Oorlog en Vrede
Helemaal juist is het niet om in een bijbelstheologisch artikel te spreken van "oorlog en vrede". Daardoor wordt te veel gesuggereerd, dat de bijbel met vrede de toestand zou bedoelen, die intreedt wanneer een oorlog wordt beëindigd. Zeker ontbreekt ook dat aspekt niet, maar het bijbels begrip vrede is toch veel meer omvattend. Eigenlijk is het zelfs allesomvattend; het bedoelt het welzijn van de mens en van de wereld. Alle situaties en alle verhoudingen zullen dan beantwoorden aan de bedoelingen Gods en zullen bloeien in de gemeenschap met Hem. Zó allesomvattend is deze vrede, dat men er alleen beeldend en in een zekere extase over spreken kan. Men leze de profeten als zij dromen van het vrederijk, dat komt. Dat is dan geen utopie, niet een vluchtpoging van benarde zielen, maar de belijdenis van de gegronde verwachting dat de heerschappij van de Vredevorst alles onder zijn bewind zal stellen.
In ieder geval moet duidelijk zijn, dat vrede in de bijbel veel meer omvat dan een innerlijke gemoedsgesteldheid. En ook, dat het onjuist is te menen, dat daar in het Nieuwe Testament indringender over zou gesproken worden dan in het Oude Testament, dat nog min of meer als een "oorlogsboek" zou kunnen worden gezien. Vooral het woordje "nog" verraadt een visie, die scherp moet worden afgewezen. Het wekt de suggestie alsof het eigenlijke van Gods bedoelingen in het Nieuwe Testament te vinden is, terwijl het Oude Testament daar de gebrekkige en beperkte voorbereiding van zou zijn. In het Oude Testament zou het "nog" ruig en aards toegaan, terwijl in het Nieuwe Testament alles veel spiritueler en dieper wordt. Het is juist zó, dat wij om te peilen wat de bijbel met vrede bedoelt het Oude Testament niet kunnen missen.
Het Oude Testament is geen oorlogsboek. Het is opvallend, dat over het voeren van oorlogen juist gesproken wordt als Israel om een koning vraagt. Men zegt dan: "Dan zullen ook wij zijn als alle andere volken; onze koning zal vóór ons uittrekken en onze oor-logen voeren" (1 Sam. 8 : 20). Het kenmerk van de theocratie was, dat Israel geen koning had of liever: geen andere dan God zelf. Dat onderscheidde Israel juist van de volken waar niet alleen de wereldrijken, maar ook het meest minuskule stadstaatje over zo'n koning beschikten. Het koningschap heeft in Israel maar kort geduurd (in het Noordelijk rijk 300 jaar en in het Zuidelijk rijk 400 jaar) en is ook in vele opzichten allerminst een succes geweest. Als de vraag van het volk wordt ingewilligd, dan doet God dat in zijn toorn. Want in wezen is die vraag afval van Hem. En het zal in Israel moeten gaan om een "geheiligd" koningschap, om een koning die geen heerser wil zijn, maar dienaar. Zijn kracht ligt in zijn gehoorzaamheid, in het volgen van de wil van God. Dat is het tegenovergestelde van een koning, die vóór ons uittrekt om onze oorlogen te voeren.
Het is typisch, dat het dan om "onze oorlogen" gaat, de oorlogen waarin "onze" belangen behartigd worden en waarin Israel handelend, aanvallend optreedt als het een speelbal van de machten dreigt te worden. Het is Israel niet toegestaan om op die manier te willen meedoen op het toneel der wereld. Dit eigene van Israel betekent echter geen pacifisme. Tegenover "onze oorlogen" wordt met nadruk gesproken over de "oorlogen des Heren". God gaat daarin zelf zijn volk strijdende voor. In het lied van Debora wordt Hij zelfs een krijgsheld genoemd. Men vindt dat ook in Psalm 68. Eens was er zelfs een "boek van de oorlogen des Heren", waarin blijkbaar deze krijgsverrichtingen waren opgetekend. Het gaat daarbij om het recht van de God des verbonds, die de ruimte schept en bewaart voor het leven van zijn volk. Zo moest de oorlog des Heren gevoerd worden tegen Amalek en tegen de Filitijnen, die telkens weer een dodelijke bedreiging vormden voor het bestaan van Israel. Om der wille van het verbond stond God daarin aan de kant van Israel, tenminste inzoverre dit volk bereid was om uit dit verbond te leven. Deze oorlogen zijn dus defensief van aard en hebben niets te maken met menselijke expansiedrift. Degenen, die behagen in oorlog scheppen zullen juist verstrooid worden. Als het om het naakte bestaan van Israel gaat wordt de Geest des Heren vaardig over mannen als de Richteren, die het volk aanvoeren in de strijd. Na die strijd
gaan de soldaten naar huis en wordt de veldheer weer een gewone burgerman. Want niets is het Oude Testament zo vreemd als een verheerlijking van de oorlog.
Het laatste blijkt duidelijk uit de bijzondere voorschriften waarmee deze dingen worden omringd. De behaalde buit valt aan God toe en wee degene, die zich daaraan vergrijpt. Deze regels markeren scherp de grens tussen de oorlogen des Heren en die ten eigen bate. Opvallend zijn ook de bepalingen omtrent de opkomstplicht. Wie een nieuw huis gebouwd heeft en het nog niet betrok, wie een wijngaard plantte en van de vrucht nog niet genoot, wie een vrouw ondertrouwde, maar haar nog niet huwde, die is vrij om naar zijn huis terug te keren. Men kan zeggen, dat hier een uiterste aan humaniteit in acht genomen wordt.
Tegen de volken die in Kanaan wonen, moet streng worden opgetreden. Die moeten zelfs worden uitgeroeid. Het gaat daarbij zeker niet om partikuliere wraakzucht en honger naar levensruimte, maar om de afweer van het heidendom en om de bestrijding van heidense praktijken die het volk in gevaar zouden brengen. Juist daarbij blijkt hoezeer het in de oorlogen des Heren gaat om het scheppen en bewaren van de ruimte des verbonds. Het is moeilijk daarbij een grens te trekken tussen agressieve en defensieve oorlogen. Er ligt in de oproep de volken van Kanaan vóór zich uit te drijven juist een sterke agressie. Maar deze agressie is niet gericht op uitbreiding van machtsgebied, maar op de toekomst van de geschiedenis tussen God en zijn volk. Dat Israel deze agressie meestal niet zo ernstig heeft genomen als God geboden had, heeft wrange vruchten afgeworpen in Baalsdienst en in allerlei andere vormen waarin de verbondsverhouding werd gedeformeerd.
Zo blijkt, dat de bijbel daarom geen oorlogsboek kan zijn, omdat de oorlog niet in dienst staat van eigen belangen en van menselijk machtsstreven, maar van de exclusieve dienst van God en van de vestiging van zijn heerschappij. Vandaar dat het zo'n grote zonde is als David overgaat tot de telling van het volk. Hij doet dat immers met het oog op een sterk staand beroepsleger en geeft daarbij blijk bezweken te zijn voor de verzoeking van de macht. Het is de terugval in de oude vraag van het volk om een koning die "onze oorlogen" kan voeren.
Het zwaartepunt ligt echter in het bijbels getuigenis omtrent de vrede, die in het uitzicht wordt gesteld. Zion is de stad waar God zijn heilswil openbaart en deze stad is ertoe bestemd het middelpunt te zijn van het rijk des vredes. Die vrede komt niet door menselijke inspanning tot stand, maar is Gods gave aan mens en wereld. Daarom wordt in alle spanning en dreiging steeds weer deze verwachting gewekt. God is koning en daarom zal deze vrede volledig de overhand verkrijgen. Hoewel de bijbel zonder aarzeling God een krijgsheld noemt zou men toch kunnen zeggen, dat nog meer kenmerkend voor Hem is dat Hij degene is die de vrede wil bewerken. Intussen is duidelijk, dat deze vrede niet buiten de schepping ligt. Zij betekent immers juist de totale uiterlijke en innerlijke verandering van deze wereld met alles wat daarvan het gevolg zal zijn. Een andere wereld dan deze waarin wij leven is er voor de profeten niet en over deze wereld worden de heilsbeloften uitgesproken.
De vrede, de sjaloom, is Gods gave. Deze waarheid wekt nooit een passieve houding, maar wel een houding van een geheel eigensoortige aktiviteit. God verlost zijn volk niet door zwaard en speer en daarom zal zijn volk niet vertrouwen op strijd wagens en op paarden. Het zal ook niet vertrouwen op een bondgenootschap met de wereldmachten. Zulke garanties ondermijnen juist Israels positie. Jesaja 7 zegt: Vertrouwt gij niet, dan houdt gij het niet. Niet door kracht en geweld, maar door Mijn Geest zal het geschieden. Dat lijkt op geweldloze weerbaarheid. Het is in elk geval die weerbaarheid, die de kracht van Gods heerschappij en van zijn gerechtigheid hoger aanslaat dan die van de koningen der aarde. Dit is een positie, die in het oog der wereld als hoogst onpraktisch wordt gezien en ook door het volk Gods telkens weer als te weinig reëel wordt ervaren, maar die toch de enige vesting is die het houdt. Deze geloofshouding wordt geïllustreerd in de bende waarmee Gideon de vijand tegemoet trad. Men was alleen "gewapend" met het geloof plus wat kruiken en fakkels. Zo staat ook David alleen met wat steentjes en een slinger tegenover de gigantische Goliath. En Jericho valt niet onder een stormloop van zwaargewapende soldaten, maar wordt overwonnen door het geloof (Hebr. 11 : 30). Men kan dit onmogelijk pacifisme noemen, maar het is nog minder militarisme; het is de oefening van het Godsvertrouwen in de gebroken werkelijkheid van dit leven. Dat is mogelijk, omdat het volk Gods anders heeft leren denken over de macht. Zijn Koning rijdt niet op een paard Jeruzalem binnen, maar op een ezel. Hoewel in het kader van een theologie der revolutie wel geprobeerd wordt Jezus in verband te brengen met de Zeloten van zijn tijd, moet men de bijbel geweld aandoen als men dat verband wil aanwijzen. Deze distantie van het streven der Zeloten betekent intussen allerminst, dat Hij de politieke strijdvragen als irrelevant beschouwde of dat het Nieuwe Testament zou oproepen tot een bovenwereldse en a-politieke levenshouding.
Christenen kijken wel verder dan het huidige moment. Zij hebben het oog gericht op de tijd waarin men de oorlog niet meer Ieren zal. Hoewel zij terdege weten dat die tijd er nog niet is, wordt door dit perspectief wel de effectiviteit van menselijke machtsmiddelen gerelativeerd. Omdat zij in de verwachting van de vrede leven zullen zij zich tot het uiterste voor die vrede inzetten en in ieder geval van "onze oorlogen" geen heil verwachten. Het is in de geschiedenis van Israel, maar ook in die van de christelijke volken herhaaldelijk gebleken, dat men geneigd was "onze" oorlogen en de oorlogen des Heren te identificeren. "God wil het": dat wist men vaak al te gauw en met al te weinig kritiek op eigen streven. Dat neemt niet weg, dat de situatie van "oorlogen des Heren" zich ook in onze tijd kan voordoen. Zo waren er, die zich om die reden hebben verzet tegen de kruistocht van het Nazisme en zij hebben zich daarin niet vergist. Maar dan moeten de geesten wel diep gepeild worden en dan zijn maatschappelijke en economische overwegingen niet voldoende.
Dit alles vraagt om een kerk, die niet alleen maar uit vredelievende mensen bestaat, maar die door het visioen van de bijbelse vrede gegrepen is en die deze heilsboodschap en de praktische consequenties, die daaruit voortvloeien met kracht verkondigt. Zo'n kerk gelooft in een koningschap, dat niet van deze wereld is en daarom ook niet met wereldse machtsmiddelen behoeft te worden verdedigd, maar dat wel ertoe bestemd is deze wereld onder zijn heerschappij te brengen. Zij vreest ook niet door het wereldse machtsdenken als onpraktisch te worden aangezien. Het onpraktische, het visionaire, heeft de geschiedenis vaak diepgaand beïnvloed.
Juist hierin zouden wij kunnen leren van het jodendom, dat geen gebed uitspreekt waarin niet om de vrede wordt gebeden en dat geen andere groet kent dan die van de vrede, maar dat toch zelden of nooit enige neiging tot pacifisme heeft vertoond. Het is helaas nog niet zover, dat de volken de oorlog niet meer leren en in die werkelijkheid moet men proberen te leven. In die situatie moet ook de overheid het haar onderdanen mogelijk maken om te leven. Maar dit alles wordt wel voortdurend gerelativeerd vanwege het visioen van het rijk des vredes. Zo staat er in de Misjna, dat een man op de sabbat geen wapenen mag dragen. Als hij dat wel doet omdat hij ertoe genoodzaakt werd, is hij verplicht een zondoffer te brengen.
Misschien is illustratief voor wat de vrede in bijbels licht betekent, een aantekening van de bekende joodse exegeet David Kimchi bij Jesaja 2 : 4. Hij zegt, dat de volken hun meningsverschillen aan de Messias zullen voorleggen om ze door Hem te laten beslechten. Waarom zouden kerk en synagoge niet nu reeds zich tot het uiterste inspannen om de volken daartoe op te roepen? Tenslotte een citaat van de kerkvader Origenes:
Tenslotte een citaat van de kerkvader Origenes: "Wij verrichten voor de koningen een grotere dienst dan de soldaten te velde, inzoverre wij door ons gebed en door ons leven de demonen, de verwekkers van oorlogen en de verstoorders van de vrede overwinnen".
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 februari 1991
Ecclesia | 8 Pagina's