Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Tweede Wereldoorlog en de kerken in Europa

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Tweede Wereldoorlog en de kerken in Europa

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

N.a.v. J. Bank, God in de oorlog. De rol van de Kerk in Europa 1939-1945 (Amsterdam: Balans, 2015) 735 p., € 49,95 (ISBN 978946003806).

Onder de vele overzichtswerken over de Tweede Wereldoorlog ontbrak er tot dusverre een, waarin de geschiedenis werd beschreven vanuit het perspectief van de rol die kerk en godsdienst daarin hebben gespeeld. Alleen al daarom is het boek van prof.dr. J. Bank zeer te verwelkomen: blinde vlekken op de kaart worden eindelijk ingekleurd. Na lezing van dit boek besefte ik dat die rol veel groter en belangrijker is geweest dan ik had gedacht. Het boek toont onweerlegbaar aan dat niemand aan de geloofsgemeenschappen voorbij kon gaan, hoezeer men – daarin waren de nationaal-socialisten en de communisten van hetzelfde gevoelen – hun boodschap verfoeide en het liefst met hen afgerekend had. Dat laatste hielden de nazi's in elk geval in petto voor na de oorlog.

Natuurlijk moeten we verdisconteren dat een studie die zich gericht met de rol van de kerk in die jaren bezighoudt welhaast niet anders dan een eenzijdig en overbelicht perspectief kan bieden. Wie ergens naar op zoek gaat in de geschiedenis vindt altijd wat. Dat neemt echter niet weg dat Bank onweerlegbaar aantoont dat kerk en geloof tijdens de oorlog in Europa factoren van betekenis zijn geweest. Deze uitkomst mag toch wel opmerkelijk genoemd worden, als men denkt aan de typering van de twintigste eeuw door H.W. von der Dunk in de titel van zijn magnum opus De verdwijnende hemel.1 Hoezeer het boek van Bank echter duidelijk maakt dat de rol van godsdienst en kerk gedurende de Tweede Wereldoorlog bepaald nog niet was uitgespeeld, toch begon ik tijdens het lezen er ook iets van te vermoeden hoe en waarom juist deze oorlog – en de houding van de kerken daarin – mensen heeft vervreemd van het christelijk geloof. Von der Dunks typering gaat daarom – helaas – wel degelijk op voor de tweede helft van de vorige eeuw.

Opzet en indeling

Om te beginnen: God in de oorlog is werkelijk een overzichtswerk, thematisch ingedeeld, in twaalf hoofdstukken en een nabeschouwing. Het eerste hoofdstuk vormt in die zin een verrassing dat het de relatie van kerk en staat tijdens en na de Oktoberrevolutie van 1917 beschrijft. Daarmee is aanstonds duidelijk: dit boek gaat niet alleen over de kerk in Duitsland, en niet enkel over het nationaal-socialisme, maar ook over de kerk in andere delen van Europa, en zeker ook in de Sovjet-Unie waar zich de eerste grote confrontatie van kerk en staat in de vorige eeuw voltrok. Het volgende hoofdstuk trekt het meteen breder: ‘Godsdienst en totalitaire ideologie’. Daarna komen twee hoofdstukken over kerken in bezet gebied en een over ‘godsdienst in de totale oorlog’, gevolgd door het zesde hoofdstuk: ‘Kerken tussen loyaliteit en verzet’.

In het zevende hoofdstuk gaat Bank op dat thema door, onder de enigszins merkwaardige titel: ‘Kerken tussen dwangarbeid en verzet’, om daarna in de hoofdstukken 8 tot en met 11 de ‘Nationaalsocialistische massamoord en de Kerken’ te behandelen, met als onderverdeling: ‘de kerken in Duitsland’, ‘de bezette landen en de vazalstaten’, en ‘de christelijke dimensie van hulpverlening en onderduik’. In het twaalfde hoofdstuk gaat het over de rol van paus Pius XII, de patriarchaten van Constantinopel en Moskou en de oecumenische beweging. Met ‘Conclusie en nabeschouwing’ sluit het boek af.

Dit overzicht doet vermoeden dat de lezer een enorme hoeveelheid informatie krijgt toegediend, in een min of meer doorlopend verhaal. Dat is inderdaad het geval, maar dan wel: ‘min of meer’. Het boek is voor mijn besef toch te veel een opsomming geworden, waarin de betoogtrant niet altijd even helder is en zinnen ook niet steeds goed op elkaar aansluiten. Bank springt regelmatig heen en weer door de tijd. Indeling naar landen en een chronologische behandeling hadden mijns inziens de voorkeur verdiend, zeker als er steeds eerst een kader was geschetst en daarnaast voor een structuur van de hoofdstukken was gekozen die de vergelijking van de ontwikkelingen in de diverse landen gemakkelijk maakt.

Lijnen en patronen

Hoe divers de opstelling en het beleid van de kerken in de oorlog ook zijn geweest, er vallen wel enkele algemene lijnen te traceren. Aanvankelijk stelden de kerken in de bezette landen zich veelal enigszins afwachtend op. Maar het maakt begrijpelijkerwijs wel verschil of men overvallen is en de eigen regering het veld heeft moeten ruimen, dan wel zich min of meer vrijwillig bij nazi- Duitsland heeft aangesloten. ‘Kerken namen afstand, deels uit vrees voor represailles, deels uit een keuze om de godsdienst buiten een politieke confrontatie te houden. Was de staat een bondgenoot van nazi-Duitsland, dan was er soms wel sprake van opvallende adhesie, ook in religieuze termen, aan de “eigen” regering, zeker in de eerste jaren van de oorlog’ (664).

De overval op de Sovjet-Unie in juni 1941 is een markeringspunt, omdat die de kerken buiten de Sovjet-Unie voor de vraag stelt of ze mee willen doen in de kruistocht tegen het bolsjewisme. In Rusland zelf leidt die tot een wapenstilstand in de strijd van het regime tegen de Russisch-Orthodoxe Kerk. De overval op de Sovjet-Unie brengt ook buiten de kerk een verandering teweeg: omdat die ook de beeindiging van het Molotov-Von Ribbentrop-pact betekent kan in andere delen van Europa nu ook het communistisch verzet op gang komen (306v).

Tijdens de oorlog tekent zich een verandering, of zelfs een omslag in de houding van de kerken af, namelijk wanneer eenmaal duidelijk is dat Duitsland de oorlog gaat verliezen. De kerken gaan zich dan ook meer uitspreken. Dat had enerzijds te maken met het bekend worden van de gruwelijkheden van de nazi's, die men ook in eigen land – en in eigen gelederen – ondervond, maar het had ook opportunistische kanten: men dacht nu aan hoe het verder kon en moest als de wapens zouden zwijgen. Zo wijzigde de Rooms-Katholieke Kerk in de loop van de oorlog haar houding ten opzichte van mogelijke betrokkenheid bij politieke partijen. Afwijzing van openlijke steun voor een politieke partij veranderde in een bewust stimuleren van de totstandkoming van christen- democratische partijen (662).

Dat zich de nederlaag van Duitsland aftekent wil echter geenszins zeggen dat het klimaat minder grimmig en gewelddadig wordt, integendeel. De oorlog krijgt een ‘totaal’ karakter, hetgeen als effect heeft dat in de bezette landen de band van natie en kerk sterker wordt (255). ‘In een maatschappij waarin het burgerlijk gezag afbrokkelde en waarin de civiele moraal aan kracht inboette, waren de Kerk, de rituelen en de traditie van een diaconale hulpverlening des te meer een factor van (betrekkelijke) stabiliteit. Godsdienst bleek niet alleen een bron van strijdbaarheid maar werd ook die van het behoud of verlangen naar normaliteit; en naar troost en solidariteit van een onderling gedeeld lijden’ (305).

Een divers en verwarrend beeld

Dat er lijnen en patronen te ontwaren zijn betekent echter niet dat het geheel een algemeen en overzichtelijk beeld oplevert. Integendeel, Bank laat een bonte diversiteit aan ons voorbijtrekken. Dat het verschil maakt of men rooms-katholiek of protestants is verbaast ons niet, maar misschien wel dat het minstens zo belangrijk is waar men rooms-katholiek is: de bisschoppen van het ene land nemen een heel andere houding in dan die van het andere. In ons land bijvoorbeeld kan kardinaal De Jong met ere genoemd worden, maar in Kroatie waren de rooms-katholieke gezagsdragers te zeer verstrikt in een nationalistisch denken om nog tegenweer te kunnen bieden of zelfs protest aan te tekenen tegen de nationaal-socialistische moordzucht (245). Wat de protestanten betreft, waar in Duitsland lutheranen de grootste moeite hebben om afstand te nemen van het naziregime, overtuigd van de juistheid van de eenheid van ‘Thron und Altar’ als zij zijn, herzien de Noorse lutheranen tijdens de bezetting van hun land de traditionele tweerijkenleer en creeren zo afstand tot de Quisling-regering (345). Nog weer heel anders ziet het er in de Sovjet-Unie uit, waar de Russisch-Orthodoxe Kerk en de Russische natie een haast mystieke eenheid vormen.

Even divers is de houding ten opzichte van de Joden. Waar het antisemitisme in Duitsland weliswaar ook christelijke wortels heeft, neemt het in de naziideologie meer en meer antichristelijke trekken aan. De politiek van de nationaal- socialisten in Warthegau laat zien dat nazi-Duitsland op termijn ook met de kerk wil afrekenen. In Polen en Roemenie ontmoet de bezetter – soms tot eigen verrassing – christelijk gemotiveerde steun voor hun plannen tot uitroeiing van de Joden. In Rusland speelde het feit dat de communistische partij die in de voorgaande decennia de kerk vervolgd had een relatief groot aantal Joden telde een rol (484v). Om het nog verwarrender te maken: het zijn niet alleen de kerken die soms de Jodenvervolging sanctioneren, in Servie deden partizanen actief mee aan etnische zuivering (310).

Niet minder divers en onvoorspelbaar is de houding die de bezetter ten opzichte van de kerken inneemt. Hier valt willekeur, maar vooral ook opportunisme te bespeuren. Het Duitse bezettingsregime in Frankrijk profiteerde maar al te graag van de steun van de rooms-katholieke bisschoppen aan de campagne van de Vichy-regering tegen vrijmetselaars, Joden en communisten, waarbij de Duitse ambassadeur opmerkte dat men de strijd tegen de kerk graag daarna zou voeren (193).

Een apart, voor mij althans nieuw verhaal vormt de houding van de nationaal- socialistische bezetters tegenover de moslims. Onder hun bezetting kon het weliswaar gebeuren dat Kroatische nationalisten de bevolking van moslimdorpen vermoordden (238v), maar wanneer we kijken naar hun eigen optreden valt ‘– in vergelijking met het christendom – de welwillende houding van de Duitse invasiemacht jegens de islamitische bewoners van de Kaukasus en de Krim’ (275) op. Zowel Himmler als Hitler had sympathie voor de islam, en er is zelfs een aparte islamitische SS-divisie geweest! Als we de houding van de nazi's tegenover de religies vergelijken springt de toenadering tot de islam er volgens Bank duidelijk uit (660).

Duitsland

Hoewel de weg van de kerken in Duitsland gedurende het Derde Rijk niet alle aandacht naar zich toe trekt, moet Bank er uiteraard wel op ingaan. De houding van de protestantse kerken in Noorwegen en Nederland is zonder de lijn naar de kerkstrijd en de Bekennende Kirche in Duitsland te trekken immers ook niet te begrijpen. De weg van de diverse Landeskirchen in Duitsland vertoont overigens ook een enorme diversiteit, zowel vanwege de verschillen in geschiedenis en karakter tussen de kerken onderling alsook vanwege de eigen politiek die de provinciale autoriteiten – de Gauleiter – er in de aan hen toevertrouwde gebieden op nahielden. Zo heeft de Gauleiter van Oost-Pruisen, Erich Koch, in 1933 als synodevoorzitter (!) ingegrepen tegen de Deutsche Christen, dat is die ‘partij’ in de kerk die evangelie en nationaal-socialistische ideologie met elkaar verbond. Van grote en zelfs cruciale betekenis voor de weg van de kerk in Duitsland is geweest dat de band tussen natie en kerk als volstrekt vanzelfsprekend gold. Illustratief is wat Bank over Saarland schrijft: de protestantse kerk daar was een toevluchtsoord voor tegenstanders van het naziregiem geworden en er bestond grote sympathie voor de Bekennende Kirche, maar de hereniging met Duitsland werd er niet minder om toegejuicht (121v).

De bestudering van de weg van de kerk in het Derde Rijk is in Duitsland niet zonder reden een eigen specialisatie: de Kirchenkampfsgeschichtsschreibung. Wie daar induikt komt telkens voor verrassingen te staan. Dat Bank de finesses niet allemaal kent valt hem geenszins te verwijten, maar het is wel zo dat zijn schets van de ontwikkelingen in nazi-Duitsland er hier en daar naast zit. Ik stip enkele punten aan.

Als Bank schrijft dat beelden van Hitler op de preekstoel tijdens de ‘dag van Potsdam’ (21 – niet 23 – maart 1933) de indruk van een religieuze plechtigheid gaven, is hem kennelijk ontgaan dat Hitler zelf, anders dan Hindenburg, bij de door Otto Dibelius geleide kerkdienst demonstratief buiten bleef en pas na afloop daarvan de Garnisonskirche binnenging (37v).

De Beierse bisschop tot wie een aantal kerkleden zich in 1941 wendt met kritiek inzake het zwijgen van de kerk over de Jodenvervolging is niet Hermann Diem, maar Hans Meiser (431). Diem was juist een van de kritische theologen van de Bekennende Kirche, zij het niet in Beieren, maar in Baden- Wurttemberg.

Dat Dietrich Bonhoeffer de belangrijkste persoon in de kerkelijke oppositie geweest zou zijn is latere beeldvorming (436). De werkelijkheid is dat Bonhoeffer tijdens de belangrijke synodes van de Bekennende Kirche van Barmen en Dahlem in Londen zat. Er zijn vele namen te noemen van predikanten en docenten die beduidend meer directe invloed hebben gehad dan de bij zijn leven nog betrekkelijk onbekende Dietrich Bonhoeffer, zoals Martin Niemoller, Karl Immer, Karl Koch, Hans Asmussen en – niet te vergeten – Karl Barth.

Een naam die ook genoemd moet worden is die van Friedrich von Bodelschwingh, de predikant-directeur van een grote instelling voor mensen met verstandelijke beperking en geesteszieken: Bethel, die in 1933 tot Reichsbischof wordt gekozen, maar door drijven van Deutsche Christen en de nazi-overheid daarvan af moet zien. Als meteen na de machtsovername door Hitler in 1933 het beleid wordt om mensen in inrichtingen op te nemen, teneinde de samenleving tegen hen te ‘beschermen’, om vervolgens na enkele jaren een ‘euthanasie-programma’ voor hen op te stellen, is Bethel een van de plekken waar protest wordt geuit (411).

Nederland

Aan de hand van Banks beknopte tekening van de weg van de kerken in ons land kan men aflezen hoe hij zich heeft moeten beperken – en krijgen we er ook een vermoeden van hoeveel primaire en secundaire literatuur hij heeft moeten bestuderen! Wie er het nodige over gelezen heeft mist hier veel, maar – nogmaals – dat kon gezien de doelstelling en de beperkte mogelijkheden van Bank ook niet anders.

Niettemin biedt zijn boek ook voor ons land het een en ander dat aandacht verdient. Zo merkt hij over de Nederlandse Hervormde Kerk op dat die ‘niet de mogelijkheid van een gezamenlijke belijdenis’ zou hebben gekend (352). Dat de toen geldende kerkorde dat bemoeilijkte is waar, maar is dit niet te veel gezegd? Boeiend is het om te lezen dat het moedig belijdende handelen en spreken van de Lutherse Kerk in Noorwegen heeft bijgedragen aan de totstandkoming van de nieuwe kerkorde van de Nederlandse Hervormde Kerk van 1951 (353). Opmerkelijk is ook wat hij als verschil in vergelijking met de kerk in Belgie noteert, namelijk dat de kerkelijke gezagsdragers in Nederland meer hebben geprotesteerd tegen maatregelen van de nazi-overheid (370).

Over de invloed van de ‘bevindelijkheid’ op de houding tegenover de Duitse bezetter en de overlevingskansen – van de uit Putten weggevoerde mannen – schrijft Bank voorzichtig en genuanceerd, zoals een goed geschiedschrijver betaamt (359vv).

‘Het kon ook anders’

Valt er ook iets uit dit overzicht van de houding van de kerken tijdens de Tweede Wereldoorlog te leren? Nu, dat blijkt niet zoveel te zijn, zoals de ‘Conclusie en nabeschouwing’ ook laat zien. Dat de verbinding van kerk en nationalisme grote risico's in zich bergt, wisten we al wel. Het viel mij wel op dat de kerken vaak de weg van de aanpassing en de minste weerstand hebben gekozen. Enigszins begrijpelijk is het wel, als men bedenkt welke risico's spreken met zich meebracht. Het protest van de Rooms-Katholieke Kerk in ons land tegen de Jodenvervolging heeft er onmiddellijk toe geleid dat de tot dan toe gespaard gebleven gedoopte Joden alsnog werden weggevoerd naar de vernietigingskampen. Het waren duivelse dilemma's waarvoor men zich geplaatst zag, en – zoals een Joods spreekwoord zegt – oordelen mag alleen degene die in dezelfde omstandigheden heeft verkeerd. Niettemin vraagt de relatie van kerk en volk wel dringend nadere doordenking.

Een meer dan eens terugkerende zinsnede van Bank is: ‘Het kon ook anders’. Hij laat zich in die zin uit, als hij tegenover een houding van aanpassing, collaboratie of zelfs actieve inzet voor de nazipolitiek een voorbeeld geeft van een enkeling of een groep mensen die zich moedig heeft ingezet. Met enige dankbaarheid heb ik genoteerd dat kleinere christelijke kerken het meest Joden hebben geholpen (488, 505, 562, 578, 597, 663). Maar ook daar kon en was het maar al te vaak anders – de verkeerde kant uit. Ik meen te begrijpen waarom Dietrich Bonhoeffer in oorlogsjaar 1940 zijn boekje over bidden met de Psalmen uitbrengt. Het Woord als lamp voor de voet en licht op het pad is dringend nodig en alleen waar we zo de ‘weg van het gebed’ gaan onderkennen we waar het op aankomt en ontvangen we moed om onze verantwoordelijkheid te nemen.

Als er iets te leren valt dan wat mij betreft vooral het zicht op de verhouding van kerk en Israel, en dan niet enkel als dogmatisch thema, maar ook als proefsteen voor maatschappelijke betrokkenheid. Uit het overzicht van Bank komt naar voren dat de vraag of Joden al dan niet gedoopt waren een rol speelt in de besluitvorming of men al dan niet hulp verleent. Enerzijds is dat begrijpelijk: door toetreding tot de kerk zijn ze immers deel gaan uitmaken van een en dezelfde belijdende geloofsgemeenschap. Anderzijds, het opkomen voor hen die bedreigd en vervolgd worden mag zich niet tot de ‘huisgenoten van het geloof ’ beperken. Helaas moesten Joden zich echter maar al te vaak laten dopen om op enige inzet van de kerk te kunnen rekenen. Er blijkt hier een schrijnend gebrek aan basaal humanitair verantwoordelijkheidsbesef. We moesten nog leren wat de Enschedese gereformeerde predikant Leen Overduin de leden van zijn gemeente voorhield: ‘verberg de verdrevene en meld de omzwervende niet’ (600). Dit woord uit Jesaja 16 geeft ons trouwens vandaag ook nog genoeg te denken – en te doen.


1 H.W. von der Dunk, De verdwijnende hemel. Over de cultuur van Europa in de twintigste eeuw, deel I & II, (Monografieën over Europese cultuur, deel 7), Amsterdam, 2000.

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologia Reformata

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 september 2016

Theologia Reformata | 140 Pagina's

De Tweede Wereldoorlog en de kerken in Europa

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 september 2016

Theologia Reformata | 140 Pagina's