Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een voortreffelijk werk op een gewichtvolle ure

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een voortreffelijk werk op een gewichtvolle ure

En Mozes bouwde een altaar en hij noemde deszelfs naam: De Heere is mijn Banier. Exodus 17 : 15.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hoeveel tijden en omstandigheden zijn er in ons leven, die ons oproepen om te letten op wat er plaats heeft gegrepen, en te bedenken wie wij nu zijn en waarvoor wij thans geplaatst worden.

Van één van zulke tijden spreekt ook onze tekst. Wij lezen zo betekenisvol: "En Mozes bouwde een altaar". Hoe bang waren de omstandigheden geweest, waarbij het scheen dat het ogenblik van zulk een bouw nimmer aan zou breken.

Het Israëlitische volk was aanvankelijk grotelijks beweldadigd. Door de almachtige en goedertieren hand Gods waren ze uit Egypte uitgeleid en door de Rode Zee als een wonderwerk Gods droogvoets geleid. Waar geen weg was, had de Heere bijzonder voor dat volk een weg gebaand, terwijl Farao en zijn heir er in omkwamen. Zelfs terwijl het volk, door vrees en ongeloof gekweld, murmureerde in de weg die de Heere ze leidde, had Hij hen te Elim door schaduw onder de palmbomen en door legering bij de wateren, ja van dag tot dag onderhouden met brood uit de hemel. '.'v'ij zouden zeggen: dat volk zal wel nooit meer murmureren, en met hun ganse hart zoeken zich de Heere te wijden.

Helaas, hoe komt het telkens uit dat ondanks alle bemoeienis, die God met ons maakt, wij doorgaan met verdenken van de Heere en met opstand tegen Hem, waardoor wij het rechtvaardig oordeel Gods ons waardig maken, zelfs tot algehele ondergang. Hoe zacht handelt de Heere toch telkens weer met ons, al laat Hij de vijand soms toe ons aan te vallen ten verderve, doch waarbij Hij ook betoont, dat Hij de teugels van het bewind in handen houdt, zodat de vijand nooit verder gaan kan dan Hij nodig keurt, hoewel het onder het geweld des vijands zeer bang kan worden.

Bemerk dit maar hier! Wij lezen dat het volk murmureerde in de woestijn Sin, omdat ze geen water hadden om te drinken, en de Heere daarop water gaf uit de rotssteen, doch dat er geen verootmoediging onder hen merkbaar was vanwege de goedgunstigheid des Heeren tegen het welverdiende oordeel. Toen het de Heere de vijand enige tijd toe. Er staat immers in het 8e vers: , , Toen kwam Amalek en streed tegen Israël in Rafidim". Een machtig leger voor die tijd werpt zich op Israël om het van de aarde uit te roeien, terwijl het volk van Israël zich in oorlog lang niet meten kon met de vijand, waardoor dus alle hoop wel moest vergaan.

Het schijnt naar de mens gesproken dan ook een hopeloze zaak, terwijl het volk de ontfermende verlossing des Heeren zich geheel onwaardig had gemaakt, ja alle redenen gegeven had dat de Heere ze zou doen ondergaan. Hoe bang werd daarom hun de strijd.

Waarin lag dan het geheim van de bewaring en verlossing, die zij verkregen in zulk een bang tijdsgewricht? Wel, Mozes is opgeklommen op de hoogte des heuvels en is in gebed, terwijl hij Jozua eerst had bevolen de strijd aan te binden en deze te leiden. Welk een voorrecht, een biddende Mozes met de staf Gods in zijn hand omhoog geheven, en Jozua vooraan in de strijd.

Daar kan de vijand nooit tegen op en moet het verliezen. Nodig is echter dat in de strijd het gebed niet verzwakt, want als Mozes moe wordt en de staf laat zakken, dringt de vijand op, doch als hij daarna ondersteund door Aaron en Hur, voortdurend naar boven wijst met zijn staf, wordt Amalek gekrenkt met de scherpte des zwaards, ' ja komt zelfs de vloek van algehele verdelging over geheel Amalek.

Bij de ervaring van deze wonderlijke verlossing des Heeren richt Mozes een altaar op. Een altaar ter gedachtenis aan de beweldadiging des Heeren. Een altaar, dat spreekt van de eenzijdige goedgunstigheid des Heeren, van Zijn trouw tegenover Israels ontrouw, zonde en ongerechtigheid. Een altaar, dat getuigt hoewel alle weldaden door Israël verzondigd en diep verbeurd waren, dat de Heere om redenen, die alleen in Gods souvereine ontferming besloten lagen, spaarde en verloste.

Ma^r als wij nu aan het einde van het jaar weer gekomen zijn, zou het ons dan ook niet passen om ook een altaar ter gedachtenis op te richten?

Blik eens terug in het zo snel voorbij gevlogen jaar, en sta er eens bij stil, hoe onzerzijds alle beweldadigingen des Heeren verzondigd werden. Hoe neemt in ons zo diep wegzinkend vaderland de zonde en ongerechtigheid hand over hand toe in sport en spel, in bioscoop, schouwburg en televisie en dansvloer, en in allerlei moedwillige verkrachting van Gods Wet en Zijn Naam en zaak en heilige ordinantiën.

Mozes merkte op wat God gedaan had en deed aan een schuldig volk, en dat maakte hem o zo klein en ootmoedig.

Maar hoe is dit bij ons, wanneer wij gedrongen worden stil te staan op onze weg, waar weer een jaar wordt afgesloten, waarin toch zoveel Maats greep? Waar hebben de goedertierenheden des Heeren in zoveel, hetzij in ons persoonlijk, huiselijk, " kerkelijk of maatschappelijk leven, ons gebracht?

Zijn wij vertederd onder al hetgeen God, hoewel gans verbeurd, ons schonk? Terwijl in andere delen van de wereld het oorlogszwaard velen het leven deed beëindigen of in de diepste ellende dompelde, en anderen in broodsgebrek het meest noodzakelijke voor het levensonderhoud missen, gaf de Heere ons nog overvloed, terwijl onze verantwoordelijkheid als levende onder het Woord des Heeren, veel groter is dan van zovelen, die daar geheel van vervreemd zijn! Mozes richtte een altaar op en noemde deszelfs naam: „De Heere is mijn Banier".

De Heere, d.i. de Jehovah, de Ik zal zijn Die Ik zijn zal, dat is de getrouwe Verbondsgod, Die alles in Zijn hand heeft en bestuurt naar Zijn vrij machtig welbehagen tot Zijn eer en Zijns volks heil. Dat is de God, Die in het braambos woont, die brandde, doch niet verteerde. Die God, Die Zijn in zichzelf zo diep schuldig volk in genade Zijn verlossende uitkomst wilde schenken in Hem, Die als de meerdere Jozua de strijd Zijns volks wilde strijden en als de betere Middelaar dan Mozes leeft om altijd voor Zijn volk te bidden.

Hij heeft geen Hur en Aaron nodig om Hem te ondersteunen. Hij is het, Die van eeuwigheid Zich reeds overgaf en in de volheid des tijds daartoe kwam, om plaatsbekledend voor al de Zijnen hun schuld in het Goddelijk recht te voldoen, hun zonde weg te dragen in de zee van eeuwige vergetelheid, de driekoppige vijand te overwinnen en satans kop te vermorzelen en het leven uit de dood al Zijn volk aan te brengen. Hij is het ook, Die niet, ja nooit aflaat om voor hen te bidden. En Zijn bidden is gewis en overwinning verzekerende Hij zegt: „Vader, Ik weet dat Gij Mij altijd hoort".

Hij is ook de Banier Zijns volks. De banier was in de strijd hoopgevend, de plaats der toevergadering, de plaats der rust en der overwinning. Als bij Israël de banier van de vorst ontrold werd, moesten alle banieren van de stammen gestreken worden, opdat die van de vorst in schoonheid en betekenis zou uitstralen en goed gezien zou worden. Maar draagt Christus niet de banier boven tienduizend? Ja, is Hij Zelf niet de Banier Zijns volks? Al wat aan Hem is, is gans begeerlijk, zo roept immers de bruid uit. Hoe. is Hij tot een toevlucht en sterkte in de diepste nood. Hoe is Hij de enige Plaats der ware toevergadering en der ware rust, ja Die nooit beschaamt, maar een vrede geeft die alle verstand te boven gaat.

Als maar op Hem gezien mag worden, moet alle vrees en smart verdwijnen, waarbij de vijand geen kracht meer op ze doen kan, en wordt de hoop verlevendigd, terwijl de uitkomst niet beschaamt.

Buiten Hem was het voor Israël en voor een elk onzer eeuwig kwijt, doch Zijn strijd en gebed maken de overwinning gewis. Hoe de vijand soms onder de toelating uiteen kan slaan, hoe onmogelijk het voor dat volk in de strijd moge zijn om ooit tot Hem vergaderd weer te worden. Hij krenkt de vijand en verjaagt en verstrooit hem, en opent de weg tot de gemeenschap met Hem, ja tot de verzoende betrekking met God. Als maar gezien wordt op Hem, roepen ze elkander veel toe:

Wacht op de HEER', godvruchte schaar, houd moed; Hij is getrouw, de Bron van allee goed; Zo daalt Zijn kracht op u in zwakheid neer; Wacht dan, ja wacht, verlaat u op de HEER'.

Roept dat volk in diepe nood soms uit: „De Heere heeft mij verlaten, de Heere heeft mij vergeten", hoe troostvol ^__ en bemoedigend betoont Hij hen in al hun nood en'^~ raadsels, strijd en onmogelijkheden te kennen, zeggende: , , Ik heb u in de beide handpalmen gegraveerd en uw muren zijn steeds voor Mij". Hoor ook alle tijden door Zijn bevel aan Jesaja: , , Troost, troost Mijn volk, zal ulieder God zeggen: Spreek naar het hart van Jeruzalem en roep haar toe, dat haar strijd vervuld is, dat haar ongerechtigheid verzoend is, dat zij van de hand des Heeren dubbel ontvangen heeft voor al haar zonden", Jes. 40 : 1-2.

Maar past het ons thans ook niet met Mozes uit te roepen: , , De Heere is mijn Banier"? Denkt eens terug wie wij waren en zijn met land en volk, kerk en staat. Hoe liggen alle beweldadigingen diep verbeurd. De zonden worden al meer in de uitleving van de lusten van ons verdorven vlees in de wegen van allerlei ongerechtigheid ingedronken als water.

Hoe vermindert ook steeds meer het beslag, dat van Gods geboden afstraalt bij velen, die een gedoopt voorhoofd hebben. Welk een slapheid is er waar te nemen, in onderscheiding met vroeger jaren, in betrekking tot het heilig houden van de dag des Heeren in de huisgezinnen en door getrouwe kerkgang, telkens als de deuren van Gods huis open staan.

Toch bleef de Heere getrouw. Hij sprak tot ons in de natuur, denkt het jaar maar eens terug, als ook in de onderhouding van Zijn dienstwerk. Hoevelen zijn in het buitenland door natuurrampen en oorlogsgeweld gevallen. Hoevele plaatsen, waar de Heere weleer Zijn Woord deed horen, zijn nu gesloten, in tegenstelling met hetgeen wij ie dezen opzichte nog mogen hebben.

Als God „Amalek" toelaat op ons, wat zal er dan, ziende op onszelf, nog overblijven? En zou dit onrechtvaardig van God zijn? Zelfs Farao moest in nood getuigen: , , De Heere is rechtvaardig, ik daarentegen en mijn volk zijn godddozen". Ex. 9 : 27.

Welk een weldaad is het wanneer wij, nu het einde van het jaar weder gekomen is, dit niet met Farao uit consciëntiedrang, doch door levendmakende overtuiging en overbuiging des Heeren in waarheid getuigen, in het • bukken voor de hoge God.

Elk mens zal dit eens moeten bekennen voor Gods rechterstoel, doch dan zal het voor degenen, die God in dit leven nooit recht en gerechtigheid hebben toegekend, voor eeuwig te laat zijn. Doch dat de goedertierenheden ons dan leiden tot bekering, of de schrik des Heeren ons bewege tot het geloof. Hoe schrikkelijk zal het zijn God te moeten ontmoeten en dat niet te kunnen. Voor degenen, die vergund werd door de wederbarende ontdekking des Heiligen Geestes God te leren rechtvaardigen in alles en zichzelf te veroordelen, zal het meevallen.

Wel zullen ze ervaren wat het is, als de driehoofdige "Amalek" aanvalt, doch zij zullen daarin dan niet worden beschaamd, daar de meerdere Jozua in de strijd voorop > gaat, de betere Middelaar des Nieuwen Testaments niet ophoudt om voor hen te bidden. Zij zullen hier bij tijden een altaar ter gedachtenis ter ere des Heeren zeker oprichten, en ervaren wat het is: „De Heere is mijn Banier". Zo kan Israël voorttrekken en zo kunnen wij ook nog het nieuwe jaar in. Als de Heere onze Banier maar wil zijn, zullen wij immers nooit worden beschaamd.

Wij weten niet wat ons te wachten staat. Duidelijk zijn er steeds tekenen te zien, dat het wel eens een jaar kon zijn, waarin de welvaart al meer aan het verminderen zal gaan, door allerlei steeds groter wordende moeilijkheden, vooral ook op economisch gebied.

Hoe komt het uit, dat hetgeen wij zonder God proberen tot stand te brengen, geen wezenlijke bestendiging heeft. Terecht geldt het: „Zij hebben God verlaten, wat wijsheid zouden ze hebben? " En: „Die God verlaat, heeft smart op smart te vrezen".

Gelukkig zijn zij daarom, die van de mens leren afzien en het in hun persoonlijk, huiselijk, kerkelijk en staatkundig leven alleen van de Heere verwachten. Voor al dat in waarheid in ootmoed opziende volk zal het te allen tijde waar worden: „Wanneer gij zult gaan door het water. Ik zal bij u zijn, en door de rivieren, zij zullen u niet overstromen; wanneer gij door het vuur zult gaan, zult gij niet verbranden, en de vlam zal u niet aansteken". Jes. 43 : 2.

De Heere neemt ze inmers, hoe onwaardig ze dat in zichzelf ook zijn, voor Zijn rekening voor tijden eeuwigheid. Hij getuigt: „Ik doe het niet om uwentwil... maar om Zijn heiligen Naams wil, opdat die verheerlijkt worde". Hoe arm is de mens, die buiten God staat en zichzelf tracht te helpen en te handhaven. Op welk een bittere teleurstelling zal dat reeds hier en straks voor eeuwig dan uitlopen. Och, zoekt dan de Heere en leef!

Hoe zullen wij nu de jaarwisseling doormaken? Dat gij mijn geliefde lezers en lezeressen, het jaar niet uit kon voordat het vlak geworden is tussen de Heere en uw ziel, en dat ge het nieuwe jaar niet in durfde zonder de beweldadigende genade des Heeren te ervaren. Hoe groot is immers dat heil. Want wat de Heere begint, volvoert Hij ook. Hij laat nooit varen het werk van Zijn handen.

Welnu, de Heere doe het voor velen zulk een betekenisvolle jaarwisseling zijn, dat ge, hetzij voor het eerst of bij . vernieuwing, mocht uitroepen met Mozes: „De Heere is mijn Banier".

Rotterdam-W

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 december 1965

De Saambinder | 4 Pagina's

Een voortreffelijk werk op een gewichtvolle ure

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 december 1965

De Saambinder | 4 Pagina's