Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Global bekeken

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Global bekeken

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ditmaal een lange 'globaal' en cx)k nogal een theologisch wetenschappelijl< verhaal. Maar het gaat over 'de tale Kana& ns'. Daarvoor zal best ook aftrek zijn bij de lezers, ook al moet men er wel even voor gaan zitten. De overdenking moet goed zijn. Het stuk komt uit 'Kerk en theologie' en is geschreven door K. Roukema.

In Van Dales Groot Woordenboek der Nederlandse Taal wordt de uitdrukking 'de tale Kanaans' aldus omschreven: '(meest in ongunstige zin) de hoogdravende, met bijbeltermen en teksten doorspekte taal der piëtisch-protestantse vromen' en: 'hoogdravende domineestaal'. In het zevende deel van het Woordenboek der Nederlandse Taal wordt de kwalificatie 'meest in ongunstige zin' bevestigd door een aantal voorbeelden uit de achttiende en negentiende eeuwse literatuur, waaronder de Historie van Mejuffrouw Sara Burgerhart (1782) van Betje Wolff en Aagje Deken een prominente plaats inneemt.

Dat de uitdrukking niet altijd in ongunstige zin gebruikt wordt, blijkt wel uit de titel van een boek dat W. Barnard het licht deed zien: e tale Kanaëns. Een leergang Liederen J. van Delden vat, in zijn rijk gedocumenteerde De tale Kanaëns, de term neutraal op: e ondertitel van het boek luidt: ijbelse woorden, spreekwoorden en uitdrukkingen'. Rond 1850 schreef H. F. Kohlbrugge een tweegesprek tussen ene Vraag-vrij en een Recht-uit in de tale Kanaëns; het boekje heet dan ook: e taal Kanaëns. Een gesprek tussen twee reizigers naar de eeuwigheid. Het spreken van die spraak heet daar 'een wonder Gods', dat 'wel op hetzelfde uitkwam, als het leeren van dat lied, dat niemand kan leeren dan hij, die van de wereld gekocht is' (Openb. 14:3). In zijn Kerktaal en leven verzette K. Schilder zich fel tegen een kunstmatige tale Kanaöns die een doel in zichzelf wordt, maar wel pleitte hij voor een waarachtige tale KanaSns, die geboren wordt rond de heilige sfeer van de liefde van God.

Nu gaan verreweg de meeste auteurs voorbij aan de vraag naar de herkomst en de oorspronkelijke betekenis van deze uitdrukking, en wie hierover al geschreven heeft, moest erkennen, dat hierop geen bevredigend antwoord bestaat. A. A. van Schelven schrijft in 1925 dat 'de genesis van het gebruik dezer uitdrukking, voor zoover ik na kon gaan, vrijwel geheel in het duister ligt. Wel wijst men getrouw op Jesaja 19, 18: 'Te dien dage zullen er vijfsteden in Egypteland zijn, sprekende de sprake KanaSns en zweerende den Heere der heitscharen' (Statenvertaling), maar, zegt Van Schelven terecht, 'met slechts daarop te wijzen zijn we er toch nog niet. Wanneer is die Bijbelsche uitdrukking door het spraakgebruik opgevorderd, en hoe is men ertoe gekomen er dien eigenaardige zin aan te geven, dien wij kennen: ziedaar de vragen, waarom het gaat.

Het vermoeden, dat de tale Kanaans thuishoort in de tijd en de wereld van de Nadere Reformatie', wordt door de bronnen bevestigd, maar ook daarmee zijn de gestelde vragen niet beantwoord; ook in die tijd lijkt het al een vaststaande uitdrukking te zijn geweest. In het Woordenboek der Nederlandse Taal wordt van Dionysius Spranckhuysen (1650) geciteerd uit diens werk Van het Ghebedt: 'Haer Tonge (t.w. van de menschen die nooit bidden enz.) en heeft de Tale CanaSns niet leeren spreken: Maer is meesterlijck ervaren inde Tale Belials'.

Zo is de uitdrukking ook te vinden bij Johan Verschuir (1737) in het 'Voorberigt' op zijn Waarheit In het Binnenste of Bevindelyke Godtgeleertheit... Opgestelt in 't Zamenspraken Beneffens een Belydenis-predikatie; hij introduceert eerst de personen Letterwyse en Onkunde, vervolgens Bekommerde, die 'de Waarheden Bevindelyk kent, de Tale Canaëns, al is het menigmaal stamerende, spreekt, en daarom in de Scheie van Jesus sit: tenslotte stelt hij Sterk Christen voor, om van hem geleert te worden, en de Tale van CanaSn te kennen en te spreken. En in de Belydenispredikatie zegt Verschuir: 'Laat uwe Woorden voorzigtig/niet gemaakt/maar gul en opregt/de tale CanaSns vertonen'.

Alvorens de herkomst van de onderhavige uitdrukking nader te traceren, constateer ik, dat deze niet rechtstreeks aan Jesaja 19, 18 kan zijn ontleend. Het t)ewijs hiervoor is eenvoudig te leveren; in de Statenvertaling is immers overgezet: 'de sprake Ka­ naans', terwijl in alle oude vindplaatsen in stichtelijke en literaire werken sprake is van 'de tale Kanaans'. Voor zover ik kon nagaan is de uitdrukking evenmin uit een van de oudere Nederlandse Bijbelvertalingen afkomstig, aangezien ook daarin de tekst niet met 'tale' vertaald is. De vertaling in de Vorstermanbijbel van 1528 luidt 'sprekende metter Chananeetsche tonge', de Liesveldtbijbel van 1542 heeft 'spreken die sprake CanaSn' en de Emder of Deux aes bijbel van 1561-62 heeft 'spreken na der sprake Canaan.

Dat de oorsprong van de zegswijze buiten het Nederlandse taalgebied gezocht moet worden wordt duidelijk uit een Engelse en een Franse tekst.

In John Bunyans The Pilgrim's Progress van 1678 wordt verhaald dat Christen en Getrouw in een stad aankwamen, waar kermis gehouden werd. De mensen op de kermis waren verbaasd over hun spraak, 'for few could understand what they said; they naturally spoke the Language of Canaan'. Van Schelven heeft gewezen op d'Aubigné's Histoire Universelle, van 1616-1620. Daarin vertelt de schrijver van een in 1579 gehouden conferentie tussen Catharina de Medici en een aantal afgevaardigden van de Hugenoten. De koningin had daarvoor allerlei bijbelse uitdrukkingen uit het hoofd geleerd: 'tout ce stile qu'ils appelloient (entre les Dames) te language de Canaan. Deze passage wekt wellicht de indruk dat de zegswijze aan het Franse hof is ontstaan, maar het lijkt mij meer waarschijnlijk dat zij daar, spottend gebruikt, is ontleend aan het spraakgebruik van de Hugenoten zelf.

Voor een verklaring van deze uitdrukking zou ik willen wijzen op de allegorische uitleg die sinds de eerste eeuwen van de kerk gegeven is aan het verhaal van de uittocht van de Israëlieten uit Egypte, hun tocht door de woestijn en hun intocht in Kanaan. In het Nieuwe Testament wordt daarmee een begin gemaakt in de typologisch getinte passages in 1 Corinthe 10, 1-11 en Hebreeën 4, 1-11. Origenes heeft bijvoorbeeld in een preek over Jozua 3 de tocht van de Israëlieten aldus mystiek geduid: Wie zich aansluit bij de catechumenen trekt de Rode Zee door, en leert op de pleisterplaatsen in de woestijn te gehoorzamen aan Gods wet en op het gelaat van Mozes de heerlijkheid des Heren te ontwaren. Eenmaal toegekomen aan de doop gaat men door de Jordaan het beloofde land binnen.

Deze allegorie heeft veel weerklank gevonden, al is zij niet altijd precies zo overgenomen. (Zowel bij Origenes als bij andere patres wordt op grond van 1 Corinthe 10, 1-11 ook de doortocht door de Rode Zee betrokken op de doop.) Nu wordt in de bewaard gebleven werken van Origenes geen melding gemaakt van de uitdrukking 'de taal van Kanaan'. Het is echter aannemelijk dat dit wel het geval is geweest in zijn verloren gegane commentaar op Jesaja 1 - 30, 5, in dertig boeken. Maar er zijn in de oudheid nog enkele andere commentaren op Jesaja verschenen, die wel bewaard en vrij eenvoudig te raadplegen zijn. De commentaren van Eusebius van Caesarea, Cyrillus van Alexandrië en Theodoretus van Cyrus bieden bij Jesaja 19:18 alleen een letterlijke en geen allegorische uitleg. (Dat in Egypte de taal van Kanaan gesproken zou worden, zou dan wijzen op de Hebreeuwse termen die de kerk ook in Egypte bezigt, of op het Syrisch of Phoenicisch dat er gesproken werd, of op een verandering bij de Egyptenaren; de aanwezigheid van Joodse kolonies in Egypte is volgens de patres geen vervulling van de profetie.) Hieronymus biedt eerst een letterlijke uitleg, volgens welke de profetie zou slaan op het Syrisch dat ook in Egypte gesproken werd. Later verklaart hij de tekst allegorisch — en het is heel wel mogelijk dat dan de stem van Origenes meeklinkt — . De vijf steden die volgens Jesaja 19, 18 de taal van Kanaan zullen spreken, betrekt hij op de vijf zintuigen. Wanneer een van de zintuigen zondigt, dan spreekt het de taal van Egypte. Functioneren zij echter op een wijze, die een Christen waardig is — ik vat nu kort samen —, dan spreken zij de taal van Kanaan. Hieronymus legt uit waarom er staat 'de taal van Kanaan' en niet 'de Hebreeuwse taal': Hebreeuws' betekent transitor, dus 'wie van de ene plaats naar de andere trekt'. Zolang wij echter nog in Egypte zijn en in duisternis leven, kunnen wij geen Hebreeuws leren spreken, maar wel Kanaanitisch, dat tussen het Hebreeuws en het Egyptisch in ligt, en wel het dichtst bij het Hebreeuws. 'Kanaan' kan betekenen quasi respondens, dus 'zo goed als gehoor gevend'. Wanneer wij dus uit Egypte trekken en willen ontsnappen aan de macht van de farao, dan geven wij min of meer gehoor aan de wil des Heren, maar zolang wij nog in deze wereld zijn, kunnen wij toch nog geen Hebreeuws spreken.

Bij Hieronymus treffen wij dus een allegorische dui­ding van de uitdrukking 'de taal van Kanaan' aan, die geënt is op de bekende symboliek van Egypte, woestijn en Kanaan. Zijn onderscheiding van Kanaanitisch en Hebreeuws maakt de uitleg wel meer gecompliceerd dan voor de vraag naar de herkomst en de oorspronkelijke zin van onze uitdrukking 'de tale Kanaans' nodig is, maar het belang van deze tekst is er toch niet minder om. Dat Hieronymus' uitleg in de Middeleeuwen bekend is gebleven blijkt hieruit, dat Haymo van Auxerre (overleden 875) en Herveus Burgidolensis (overleden 1150) hem hebben verwerkt in hun commentaren op Jesaja.

Hiermee is nog niet aangetoond, hoe deze geleerde allegorie later in het spraakgebruik van de protestanten is terecht gekomen. Niet op al de vragen van Van Schelven is nu dus antwoord gegeven. Wel lijkt mij dat deze uitleg van Hieronymus de hypothese aannemelijk maakt, dat 'de tale Kanaans' aanvankelijk geacht werd gesproken te worden door diegenen, die in geestelijke zin uit het diensthuis Egypte waren uitgeleid en zich de verlossing in Christus in mindere of meerdere mate hadden toegeëigend. Zij zijn ofwel in de woestijn, of al in Kanaan. In beide gevallen spreken zij de tale Kanaans, zoals ook blijkt uit Verschuirs 'Voorberigt' op zijn Bevindelyke Godtgeleertheit: zowel Bekommerde als Sterk Christen weet zich in deze taal uit te drukken, al spreekt de eerste haar ook 'menigmaal stamerende'.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 november 1987

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Global bekeken

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 november 1987

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's