Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een veelbewogen jaar uit Neerlands historie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een veelbewogen jaar uit Neerlands historie

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

2.

1566

De Trentse Besluiten

Schrik, angst, vrees en verontwaardiging bevingen het volk bij het vernemen van het door Filips gegeven bevel, dat de besluiten van het Concilie van Trente moesten worden afgekondigd en tot staatswet verheven.

Reeds vóór de afkondiging dezer besluiten hadden gramschap en woede zich van het volk meester gemaakt, zo zelfs, dat er een uitbarsting werd gevreesd. De historieschrijver ySoÜey vermeldt hievan, dat de plakkaten en de Inquisitie dagelijks de onderwerpen waren waarover werd gedacht en gesproken. Op de straat, in de winkel, in de herberg, op het veld, op de markt, in de kerk, bij de begrafenis, op het bruiloftsfeest, overal, op het slot van de edelman, zowel als in de stulp van de landman, in de woning van de dagloner en onder de kooplieden op de beurs, overal en altijd werd slechts vrijwel over dit ene vreselijke onderwerp gesproken.

Een andere historieschrijver, namelijk Brandt, deelt hierover mee, dat burgers, edelen en Staten met klacht op klacht ten hove kwamen over de last en de kwelling, hun gedaan door de Inquisiteurs en hun gemachtigden, die eer, goed, bloed, vrienden en magen onveilig maakten. Men sprak overal vuur en vlam. Sommigen vroegen of er snoder slavernij was te bedenken dan een sidderend leven te leiden in het midden van spionnen en verklikkers, die woorden en werken, ja., gelaat en gedachten bespiedden en ten kwade duidden.

Zoals reeds werd vermeld, werd de toestand door het afkondigen der Trentse besluiten nog veel benauwder. De Inquisitie trad hiermee overal in werking, met het gevolg dat hier en daar het volk in opstand kwam, zoals te 's-Hertogenbosch. Vlugschriften, vliegende blaadjes, spotprenten, schimpdichten, waarin de smart, de angst, alsmede de verontwaardiging en de wo«de des volks zich lucht gaven, werden er dagelijks uitgegeven, en in grote aantallen 'verspreid. Zelfs in Brussel vond men ze aaii de deuren van de voornaamste huizen aaiigeplaM. Al deze libellen behelsden klachten, bedreigingen, oproepingen ten strijde tegen de meinedige vorst, daar onder de door FUips bezworen privUegiën van Brabant behoorde, dat er binnen zijn grenzen geen Inquisitie mocht worden uitgeoefend. Te Antwerpen, waar het ook al lang kookte en gistte, werd een stuk aangeplakt, waarin stond, dat Filips wegens zijn bloedige maatregelen voor het gerecht van het duitse Rijk behoorde te worden gedaagd. Zo groot was in deze stad, volgens de zoeven genoemde Motley, de ontsteltenis, dat het was alsof zij door een aardbeving op haar grondvesten was geschokt, alsof een afgrond zich had geopend om haar welvaart voor altijd te verzwelgen. De vreemde kooplieden, fabrikanten, handwerkers namen de vlucht als ware de pest binnen de wallen der stad uitgebroken. Met drie andere hoofdsteden, nameUjk Leuven, Brussel en 's-Hertogenbosch kwam Antwerpen voorts zowel mondeling als schriftelijk tegen de uitvoering der Trentse besluiten in verzet als zijnde , , strijdig met de vrijheden des lands en alleen strekkende om het bloeiende en volkrijke gewest tot een woestenij te maken".

Ook de Prins van Oranje en andere stadhouders kwamen tegen de voornoemde besluiten in verzet Zij verklaarden aan Margaretha, dat het hun aan macht en lust ontbrak om de plakkaten ten uitvoer te brengen of de Inquisiteiu-tot lijfwacht te dienen en een vijftig, zestig duizend mensen te helpen verbranden.

Het verbond der edelen

Zo was de toestand toen op een avond te Brussel een twaalftal edellieden tezamen kwam ten huize van de Graaf van Culemborch. Ook de predikant Franciscus Junius was uitgenodigd om een stichtelijk woord te spreken en voor te gaan in gebed.

Deze Junius sproot uit een adellijk geslacht te Bourgès. Als knaap was hij in handen gevallen van lieden, die met God en Goddelijke dingen despot dreven, waardoor hij als een volslagen goddeloze voortleefde. Op Gods tijd werd hij echter tot inkeer gebracht. Hij ging naar Geneve, studeerde er drie jaar lang (1562-1565) en werd, nauwelijks twintig jaar oud, tot predikant in Antwerpen beroepen. Al spoedig werd de aandacht der Inquisitie op hem gevestigd. Niettegenstaande list en verraad, waarbij een Brusselse schilder een gemene verradersrol speelde, werd hij telken, als door een onzichtbare hand bewaard, ook in de onmiddellijke nabijheid zijner vervolgers. Hij ontsnapte naar Breda en zette zijn arbeid moedig voort. Van hem is bekend, dat hij ergens het Woord bediende in een vertrek, dat uitzag op de markt, waar op dat ogenblik verscheidene , , ketters" werden verbrand, zodat de gloed van het vuur, dat de martelaren verteerde, zijn flikkerend schijnsel door de vensters van het vertrek naar binnen wierp. Gezien hij met rijke gaven bedeeld was, werd hij later benoemd tot hoogleraar aan de Leidse Hogeschool.

Deze Junius nu was, zoals hierboven reeds werd meegedeeld, de man, die juist op de trouwdag van Margaretha's zoon, in het paleis van de Graaf van Culemborch het Woord bediende voor de edelen, die samengekomen waren om plannen te heramev om zo mogelijk het geweld der Inquisitie te keren. Na ziJM predikatie werd door, de edelen fjesproken wat hun te dopn .stond en werden de hoofdpunten vastgesteld, welke een paar dagen later ten huize van Nicolaas de Hames, wapenheraut van de „Orde van het Gulden Vlies" door hun handtekening werden bekrachtigd.

Hiermede was het Verbond der Edelen gekonstitueerd. Later werd een geschrift opgesteld, waarvan een aantal afschriften in het geheim werd rondgezonden. Het resultaat hiervan was, dat in korte tijd wel circa vier honderd personen getekend hadden. Het oorspronkelijke stuk, dat bekend staat als het Smeekschrift der Edelen, was ondertekend door een drietal edelen: Lodewijk van Nassau, Brederode en Karel van Mansfdd. Vermoedelijk is het stuk opgesteld door één der eerste oprichters van het Verbond, nl. Marnix van St AlQEBANIER^ 11 A kerheid bestaat hieromtrent niet.

Het smeekschrift der edelen

Dit smeekschrift bevatte bittere klachten over de dwingelandij van „een hoop vreemddingen", die, alleen gedreven door persoonlijk belang en eerzucht, de schijn aannamen van grote ijver voor de rooms-katholieke godsdienst, teneinde de koning te bewegen de eed te schenden, die hij gezworen had. Voorts kwam het stuk op t^en de weigering om de plakkaten te verzachten en werd de Inquisitie, die de regering in de Nederlanden wUde vestigen, „onrechtvaardig, in strijd met alle menselijke en Goddelijke rechten" genoemd, , , verre te boven gaande de grootste barbarij, waaraan ooit enige tyran zich had schuldig gemaakt, tot oneer van Gods Naam en uitlopend op de gehele ondergang van het land".

De ondertekenaars verklaarden uit dien hoofde, dat zij , , met het oog op hun plichten als getrouwe vazallen van Zijne Majesteit en bepaaldelijk als edelen en ten einde niet van goederen en leven te worden beroofd door personen, die onder het mom van godsdienst, zichzelf door roof en moord trachtten te verrijken", zich onderling jegens elkander door een heilige belofte en plechtige eed hadden verbonden de Inquisitie het hoofd te bieden. Zij beloofden elkaar wederkerig haar te zuUen bestrijden, onder welk deksel, kleur of naam het zou mogen wezen, hetzij zij de naam droeg van inquisitie, visitatie of plakkaat, „en haar te zullen uitroeien en verdelgen als de oorzaak van alle ongerechtigheid en beroering". Zij betuigden voor God endemensen,

dat zij niets wensten te ondernemen strijdig met Gods eer of tot vermindering van de grootheid en de majesteit van de koning en zijn Staten. Zij gaven integendeel hun oprecht voornemen te kennen, , , de Koning te handhaven in zijn regering, en alle oproer, muiterij en partijschap te zullen weerstaan".

Voorts beloofden zij elkaar het aldus aangegane verbond te allen tijde ongeschonden te zuUen bewaren en niet te zullen gedogen, dat één vandehunnen op enigerlei wijze aan lijf en goed werd vervolgd, hetzij op grond van de inquisitie, van de plakkaten of van het tegenwoordige compromis".

Onder de ondertekenaars van dit smeekschrift bevonden zich behalve protestanten ook rooms-katholieken, die van de Inquisitie niets moesten hebben. De P*rins van Oranje, alsmede de graven van Egmond en Hoorne, die tot de hogere adel behoorden, hadden het smeekschrift niet ondertekend, hoewel ook zij de Inquisitie met al wat in hen was, verfoeiden.

Op de 5de april 1566 werd het smeekschrift te Brussel door de edelen aan de Landvoogdes aangeboden. Zij waren circa 400 in getal en gingen in rijen van vijf naar het Hof. Brederode voerde het woord en bood ook het request aan. Hij verzocht de landvoogdes het smeekschrift door een speciale gezant de koning te doen toekomen, en vervolgens vroeg hij de landvoogdes de uitvoering der plakkaten op te schorten, zodat de geloofsvervolging zou ophouden.

De landvoogdes wilde aan het eerste verzoek wel voldoen, maar ten aanzien van het tweede verzoek moest zij eerst de koning raadplegen. Wél was zij bereid een nieuw gematigd plakkaat te laten afkondigen, nadat dit aan de koning ter goedkeuring was voorgelegd. Zolang diens beslissing AUG^ig was, zouden de inquisiteurs zich echter moeten matigen.

Het was dus maar een pover resultaat wat de edelen hadden bereikt. Vermeldenswaard zijn echter de woorden, welke door één der Spaansgezinden, nl. Barlaymond, tot de landvoogdes werden gesproken en door één der edelen werden opgevangen, namelijk deze: „Hoe, mevrouw, zoudt gij u laten verschrikken door zulk een hoop bedelaars (in 't Frans gueux)? " Dit woord gueux, in het Hollands: geuzen, ging er bij de edelen en niet minder bij het volk in. Het Vive Ie Geus" werd weldra het slagwoord, dat in steden en dorpen zou weerklinken.

De hagepreken

Het volk kende intussen aan dewoorden van de landvoogdes een veel grotere betekenis toe dan met de werkelijkheid overeenkwam. Het meende, dat het verzoek der edelen was ingewilligd en alle geloofsvervolging was gestaakt tot op de beslissing van de Staten-Generaal. AUe ballingen konden dus, naar men meende, zonder gevaar te vrezen terugkomen en voortaan kon men voor zijn belijdenis zonder vrees uitkomen. , , Leve degeuzen" was in veler mond en velen tooiden zich met de geuzenpenning en droegen de geuzen-of bedelnap. In West-Vlaanderen, waar het aantal belijdende protestanten zeer groot was, begonnen zij zich openlijk op velden en wegen te verzamelen en in de open lucht godsdienstoefeningen tehouden. Eerst des nachts, daarna bij dag. De toeloop was zo groot, dat men naar men meende, geen overval meer behoefde te duchten. Men ging er dan ook mee door, ook toen het voor ieder duidelijk werd, dat er van staking van de geloofsvervolging geen sprake was. De Moderatie van de Landvoogdes, waarin de gestrengheid der plakkaten naar het heette sterk ingeperkt zou worden, werd dan ook weldra een Moorderatie genoemd. De aangebrachte veranderingen in het bloedplakkaat bestonden onder meer daarin, dat de dood niet door verbranding, maar door wurging zou plaats hebben! Voorts werd er onderscheid gemaakt tussen verleiders en verleiden. De eersten, waartoe predikanten, ouderlingen, diakenen en nog andere categorieën van personen werden gerekend, moesten ter dood verwezen, de verleiden verbannen worden.

de verleiden verbannen worden. Zoals werd opgemerkt, lieten de protestanten zich hierdoor niet meer van het houden van godsdienstoefeningen op het vrije veld afhouden. Op Pinksteren 1566 was op een vergadering van het Grote Consistorie te Antwerpen, waar ook Marnix van St. Aldegonde aanwezig was, tot de predikatie in het openbaar besloten. Men wUde de koning de vrijheid van godsdienst afpersen eer de „matiging", waardoor haar de deur voor altijd gesloten bleef, plaats greep. Zij namen hiermede waarop zij van Godswege recht hadden, wat ook door Guido de Brés in artikel 28 der Ned. Geloofsbelijdenis werd gesteld, namelijk dat het ambt aller gdovigenvolgens Gods Woord is, zich af te scheiden van degenen, die niet van de kerk zijn en zich te voegen tot deze vergadering, hetzij op wat plaats dat God ze gesteld heeft; ook ofschoon het zo ware, dat de magistraten en plakkaten der prinsen daartegen warenden dat de dood of enige lichamelijke straf daar aanhing. Tal van ballingen keerden naar de Nederlanden terug en versterkten het aantal hoorders bij de hagepreken in geen geringe mate. Onder die ballingen bevonden zich ook predikanten met bekende namen, zoals Moded, Datheen, de Brés, De la Grange, Taffin, Carpentier, Junius, Van der Heyden en nog ander & Zij kregen zitting in de Synode en begonnen in gemeenten \'an de nieuwe Nederlandse Kerk (voortzetting van de eerste Christelijke kerk der apostden) te prediken Hun gehoor bestond meermalen uit wd 20.000 mensen, ja, buiten Antwerpen beliep hun aantal volgens de historicus Blok wd tot 20 a 30 duizend. Behalve predikanten waren er nogtal van eenvoudige sprekers. Mannen, die wd niet in de oude talen hadden gestudeerd, maar die hemels onderwijs hadden genoten en de kern van de ware christelijke godsdienst prorfondervinddijk in hun ziel hadden leren kennen. Onder hen waren gewezen monniken zoals Peter Gabriel die later predikant werd, en voorts Jan Arends, de mandenmaker uit Alkmaar; Gdeijn Jans de schrijnwerker, Samson de Moreys, de timmerman; Sebastiaan Matte, de hoedemaker; Corndis van FHoinme, de hoefsmid; Adriaan Jans, de schoenmaker, en nog meer anderen. Zij preekten bij dag en reisden des nachts, doch konden onmogelijk aan alle dringende verzoeken om te komen, voldoen. Zij aUen hadden duizenden onder hun gehoor, zo groot was de honger naar het onvervalste E\'angdie, zoals dit in Gods Woord wordt verklaard. Het waren mensen, die het in de afgodische godsdienst van Rome niet langer konden uithouden. Neen, zij braken met Rome niet uit oorzaak van misverstanden. Zo doet men het in bepaalde protestantse kringen de laatste jaren wel voorkomen. Zelfs prof. Berkhouwer van de V.U., die tijdens het Concilie te Rome aan de voeten van de paus zat, heeft zich in die geest wel uitgelaten. Alsof de bezoekers van de hagepreken de roomse leer niet kenden! Wat zouden deze mensen met stomheid zijn geslagen wanneer ze nu eens kennis konden nemen van hd aanpappen met Rome door hedendaagse protestanten! i^

Het vernemen van wat er in het land plaats greep, maakte de land\-oogdes schier raddoos. Zij probeerde van alles om die door haar verwenste hagepreken te doen ophouden. Zij wendde zich zelfs tot de „geuzen", om van hen gedaan te krijgen, dat de openbare prediking in elk geval zou worden gestaakt tot na de ontvangst van 's konings antwoord. Zij deed daartoe een beroep op Lodewijk van Nassau en Nicolaas de Hames, beiden overtuigde belijders van dewaarhdd. Tot driemaal toe werd laatstgenoemde door haar naar de Synode

gezonden. De laatste maal echter stelde de Synode hem een wedervraag, nl. deze, wat hij zelf de Synode wd zou raden. Hierop gaf hij ten antwoord, dat hij slechts overbracht wat hem bevolen was en dat hij voor zich nog even goed als vroeger, een vriend van handden en doortasten was. Zo nu dacht de Synode er ook over. Zij liet zich door de landvoogdes niets gezeggen. In plaats van dat de hagepreken afnamen, namen zij dan ook veeleer toe.

Hd gevolg was, dat Margaretha, die in „ketter"haat voor haar broer niet onderdeed, een plakkaat liet afkondigen, waarin op predikanten de doodstraf werd gesteld en allen, die de hagepreken bijwoonden, met lichtere of zwaardere straffen werden bedreigd.

De protestanten lieten zich hierdoor echter niet afschrikken. Zij besloten nu gewapend naar de hagepreek te gaan, waarbij hun predikanten en andere sprekers door een aantal hunner ter bescherming werden begddd, terwijl de toegangen tot hd terrein met wagens werden versperd en wachtposten werden uitgezd om voor naderend gevaar te waarschuwen.

pe beeldenstorm

De maand augustus van het jaar 1566 staat in het teken van debeddenstorm. Van 10 augustus dagtekende volgens een hedendaags historieschrijver de eerste uitbarsting te Steenvoorde, de l5e augustus, dus op de roomse heiligendag gewijd aan Maria, te Yperen, de 18e volgde Oudenaarde, de 20e Antwerpen, de 22e Gent enz. Op laatstgenoemde datum moesten de beelden te Amsterdam het ontgelden, gevolgd door Leiden, Delft, Zeeland, Gelderland. De 25e kwam Utrecht aan de beurt, vervolgens Friesland en Groningen. De historieschrijver Brandt schreef er over, dat de beeldenstorm gelijk een bliksem voortvloog, zodat er in drie dagen in Vlaanderen en Brabant meer dan vierhonderd kerken werden bestormd en ontelbare beelden werden verbrijzeld.

Het was te verwachten, dat de leiders van het Verbond der Kooplieden, waarin velen uit de kerkeraden of consistoriën vertegenwoordigd waren, als de bewerkers van debeeldenstormzouden worden beschouwd. Dit geschiedde echter geheel ten onrechte. Van één der voormannen van het Verbond der edelen, nl. Brederode, is bekend, dat hij deze actie schandelijk en onzinnig noemde en gelastte, dat men in zijn heerlijkheid Vianendebeeldenenkostbaarheden in de kerken verbergen zou, opdat het volk zich daaraan niet vergreep. In Doornik begaven de hervormde predikanten zich tussen de woedende menigte in de kerken om, ook al konden zij de razernij der beeldstormers niet bedwingen, in elk geval alles wat waarde had, te verzamelen en de overheid ter hand te steln. De eerder genoemde predikant inius vermeldt inzijnlevensbeschrijvmg, dat hij te Gent het Woord bediende juist toen de beeldstormers „zonder onze voorkennis en t^eii onze wens" door roekdozen of misschien kwaadwilligen opgeruid, op de kerken en bedden aanviden. Ook pleit tegen de beschuldiging, dat de vertegenwoordigers der Consistorieën juist gereed stonden om de 21e augustus een verzoekschrift aan de landvoogdes te overhandigen. De beeldenstorm kwam voor hen dus op een wd zeer ongdegen tijdstip, daar op een inwilliging van hun erzoek nu hdemaal niet te rekenen vid.

Door Meirnix van St Aldegondewerd de beeldenstorm in een door hem in 1566 uitgegeven geschrift verdedigd. Ook deed hij in 1567 nog een Apologie van al het gebeurde hd licht zien. Hierbij zij opgemerkt, dat Calvijn op het standpunt stond, dat niet het volk, maar de overhdd van Godswege de plicht hedt om tegen de afgoderij met bedden en andere voorwerpen, op te treden. Toen hem eens werd bericht, dat ergens in Frankrijk onder aanvoering van een predikant tot een beddenstorm was overgegaan, droeg dit allerminst zijn goedkeuring. Hij was er integended zeer ontstemd over, daar op die manier de vijanden een . wapen in handen werd gegeven om de kerk der Reformatie nog sterker te gaan vervolgen en verdrukken dan reeds het geval was. Dit gebeurde dan ook, nadat Filips

II van de beeldenstorm kennis had gekregen. Hij zond Alva met eenleger naar de Nederlanden, waarop de Raad van Beroerten werd opgericht, die wddra Bloedraad zou genoemd worden. Dit leidde tot een oorlog, waarin, zoals Groen van Prinsterer opmerkte, het Evangdie over de gewddhebbers der werdd zou zegevieren, om aldus, door de machteloosheid hunner woede. Hem te verheerlijken. Die gezegd heeft: „Mijn raad zal bestaan en Ik zal al Mijn welbehagen doen".

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 augustus 1966

De Banier | 11 Pagina's

Een veelbewogen jaar uit Neerlands historie

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 augustus 1966

De Banier | 11 Pagina's