Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Psalmzang in Nederland

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Psalmzang in Nederland

In het verleden behaalde rendementen...

22 minuten leestijd Arcering uitzetten

Abstract
Psalms occupy a special position within the musical tradition of the church in the Netherlands. For almost 450 years Protestant services have sung versified psalms in the vernacular. The Genevan Psalter is a monument of the cultural and liturgical inheritance of the Dutch protestant church. The new Dutch protestant hymnal Liedboek (2013) includes the complete Genevan Psalter (1967 translation) and psalms in other versifications. This is new in the history of Dutch protestant church music. This article will answer three questions: What is the musical background of psalm singing in the Netherlands? What kinds of psalm singing do we find in the Netherlands today? What can we expect for the future?


Psalmen nemen een bijzondere plaats in binnen de Nederlandse protestantse traditie. Al meer dan vier eeuwen worden er in de eredienst Geneefse psalmen in het Nederlands gezongen. Generaties zijn opgegroeid en groeien op met dit psalter. Op maandagmorgen werd en wordt het psalmversje opgezegd. In rouwadvertenties en op grafzerken staan – voor buitenstaanders soms onbegrijpelijke – inscripties als ‘Ps. 42:3 ber.’1 Bij ingewijden zingt bij het lezen ervan het bewuste psalmvers door het hoofd.
In 2013 verscheen het Liedboek – zingen en bidden in huis en kerk. In deze bundel, die ik vanaf nu aanduid met Liedboek, is het Geneefse psalter (in de ‘nieuwe berijming’ van 1967) integraal opgenomen, als een monument van calvinistisch erfgoed in Nederland. Op dit moment is Nederland één van de weinige landen waar het complete psalter nog in de officieel kerkelijke liedbundel is opgenomen.2 Naast het Geneefse psalter bevat de psalmenrubriek van het Liedboek ook andere vertalingen en bewerkingen van de Hebreeuwse psalmen uit de Bijbel. Dit is in een protestants liedboek in Nederland nog niet eerder voorgekomen.3 De Geneefse psalmen zijn genummerd van 1 tot en met 150, eventuele andere versies van een psalm hebben de toevoeging a, b, enzovoorts. De psalmenrubriek van het Liedboek bevat onder meer lutherse psalmen, Engelse psalm hymns, onberijmde kloosterpsalmen, antwoordpsalmen, los getoonzette psalmverzen (bijvoorbeeld uit Taizé), psalmcanons, vrijere strofische psalmen en enkele psalmen uit Psalmen voor Nu. Het Liedboek bevat een neerslag van vele eeuwen psalmzingen. Het verrassende is dat op het eerste gezicht nieuwere versies van psalmen soms oudere papieren dan het Geneefse psalter blijken te hebben. In dit artikel zien we hoe dezelfde bron (de Hebreeuwse psalmen) uitmondde in verschillende stromen.
Drie vragen komen aan bod: Wat is de muzikale achtergrond van psalmzang in Nederland? Welke manieren van psalmzingen komen we anno 2015 in christelijk Nederland tegen? Wat kunnen we verwachten voor de toekomst?

1. Terminologie en theoretisch kader
Het woord ‘psalm’ is de Griekse vertaling van het Hebreeuwse woord ‘mizmoor’: een spreekgezang of recitatief met snaarbegeleiding. ‘Psalm’ is afgeleid van het woord ‘psallein’, tokkelen. Belangrijke poëtische kenmerken van de Hebreeuwse psalmen zijn het parallellisme, de refreinenopbouw en het acrostichon. Deze stijlfiguren licht ik kort toe. Met het parallellisme wordt ‘de weergave van verwante gedachten of dichtregels, die op elkaar volgen’ bedoeld.4 Een voorbeeld van (herhalend) parallellisme zien we in psalm 13, waarvan de eerste verzen steeds beginnen met ‘Hoe lang...’ Enkele psalmen bevatten een refrein, bijvoorbeeld psalm 42 en 43, 57 en 136. Weer andere psalmen, bijvoorbeeld 25 en 119, zijn acrostichons en hebben de opeenvolgende letters van het Hebreeuwse alfabet als beginletter van iedere regel of ‘strofe’.
‘De psalmen zijn het hart van de bijbel’5 schrijft Guillaume van der Graft (pseud. van Willem Barnard), in de lijn van Maarten Luther en Johannes Calvijn. Hij noemt verschillende redenen waarom de psalmen bijzonder zijn: de psalmen staan dicht bij het menselijk leven en Jezus Christus heeft de psalmen op de lippen genomen.6
Door de eeuwen heen zijn de psalmen op verschillende manieren vertaald, getoonzet en gezongen. In verschillende contexten nam men de psalmen op verschillende wijzen tot zich. In navolging van Willem Frijhoff, emeritus hoogleraar geschiedenis aan de Vrije Universiteit, gebruik ik hiervoor de term ‘appropriation’.7 Dit begrip is te vertalen als ‘het zich eigen maken’ of ‘toe-eigening’. 8 Het begrip wordt in dubbele zin gebruikt, zowel in materiële zin (welke vorm wordt gezongen) als in figuurlijke zin (welke betekenis heeft het psalmzingen voor iemand). Eén van de definities die Frijhoff geeft, is ‘de actieve opof overname van (...) cultuurgoederen’, zoals bijvoorbeeld teksten.9 In een beknopt historisch overzicht aan de hand van literatuur en liedboeken bespreek ik hoe de psalmen in Nederland zijn toegeëigend, dat wil zeggen: in welke vormen ze werden en worden gezongen.

2. De achtergrond van psalmzang

2.1 De joodse traditie
Kenmerkend voor de joodse manier van psalmzingen is de rolverdeling tussen de voorzanger (chazzan), het koor en het volk. Er zijn drie manieren van psalmzingen: solistisch, responsoriaal en alternerend. Een solistische – onberijmde – psalm wordt gezongen (gereciteerd) door de chazzan. Een responsoriale psalm wordt eveneens gezongen door de chazzan, maar hierbij antwoordt het volk met een refrein, vandaar de term ‘responsoriaal’. Bij de alternerende zangwijze, ten slotte, wisselen twee koren of groepen elkaar af.
De Amsterdamse chazzan Hans Bloemendal legt uit dat de wortels van de hedendaagse synagogale liturgie in de dienst van de laatste Jeruzalemse tempel liggen.10 In de Talmoed staat beschreven dat het zingen van psalmen een belangrijke plaats innam. De uitvoerenden waren professioneel geschoolde zangers uit de stam van de Levieten, aangevuld met een jongenskoor. Het koor werd soms begeleid door het tempelorkest, waarvan de meeste instrumenten staan vermeld in psalm 150. Na de verwoesting van de tempel mocht alleen de voorzanger nog zingen, zonder instrumentale begeleiding. Het volk stemde in met enkele korte frasen, zoals Halleloeja.11

2.2 De vroegchristelijke traditie
De joodse traditie van psalmzingen is door de vroegchristelijke kerk overgenomen. Negentig procent van het gregoriaans bestaat uit psalmen. Jan Valkestijn stelt dat de zang van de eerste christenen stilistisch gezien grotendeels het resultaat is van een vermenging van elementen uit verschillende culturen en liturgieën van volken uit het begin van onze jaartelling.12 ‘Van beslissende betekenis echter was de invloed [...] van de joodse synagoge.’13 De uitvoeringswijze veranderde eigenlijk niet; de cantor (voorzanger) nam de rol van de chazzan over. De psalmen werden, net als in de joodse traditie, solistisch, responsoriaal of alternerend gezongen. Om de thematiek of ‘kleur’ van een bepaalde zon- of feestdag te benadrukken, werden de psalmen omlijst door een antifoon. Vaak was (is) dat een vers uit diezelfde psalm, of een ander bijbelgedeelte waardoor de (feest)dag gemarkeerd werd.
Een belangrijke psalm in de christelijke liturgie is de ‘graduale’, genoemd naar de trap (gradus) waarop de voorzanger stond tijdens het zingen van deze psalm. Deze psalm klonk (en klinkt), als een gezongen schriftlezing, tussen de lezing uit het Oude Testament en de epistellezing. Kerkvader Augustinus spreekt over ‘de psalm die wij horen en waarop wij geantwoord hebben.’14 Dit is de graduale, waarbij de verzen worden gezongen door de cantor, en de gemeente ‘antwoordt’ met een refrein. Daarom wordt deze psalm ook ‘antwoordpsalm’ genoemd. Andere psalmen, met name in de getijden, werden en worden gezongen volgens de alternerende psalmodie: in twee groepen over en weer.
Tot circa 1200 klonk de kerkmuziek eenstemmig, onbegeleid en in het Latijn. Daarna begon de ontwikkeling van de meerstemmigheid. De hele latere westerse muziekgeschiedenis is gebaseerd op deze, oorspronkelijk kerkmuzikale, ontwikkeling. Frits Mehrtens stelt de Europese kerkmuziek aan het begin van de zestiende eeuw voor als een machtige boom met zes takken.15 De eerste tak was die van solistische gezangen voor de liturg (cantor), de tweede bestond uit composities voor het koor, en de derde uit liederen (hymnen) voor de gemeente. De vierde tak bestond uit mengvormen van de eerste drie takken: de al eerdergenoemde rolverdeling. De vijfde en zesde tak zijn die van de instrumentale begeleiding: eenstemmige instrumenten (trompetten, blokfluiten, etc.) en het orgel.

2.3 De Reformatie
De reformatoren Maarten Luther (1483-1546), Huldrych Zwingli (1484-1531) en Johannes Calvijn (1509-1564) sprongen op verschillende manieren om met de kerkmuzikale ‘boom’. Zwingli hanteerde het snoeimes het krachtigst. Alle takken moesten eraan geloven: er klonk bij hem geen muziek meer in de kerk. Calvijn snoeide vijf takken, maar gaf aan de derde tak, de gemeentezang, alle ruimte. Luther hield, evenals de geestelijke vaders van de Anglicaanse Kerk, alle zes de takken in ere. Voor hem was muziek in de eredienst uiterst belangrijk: ‘cantio’ (gezang) en ‘contio’ (verkondiging) zag hij als onlosmakelijk met elkaar verbonden.
Luther voerde een pleidooi voor het kerklied in de volkstaal. Als ex-monnik kende hij de psalmen door en door. De eerste liederen die hij schreef, waren dan ook psalmliederen. Bekende voorbeelden hiervan zijn ‘Aus tiefer Not’, een bewerking van Psalm 130, en ‘Ein feste Burg ist unser Gott’, een herdichting van Psalm 46. Opmerkelijk is dat Luther in deze psalm Christus introduceert: ‘Fragst du wer der ist? Er heißt Jesu Christ’. Later zou Isaac Watts (1674-1748) de psalmen ook christologisch duiden in zijn psalm hymns. Hij publiceerde ze in de bundel The psalms of David, imitated in the language of the New Testament (1719). Een voorbeeld hiervan is ‘Jesus shall reign where’er the sun’, Watts’ bewerking van psalm 72 (zie LB 871).
Calvijn hoorde voor het eerst psalmen in de volkstaal bij de Duitse gemeente te Straatsburg. De gemeentezang raakte hem zeer en zoiets wilde hij ook in het Frans. Hij vroeg één van de vooraanstaandste Franse dichters van dat moment, Clément Marot (1497-1544), om de Hebreeuwse psalmen te bewerken tot Franse strofeliederen, chansons spirituelles. Na het overlijden van Marot voltooide Theodore de Bèze (1519-1605) het psalter. De opdracht voor het componeren van de melodieën gaf Calvijn eveneens aan enkele eersteklas vakmensen. Dat hij volksliedjes gebruikte voor de psalmen is een fabel, het Geneefse psalter wordt dan verward met de Souterliederkens. De componisten maakten nu en dan wel gebruik van bestaande melodieën, maar dan uit het gregoriaans of van hymnen. Zo is de melodie van psalm 80 ontleend aan de 11e-eeuwse sequens ‘Victimae paschali laudes’ (zie LB 615). Hoewel de componisten zelf vaak meerstemmige zettingen bij hun melodieën hadden geschreven en Claude Goudimel (ca. 1514-1572) al in 1564 bij alle 150 psalmen ten minste één zetting had gecomponeerd, verordende Calvijn dat de psalmen in de kerkdienst eenstemmig en onbegeleid, dus zonder orgel, gezongen moesten worden.

2.4 Psalmen in de volkstaal in Nederland
In het jaar 1566 verschenen twee volledige Nederlandse psalmberijmingen: die van Petrus Datheen (1531-1588) en die van Jan Utenhove (1516-1566). De eerstgenoemde zou gedurende meer dan twee eeuwen de enige officiële psalmberijming van de gereformeerde kerk blijven. Menigeen heeft hierover zijn verbazing uitgesproken. Hoe is het mogelijk dat het werk van een pseudodichter die alleen maar lettergrepen telde, schijnbaar zonder zich om metrische en melodische accenten te bekommeren, het zo lang uitgehouden heeft?16 Neem bijvoorbeeld psalm 42, een van de bekendste psalmen binnen de gereformeerde traditie:

Als een hert ghejaeght, O Heere,
Dat versche water begheert;

Wie deze tekst ‘ritmisch’ op de melodie van psalm 42 probeert te zingen, zoals Calvijn beoogde, zal merken dat dat moeilijk gaat. Van lieverlee werd er dan ook steeds langzamer gezongen. Het ‘iso-ritmisch’ zingen deed zijn intrede, alle lettergrepen klonken even lang. Vanaf ongeveer 1600, en misschien al eerder, zong men de psalmen niet-ritmisch en in een zeer laag tempo. Ook werden verhogingen en verlagingen aan de melodieën toegevoegd om de modale melodieën (geschreven in kerktoonsoorten) om te buigen naar mineur- en majeurmelodieën.17
Na ruim twee eeuwen werd de berijming van Datheen vervangen door de zogenaamde Statenberijming (1773). In een groot deel van de gereformeerde gezindte is dit tot op heden de gangbare psalmberijming. Het is eigenlijk jammer dat de dichters van de Statenberijming, in tegenstelling tot Datheen, min of meer anoniem zijn gebleven. Zo weten maar weinig mensen dat onder andere psalm 42, ‘’t Hijgend hert der jacht ontkomen’, geschreven is door een vrouw: Lucretia van Merken. Zij was remonstrants en lid van het dichtgenootschap Laus Deo, salus populo. Hoe fraai en bijbelgetrouw sommige berijmingen ook zijn, je proeft geregeld de burgerlijkheid, het moralisme en het verlichtingsdenken van de achttiende eeuw. Karakteristieke termen zijn ‘deugd’ (bijvoorbeeld in psalm 1, 15 en 69) en ‘vaderland’ (in psalm 60 en 85).18
Aan het begin van de twintigste eeuw werd een pleidooi gevoerd om (weer) ritmisch te gaan zingen. In de inmiddels niet meer zo nieuwe berijming van 1773 ging dat moeizaam. Daarom, en vanwege de verouderde taal en ‘burgerlijke’ toevoegingen, kreeg Martinus Nijhoff in 1951 opdracht van de Hervormde synode om een nieuwe psalmberijming te maken. Nijhoff verzamelde enkele jonge dichters om zich heen, onder wie Willem Barnard, Ad den Besten en Jan Wit. Hoewel Nijhoff in 1953 vroegtijdig overleed, ademde de psalmberijming in hoge mate zijn geest.19 De berijming-1967 werd opgenomen in het Liedboek voor de kerken (1973) en in het Liedboek (2013). De berijming ligt veelal dichter bij de grondtekst dan ‘1773’. Van psalm 8, bijvoorbeeld, luidt het laatste vers (onberijmd): ‘HEER, onze Heer, hoe machtig is uw naam op heel de aarde’.20 In de Statenberijming klinkt de slotstrofe als volgt:

HEER, onze Heer, grootmachtig Opperwezen!
Hoe billijk wordt Uw grote naam geprezen;
Hoe heerlijk rolt, uit aller vromen mond,
Die grote naam door ’t ganse wereldrond!

In de berijming-1967 werd het:

HEER, onze Heer, hoe heerlijk en verheven
hebt Gij uw naam op aarde uitgeschreven.
Heer, onze God, hoe vol van majesteit
hebt Gij uw naam op aarde uitgebreid.

3. Psalmzingen nu

3.1 Ontwikkelingen vanaf 1960
In de tweede helft van de twintigste eeuw onderging de kerkmuziek in protestantse kerken, voor zover die onder één noemer te brengen is, invloeden van zowel evangelische als katholieke/oecumenische zijde.
Naast de gevestigde protestantse kerken ontstonden evangelische geloofsgemeenschappen. Deze waren en zijn, volgens Roel Bosch, ‘minder gestructureerd, meer charismatisch, met meer ruimte voor (...) emoties, voor een sterker persoonlijk appel.’21 De zang bestaat vooral uit populaire muziek, begeleid door een combo of band. In In de kerk, bij God. Aspecten van de reformatorische eredienst22 schrijft Arjen Uitbeijerse dat ‘veel gemeenteleden [in de gereformeerde gezindte] zijn beïnvloed door de evangelische visie op eredienst en muziek.’23 Hij spreekt in dit verband over een evangelische ‘liedcultuur buiten de kerkdiensten om’.24
In de Rooms-Katholieke Kerk vonden in de jaren 1960 belangrijke liturgische en kerkmuzikale vernieuwingen plaats. Door het Tweede Vaticaanse Concilie (1962-1966) werd liturgie in de volkstaal van harte bevorderd. Dat betekende dat in korte tijd het volledige liturgische repertoire, inclusief de psalmen, in het Nederlands moest worden vertaald. Dat gebeurde niet alleen in strofevorm, maar ook in vertalingen dicht bij het Hebreeuws. De vroegchristelijke vormen van psalmzingen werden geherintroduceerd, met de rolverdeling voorzanger-koor-volk en het alternerend zingen. Deze vormen vonden ook ingang in oecumenisch georiënteerde protestantse gemeentes, waar men rond de jaren 1970 belangstelling kreeg voor het vieren van getijdengebeden, zoals vespers en later ook choral evensongs. Het zingen van onberijmde psalmen vormt het hart van de getijden.
Ten slotte noem ik de oecumenische invloed vanuit de geloofsgemeenschap in Taizé in Frankrijk. De muziek uit Taizé bevat fragmenten van psalmen en kenmerkt zich door eenvoudige meerstemmigheid, herhaling, instrumentale tegenstemmen en onberijmde psalmverzen voor de voorzanger.

3.2 Psalmzang nu
Hoe worden de psalmen nu gezongen in protestants Nederland? Ik richt me in deze paragraaf vooral op samenzang in kerk en huis. De Geneefse psalmen nemen nog altijd een belangrijke plaats in. Hier en daar wordt nog ‘Datheen’ (1566) gezongen, vooral in Zeeland.25 In een groot deel van de gereformeerde gezindte wordt de Statenberijming (1773) gezongen, al dan niet ritmisch. In tegenstelling tot wat Calvijn beoogde wordt er niet onbegeleid gezongen, maar is een grote rol weggelegd voor de organist. De zang wordt op sommige plaatsen opgeluisterd met een bovenstem. De traditie van het bovenstemzingen te Genemuiden is in 2013 als immaterieel erfgoed op de Unesco-lijst geplaatst. In gemeentes waar uit het Liedboek (2013) of het Liedboek voor de kerken (1973) gezongen wordt, zingt men de berijming-1967. De psalmen worden soms meerstemmig door een cantorij gezongen in afwisseling met de gemeente.
Naast het Geneefse psalter worden psalmen ook in andere berijmingen en vormen gezongen. Soms zijn de psalmen vrijer vertaald, soms staan ze dichter bij de grondtekst of zijn ze de grondtekst zelf. Deze vormen en versies zijn te vinden in bundels, zoals het Abdijboek, Gezangen voor Liturgie, Psalmen voor Nu, Liederen uit Taizé, Verzameld Liedboek, Op Toonhoogte, Voor de kinderen van Korach, de Evangelische Liedbundel en Heel mijn ziel. Het voert te ver om alle bundels hier afzonderlijk te bespreken. In het Liedboek zijn psalmvormen uit diverse van deze bundels en nieuwe toonzettingen in één rubriek opgenomen. Zo biedt de psalmenrubriek inzicht in verschillende manieren van psalmzang in Nederland. Daarom neem ik deze psalmenrubriek in het vervolg van de paragraaf als uitgangspunt.
Onder invloed van de Liturgische Beweging26 herontdekte men in de 20e eeuw de joodse en vroegchristelijke wortels van de liturgie. In enkele psalmen in het Liedboek zien we de oorspronkelijke joodse rolverdeling van voorzanger, koor en gemeente terug. Als voorbeeld noem ik LB 122a ‘Laten wij gaan naar het huis van de Heer’. We herkennen hierin de structuur van de Hebreeuwse psalmen. De psalm komt uit de serie Voor de kinderen van Korach27 van onder anderen Karel Deurloo, Sytze de Vries en Willem Vogel.
Uit de vroegchristelijke traditie is de antwoordpsalm overgenomen, bijvoorbeeld LB 85b ‘Doe ons Heer uw genade aanschouwen’, in de vertaling van Ida Gerhardt en Marie van der Zeyde. De voorzanger zingt de verzen en de gemeente zingt het refrein. Er zijn ook antwoordpsalmen voor koor, gemeente en orgel te vinden, bijvoorbeeld LB 93a ‘Koning is onze God’, in een toonzetting van Maurice Pirenne. Een voorbeeld van de alternerende psalmodie, het over en weer psalmzingen zoals in de vespers, is LB psalm 91a. De psalm wordt gezongen op een psalmtoon, de accenten boven de lettergrepen in de tekst geven de wisselingen aan.
Uit de lutherse traditie zien we strofische psalmliederen terug, bijvoorbeeld een vertaling van het al genoemde ‘Aus tiefer Not’ (LB 130a). Een ander aan de lutherse traditie ontleend gebruik is het zingen van een antifoon bij de Geneefse introïtuspsalm, bijvoorbeeld LB 432a. Ten slotte noem ik de zogenaamde ‘psalmcanons’, zoals LB 103b ‘Loof nu, mijn ziel, de Here’.
Vertalingen van Engelse psalm hymns zijn bijvoorbeeld LB 90a ‘O God, die droeg ons voorgeslacht’, oorspronkelijk geschreven door Isaac Watts, en LB 150a ‘Geprezen zij God’. In de koorbundels zijn meerstemmige koorzettingen en bovenstemmen opgenomen.
Een bekend Nederlands psalmlied is LB 23b ‘De Heer is mijn herder’ van Lodewijk ten Kate en Johannes Bastiaans.
Nieuwere toonzettingen zijn onder andere:
- psalmbewerkingen uit Taizé, bijvoorbeeld LB 103c, Bless the Lord my soul.
- psalmen uit de evangelische traditie, bijvoorbeeld LB 51a, Create in me a clean heart.
- psalmen uit Psalmen voor Nu, zoals LB 130c, ‘Uit de diepte roep ik U’. Psalmen voor Nu is een ‘berijming in hedendaags Nederlands (...) op populaire muziek.’28
- psalmliederen voor kinderen, bijvoorbeeld LB 8c, ‘Zie de zon, zie de maan’ van Rikkert Zuiderveld.
- De ‘jazzy’ psalmen van de Schotse jazzpianist Christopher Norton, zoals LB 13a ‘Hoe lang vergeet U mij, o God.’

4. In het verleden behaalde rendementen...
Samenvattend kunnen we stellen dat de psalmzang in Nederland zich kenmerkt door diversiteit. Marcel Barnard schrijft in Liturgie voorbij de Liturgische Beweging:

Het actuele liturgische veld is gelaagd, gedifferentieerd en complex. Bewegingen en tegenbewegingen lopen door elkaar heen, wat zich als vernieuwend presenteert is dikwijls tamelijk traditioneel en andersom (...).29

Dit geldt ook voor manieren van psalmzingen in Nederland. Nadat er eeuwenlang uitsluitend Geneefse psalmen in de protestantse erediensten werden gezongen, klinken er nu diverse vormen van psalmzang. Deze ontwikkeling zien we terug in de psalmenrubriek van het Liedboek. We constateren dat alle takken van ‘Mehrtens’ boom’ weer zijn gaan groeien. Barnards opmerking dat wat vernieuwend lijkt vaak traditioneel is en andersom, is eveneens van toepassing op het psalmzingen. Het voor velen vertrouwde Geneefse psalter is ‘slechts’ 450 jaar oud, terwijl de ‘nieuwe’ vorm van het onberijmd psalmzingen door voorzanger, koor en allen veel oudere papieren heeft en teruggaat tot bijbelse tijden.
Wat kunnen we verwachten voor de toekomst van het psalmzingen in Nederland? Dat hangt sterk af van de context waarin de psalmen gezongen worden. Het kan het overwegen waard zijn om aandacht te geven aan de invoering van onberijmde psalmzang, naast de strofische psalmen. Al in 1970 schreef het hoofdbestuur van de Gereformeerde Bond dat men het zingen van onberijmde psalmen in de eredienst niet uitsluit.30 Om dit te kunnen realiseren is het belangrijk om een voorzanger aan te stellen. Ook is er scholing nodig van voor- en koorzangers, net als bij de Levieten.
Het zingen van strofepsalmen heeft enkele grote voordelen: ze zijn geschikt voor gemeentezang en de memoriseerbaarheid is groot. De Vlaamse priester, musicoloog en componist Ignace de Sutter noemt het een ‘vondst’ om psalmen in de strofevorm te zingen, omdat ze daarmee toegankelijk zijn geworden voor het ‘gewone kerkvolk.’31 De memoriseerbaarheid noemde hij een ‘volkspedagogisch winstpunt’: zo kunnen de psalmen een ‘brok leven’ worden.32
Behalve lof is er ook kritiek geuit op het zingen van strofepsalmen. Psalmen- en volksliedkenner Jop Polmann, overigens een groot pleitbezorger van het Geneefse psalter, schrijft: ‘Het grote nadeel ligt in de onvermijdelijke kloof tussen berijming en grondtekst.’33 Een ander bezwaar geldt het beleid van Calvijn om uitsluitend rijmpsalmen te zingen in de eredienst. Het betekende dat de gemeente alleen oudtestamentische teksten kon zingen, en dat kerkmuziek vanaf dat moment alleen nog uit de strofische liedvorm bestond. De dynamische wisselwerking tussen voorzanger, koor en allen was verdwenen. Volgens Frits Mehrtens heeft het kerkmuzikale beleid van Calvijn, ‘hoe geniaal ook, de psalm als rivier gestremd tot kanaal.’34
Er lijkt de afgelopen decennia in de oecumenisch-protestantse traditie een opleving van psalmzingen te zijn. De psalmen stromen, als kanaal en als rivier. Nienke van Andel deed onderzoek naar het redactieproces van het Liedboek. Zij spreekt van het Liedboek als spiegel en motor.35 De spiegel legt het zwaartepunt op de ontwikkelingen die al geweest zijn.36 Het beeld van het Liedboek als motor richt zich op ontwikkelingen die mogelijk nog komen.37 Het Liedboek kan praktijken stimuleren, maar hoe dat precies gebeurt, hangt uiteraard ook af van de context.
In dit artikel, waarin de rijke traditie van psalmzang centraal stond, zagen we in kort bestek hoe in de joodse, vroegchristelijke, lutherse, calvinistische, anglicaanse, evangelische en oecumenische tradities de psalmen zijn toegeëigend. Hopelijk draagt dit artikel bij aan een beter verstaan en zingen van die verschillende vormen van psalmzang in Nederland.


Noten
1 Wim Kloppenburg, ‘Psalmlied en volkslied’, in: J. de Bruijn en W. Heijting (eindred.), Psalmzingen in de Nederlanden van de zestiende eeuw tot heden. Een bundel studies, met de catalogus van de gelijknamige tentoonstelling, samengesteld door W. Heijting, m.m.v. M. van den Heuvel, Kampen, 1991, 233-244, p. 233.

2 Jan Smelik, Het nieuwe Liedboek in woord en beeld, Zoetermeer, 2013, p. 95.

3 Eerdere officiële kerkelijke liedboeken bevatten wel psalmliederen, deze stonden echter in de gezangenrubriek; niet bij de psalmen.

4 J.M. Brinkman, Psalmen I. Een praktische bijbelverklaring, Kampen, 1995, p. 14.

5 Guillaume van der Graft, Verzameld Vertoog, Baarn, 1989, p. 43.

6 Idem, p. 44.

7 Frijhoff, Willem, Embodied Belief. Ten Essays on Religious Culture in Dutch History, Hilversum, 2002. Zie ook: Frijhoff, ‘Toeëigening: van bezitsdrang naar betekenisgeving’, in: Trajecta 6 (1997) 99-118. Frijhoff gebruikt het begrip in de lijn van: R. Chartier, Cultural history between practices and representations, Cambridge, 1988. Martin Hoondert past het begrippenpaar ‘benoeming en toe-eigening’ toe in zijn proefschrift Om de parochie. Ritueel-muzikale bewegingen in de marge van de parochie. Gregoriaans, Taizé, Jongerenkoren (Heeswijk, 2006). In mijn promotieonderzoek aan de Protestantse Theologische Universiteit komt het begrip ook naar voren, zie: Hanna Rijken, Martin Hoondert en Marcel Barnard, ‘‘My Soul doth Magnify’. The Appropriation of the Anglican Choral Evensong in the Dutch Context – Presentation of a Research Project’, in: Jaarboek voor liturgieonderzoek (29), 2013, p. 83-95.

8 In de gereformeerde dogmatiek staat de term toe-eigening specifiek voor de toe-eigening van het heil. Frijhoff gebruikt het begrip in een ander verband, namelijk in een cultuurhistorisch wetenschappelijke context.

9 Frijhoff, 1997, p. 100.

10 Hans Bloemendal, ‘Psalmen in de synagoge’, in: Hans Bloemendal e.a., Een psalm, een lied, Kampen, 1998, 15-21, p. 17.

11 Idem, p. 16.

12 J. Valkestijn, ‘Het Gregoriaans’, in: Siem Groot (red.), De lof Gods geef ik stem. Inzichten en achtergronden van de vocale muziek in de rooms-katholieke eredienst, Baarn, 1993, 37-88, p. 37.

13 Valkestijn, 1993, p. 38.

14 Geciteerd in: Gerard Kock, Op de maat van de liturgie. Een handreiking voor muziek in de eucharistie, Utrecht, 1996, p. 27.

15 Frits Mehrtens, Kerk & muziek, ’s-Gravenhage, 1960, p. 55.

16 Sebastiaan ’t Hart, ‘De gereformeerde identiteit van de psalmen van David. Een vergelijking van vier psalmberijmingen van Petrus Datheen en Jan Utenhove’, 2016, te verschijnen.

17 Smelik, 2013, p. 103.

18 Idem, p. 105.

19 Van der Graft, 1989, p. 26.

20 Nieuwe Bijbelvertaling, 2004.

21 Roel Bosch, Steeds weer zoeken mijn ogen naar U. De psalmen in Liedboek, zingen en bidden in huis en kerk, Zoetermeer, 2014, p. 45.

22 P.J. Vergunst (red.), In de kerk, bij God. Aspecten van de reformatorische eredienst, Heerenveen, 2014.

23 Arjen J.A. Uitbeijerse, ‘Muziek – zingen op zondag’, in: Vergunst (red.), 2014, 100-107, p. 102-103.

24 Idem, p. 102.

25 Zie voor een overzicht: www.petrusdatheenstichting.nl.

26 Liturgische Beweging: ‘een beweging die aan het begin van de twintigste eeuw vernieuwing van de liturgie nastreeft’, zie: Marcel Barnard, Liturgie voorbij de Liturgische Beweging. Over ‘Praise and Worship’, Thomasvieringen, kerkdiensten in migrantenkerken en ritualiteit op het internet, Zoetermeer, 2006, p. 34.

27 Voor de kinderen van Korach. Dramatiek en Liturgische Gestalte van de psalmen, Amsterdam, 1987.

28 www.psalmenvoornu.nl (27-06-2015).

29 Barnard, 2006, p. 11.

30 Geciteerd in: drs. J. Harteman, ‘Liedboek en Nieuwe psalmberijming’ in: P.J. Vergunst (red.), De liturgie in hervormde gemeenten. Uitgave vanwege het hoofdbestuur van de Gereformeerde Bond in de Protestantse Kerk in Nederland, 2012, 31-34, p. 33.

31 Ignace de Sutter, Psalmen, hymnen en liederen. Een tweede reeks hymnologische studies over het Kerklied in de Oecumene, Brugge, 1978, p. 111.

32 De Sutter, 1978, p. 111.

33 Jop Polmann, ‘Psalmberijming’, in: L. Brinkhoff (e.a.), Liturgisch Woordenboek, Roermond, 1965-1968, 2305-2307, p. 2307.

34 Mehrtens, 1960, p. 55.

35 Nienke van Andel, ‘Herkenning of verrassing. Het Liedboek als spiegel of als motor’, in: Laetare. Tijdschrift voor liturgie en kerkmuziek. Voorheen Eredienstvaardig, 2013 (29-3), p. 57-63. Zie ook de dissertatie van Nienke van Andel, Composing a canon. Creating Networks of Meaning in the Editorial Process of the Hymnbook Liedboek, zingen en bidden in huis en kerk (2013), 2015, p. 39-41.

36 Van Andel, 2013, p. 60.

37 Idem, p. 62.

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologia Reformata

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 december 2015

Theologia Reformata | 122 Pagina's

Psalmzang in Nederland

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 december 2015

Theologia Reformata | 122 Pagina's