. In Italië ging het er chaotisch aan toe: er werden minstens evenveel nuttige strategieën gebruikt als fouten gemaakt. In Italië had dat meer te maken met het falende staatsapparaat, in Nederland met een soevereine regenteske stijl.
Inmiddels leven we in een andere tijd, met andere terroristen. Momenteel is het beleid gekenmerkt door veel meer performatieve kracht, en ook gericht op de moslimbevolking als geheel. De Graaf keurt dat af. Tegenover de mediagekte moeten politici en bestuurders volgens haar een strategie van deradicalisering en integratie verzinnen, die zorgvuldig wordt gepresenteerd. Het theater van angst dat terroristen in willen richten moeten ze niet zelf gaan stofferen door er een opgefokt narratief tegenover te stellen.
Bestuurlijke nuchterheid en terughoudendheid, dat zijn de deugden die ze graag wil zien bij beleidsmakers.
Dit boek is een boeiende exercitie in vergelijkende ‘beleidsgeschiedschrijving’ zoals we het voor het gemak zullen noemen. Die benadering kent bepaalde gevaren, die vooral te maken hebben met de wens lessen te trekken uit het verleden, wat onder historici altijd een controversiële bezigheid is. Binnen de grenzen van het redelijke probeert De Graaf verbanden te leggen tussen de verschillende nationale benaderingen, met genoeg oog voor politieke context. Bepaalde casussen vallen echter enigszins buiten de vergelijking, met name die met het Molukse terrorisme.
De Rode Jeugd is beter te vergelijken met de RAF dan de Molukse acties. Het enige grote probleem, dat door De Graaf zelf ook wordt opgemerkt, is dat de interne dynamiek van terroristische groeperingen niet uitgebreid is onderzocht. Dat was voor een volledige beantwoording van de vraag naar de effectiviteit van contraterrorismebeleid wel nodig geweest: Hoe zat met het wegvallen van de voedingsbodem van het terrorisme, en wat was de verhouding daarvan tot het beleid?
Dat had gekund wanneer minder casussen waren behandeld.
Dat gezegd hebbende vormt Theater van de angst een zinvolle en in veel opzichten originele bijdrage aan de niet altijd in historisch bewustzijn uitblinkende contraterrorismeliteratuur. De boodschap ervan zou door Nederlandse en internationale beleidsmakers ter harte moeten worden genomen: zeker in het huidige medialandschap hoeven zij niet te zorgen voor het verhoogde bewustzijn van de terreurdreiging, maar moeten ze veeleer matigend en relativerend optreden, zonder de ernst van de bedreigingen te bagatelliseren. Het gaat dus vooral om een wijze inzet van het mobiliserend potentieel dat regering en politiek ter beschikking staan.
De Graaf laat duidelijk zien hoe gemakkelijk de politiek zich door de dynamiek van terreur en contraterreur kan laten meeslepen.
Daarom is een dergelijk advies geen overbodige luxe.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.forumc.nl/radix

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 december 2010

Radix | 72 Pagina's

Theater van de angst

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 december 2010

Radix | 72 Pagina's