Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De hogepriesterlijke voorbede

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De hogepriesterlijke voorbede

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

“En het geschiedde, toen Abjathar, de zoon van Achimelech, tot David vluchtte naar Kehila, dat hij afkwam met den efod in zijn hand” (1 Samuel 23:6).

David in zijn omzwervingen is een beeld van de kerk Gods hier op de aarde. Gelijk hij vervolgd, veracht, verdrukt, en benauwd werd, zo zal de kerk hier op de wereld naar het Woord van Christus velerlei verdrukkingen onderworpen zijn. Vijanden, die hier het volk benauwen aan de buitenzijde; vijanden die van binnenuit op de ondergang van het werk Gods loeren. Zijt wakende en biddende, want Uw wederstander gaat om als een briesende leeuw, zoekende wien hij zal kunnen verslinden. Wij behoeven echter niet in het ongewisse te zijn over de afloop van deze strijd, als wij op de betekenis van dit schiftwoord letten. Wij lezen hier, dat in Davids omzwervingen hij niet aan zichzelf overgelaten werd, maar dat het de Heere behaagde om hem een sterke vertroosting te verschaffen, zoals de Heer al Zijn volk doet.

Abjathar was de zoon van de vermoorde hogepriester Achimelech. Saul heeft in zijn boze verharding Doeg, de Edomiet, opdracht gegeven de hand uit te strekken naar de heilige ambtsdragers Gods, en in die daad tastte hij niet alleen die ambtsdragers aan, maar in het bijzonder de ambten zelf, die de Heere Zelf in Israël ingesteld had. Voortgaande op de weg der zonde in de verharding tegen God en Zijn dienst heeft hij zich niet ontzien zelf de instellingen Gods aan te tasten en zodoende de God Israëls te honen. Een zoon van de hogepriester ontkomt aan deze gruwelijke priestermoord.

Wij lezen dan de door de Heilige Geest ons opgetekende mededeling, dat hij de efod in zijn hand had. Dit kledingstuk was een van de bijzondere kentekenen van de hogepriesterlijke waardigheid. Wij kunnen daarover uitvoerig in Gods Woord lezen. Daarin bevonden zich de stenen, waarin de namen van al de stammen Israëls geschreven waren; daarin bevonden zich ook de Urim en de Thummin, stenen, waardoor op een over ons onbekende wijze de Godsspraak kon worden vernomen door de hogepriester wanneer hij in de uitoefening van zijn ambtelijke waardigheid voor het aangezicht des Heeren naderde.

Wat hebben wij nu in het bijzonder in het oog te vatten, wanneer wij dit gedeelte van Gods Woord lezen? De hogepriesters uit het geslacht van Aaron waren de dragers van een ambt, dat volmaakt in de Hogepriester naar de ordening van Melchizedek zou worden gevonden. Deze hogepriesters duidden Christus in de schaduwen aan. En wanneer wij de Oud- Testamentische hogepriester de heilige efod zien dragen, zien wij daarin de Zoon Gods, dragende Zijn kerk in Zijn hart en op de vleugelen van Zijn gebed voor het aangezicht Zijns Vaders. De Oud- Testamentische gelovigen zien de heerlijkheid van de Heere Jezus Christus in de schaduwachtige ambten.

Wanneer wij dan ook Abjathar zien komen tot David, zien wij daarin de komst van de schaduwachtige Christus, die Zijn in zijn zo vele omzwervingen benauwde kind David vertroost met de kracht van Zijn nimmer falende voorbidding. Dat is dan ook voor David een grote vertroosting. Wij zien nog meer. Wij zien Christus in de schaduwen deel hebben aan de benauwdheden van Zijn volk.

Wat is het voor David groot geweest toen Abjathar met de efod tot hem kwam. In al zijn droefheid is zijn ziel vertroost met de kracht van de hogerpriesterlijke voorbede. En hierin dan ook vertroost de Heere al Zijn volk over heel de wereld. Wij hebben geen priesters meer nodig, die hier op de wereld nog zouden zijn om tot ons te komen, zoals de kerk van Rome dat leert tegen het Woord Gods. De kerk heeft een Voorbidder, Die wel in de hemel is, maar Die nochtans Zijn volk de troost niet onthoudt van Zijn voorbede, want door Zijn Geest verzekert Hij Zijn volk van Zijn nimmer zwijgend bidden in de hemel: Die ook aan de rechterhand Gods is, en Die ook voor ons bidt.

Velerlei benauwdheden zijn hier Gods kinderen onderworpen. O, hoe groot kunnen de droefheden, de bekommernissen zijn. En wat wisselen de omstandigheden onder dat alles. Neen, de troost van Gods kerk kan niet gegrond zijn in hun bidden, in hun aangename gestalten voor God, want in de kommer, die zij hier hebben te doorleven kunnen de wateren zo hoog oprijzen, dat dat volk zelf niet meer bidden kan. Dan schijnt het hun toe, dat zij van God vergeten zijn. Geloof schijnt er niet meer te zijn. De macht van de helse Saul benauwt hen en zij denken nog eens in zijn hand te zullen omkomen.

Maar nu zegt de Heere hier in dit Schriftwoord, dat Hij Zelf in de schaduwen en in de vervulling zich de benauwdheden van Zijn volk onderworpen heeft. Hoe groot de verzoekingen ook zijn kunnen, de Heere Christus Zelf is in al deze benauwdheden geweest. Hij werd van de duivel weggeleid in de woestijn om daar verzocht te worden. Wat zijn de aanvallen van de hel daar machtig vele geweest en hoe zwaar is de strijd geweest, die Sions gezalfde Hogepriester Zichzelf onderwierp. Hij zegt het in Zijn Woord, dat als een barmhartige Hogepriester Hij in al onze benauwdheden medebenauwd geweest is en in alle dingen verzocht, doch zonder zonde, opdat Hij nu ook Zijn volk in alles zal kunnen te hulp komen.

Zoals nu Abjathar met de efod in zijn hand tot David in zijn omzwervingen was gekomen, zo komt de Eeuwige Hogepriester nu met Zijn efod tot Zijn volk. Hij draagt hen altijd in Zijn hart, en Hij laat nooit af te bidden voor Zijn volk. Geen ogenblik zal Hij de Zijnen vergeten. Altijd is Hij pleitende voor het aangezicht van Zijn Vader: “Heilige Vader, bewaar hen in Uwe Naam die Gij Mij gegeven hebt.” En ook zegt Hij: “Vader, Ik weet dat Gij Mij altijd hoort.” Lees dan eens dat volheerlijke gebed, dat ons door evangelist Johannes beschreven wordt in Johannes 17. Wat een onuitsprekelijke waarde heeft dat gebed van Christus voor Zijn volk en wat een onwaardeerbaar voorrecht is het, dat een omzwervend volk zulk een Voorbidder heeft. Zijn bidden is niet afhankelijk van ons geloof. Ware dat zo, dan zou Christus niet veel biddende zijn, want wat wordt deze voorbede van Christus weinig geloofd. Ja, gewis, wij weten altijd wel, dat Hij biddende is, maar om die voorbede van Christus te geloven en de kracht daarvan te ervaren is een geheel andere zaak. Wanneer dat gebeurt krijgt het volk van God een vrijmoedigheid buiten zichzelf en zullen zij ook ervaren de vastigheid en de onveranderlijkheid van het werk Gods, want de Heere laat nooit varen de werken van Zijn handen, omdat Christus nooit ophoudt met het bidden voor Zijn volk.

Zijn volk zwerft om als David weleer. De reis hier over de wereld is een reis door strijd en tegenspoed, Davids weg tot de kroon, die door Gods toezegging hem in het vooruitzicht gesteld is, is in een weg door strijd en druk en moeite geweest, maar zo is ook de weg der kerk tot de beloofde kroon een weg door strijd en moeite. Daar kunt ge verzekerd van zijn. Dat weet Gods volk bij ervaring, maar welgelukzalig die in die strijd ervaren in de voorbede van Christus begrepen te zijn. Zij kennen Hem door het geloof. Zij hebben de waarde van Zijn vernedering en van Zijn armoede en schande gezien. De waarde van Zijn borgtochtelijk omzwerven over de wereld. De waarde van Zijn sterven en nederdalen ter helle. Ze weten de kracht van Zijn opstanding, maar mogen door Gods genade ook iets leren van de eeuwige sterkte van de voorbede aan de rechterhand Gods. Dan hebben zij moed om door een sterke bende te dringen en over een muur te springen. Dat verheft hun hart boven de kracht der tegenstand, want zij ervaren dat Hij de wereld overwonnen heeft. Wanneer zij op de kracht van de vijanden zien dan schijnt de zaak verloren. Dan staat het hopeloos, maar wanneer zij buiten zichzelf op de kracht van deze verhoogde Hogepriester zien mogen door dat dierbare geloof, dat de Heere Zelf in hun harten werkt, dan is het:


De vijand rukt vast aan,
Met opgestoken vaan,
Hij draagt zijn rusting nog,
Van gruwel en bedrog,
Maar zal als kaf verdwijnen.

Ons staat een sterke Held terzij,
Dien God ons heeft verkoren,
Vraagt gij Zijn naam? Zo weet,
Dat Hij de Christus heet,
Gods eengeboren Zoon,
Verwinnaar op de troon,
De zeeg’ is ons beschoren.

— Rev. A. Vergunst (1926-1981)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 juni 2004

The Banner of Truth | 28 Pagina's

De hogepriesterlijke voorbede

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 juni 2004

The Banner of Truth | 28 Pagina's